Het centrum van een stad kun je het best te voet verkennen, want als flaneur kun je toegeven aan impulsen, een onverwachts zijstraatje inschieten, een mooi gebouw van alle kanten bekijken, op een bankje in de zon gaan zitten. Lopend kun je bovendien het beste mensen observeren.
Helaas hebben alleen oude steden de juiste maat voor stadswandelingen, Amerikaanse steden zijn ontworpen voor de auto en daar loop je je dus helemaal te pletter. Zeker in Los Angeles, de autostad bij uitstek. Om in downtown LA te flaneren heb je een hulpmiddel nodig: de fiets.
Ongelovige reacties zijn mijn deel als ik vertel dat ik Los Angeles per fiets wil verkennen, vooral van mensen die de stad kennen. Onmogelijk, onverantwoord, levensgevaarlijk luidt kort samengevat hun oordeel. Fietsen, dat doe je alleen op het speciaal aangelegde Beach Bike Path langs de oceaan, waar ook skaters en hardlopers terecht kunnen. Fietsen als sport, dat snappen Amerikanen, maar de fiets als gewoon vervoermiddel?
Op mijn gehuurde fiets zet ik dus enigszins onzeker koers naar het centrum, maar al na een paar mijl over de brede avenues en boulevards krijg ik de smaak te pakken. Het wegdek is mooi glad: na de aardbeving van 1994 zijn de doorgaande wegen allemaal opnieuw geasfalteerd. Amerikaanse automobilisten rijden bovendien relaxed, in Amsterdam loop je heel wat meer risico om van je sokken te worden gereden.
Het principe blijkt simpel: je moet niet in de goot gaan rijden. Maak je groot en houd gewoon het midden van een rijbaan aan. Of het uit aardigheid is of uit de angst om aansprakelijk gesteld te worden, in ieder geval wijken auto’s ruimhartig voor je uit. Zo lang je tenminste vóór ze rijdt, want automobilisten die rechts afslaan zijn er absoluut niet op beducht dat er een tweewieler in hun dode hoek zou kunnen zitten. Ook door oranje fietsen is niet van gevaar ontbloot. Amerikaanse verkeerslichten staan scherp afgesteld: als de ene kant op rood springt, mag de andere kant bijna meteen gaan rijden. Op brede kruisingen kan je dat als fietser lelijk opbreken. Downtown, waar het verkeer door de drukte meestal niet hard kan rijden, is een waar paradijs voor fietsers: je kunt inhalen, tussen rijen auto’s doorzwenken, af en toe een stoepje meepikken als je tegen de rijrichting in moet. Hier tref je ook andere fietsers aan: latino’s en negers die zich geen auto kunnen permitteren en beroepsfietsers als beveiligingsbeambten en fietskoeriers. Veel zijn het er niet, het aantal fietsen is vele malen kleiner dan het aantal winkelwagentjes waarmee zwervers door de stad sjokken.
Op de fiets voel ik me zeker genoeg om ook de slechte buurten van downtown, ten oosten van Wall Street, te verkennen. Te voet waag je je niet zo snel in een lange steeg waar daklozen tegen het karton van hun geïmproviseerde slaapplaatsen schurken. In een auto heb je weinig te vrezen, maar met de centrale portiervergrendeling op slot en de airco aan, krijg je al snel het gevoel dat je aapjes gaat kijken. De fiets lost beide probleem op: je bent snel genoeg om niet bang te worden en langzaam genoeg om contact te maken.
Pas na een paar dagen zie ik bij toeval dat het uiterst geringe aantal fietsers de stad er niet van weerhoudt om een service te bieden waaraan Nederland niet kan tippen. Bijna alle bussen van Los Angeles hebben voorop een rek zitten dat je naar beneden kunt klappen en waarop je vervolgens je fiets kunt zetten. Voor jezelf koop je een dagkaart van drie dollar, de fiets mag gratis mee. En plots ben je niet meer gebonden aan het centrum, maar ligt de reusachtige stad voor je open. LA, here I come
Fietsen in de autostad
Ongelovige reacties zijn mijn deel als ik vertel dat ik Los Angeles per fiets wil verkennen, vooral van mensen die de stad kennen. Fietsen als sport, dat snappen Amerikanen, maar de fiets als gewoon vervoermiddel?