Het kostte vier rijksbouwmeesters, vier architectenbureaus en ruim veertig jaar, maar het resultaat mag er zijn: in de bossen van Apeldoorn wordt volgend jaar een kantorencomplex van 110 duizend vierkante meter opgeleverd, een van de grootste projecten van de Rijksgebouwendienst. Tijs van den Boomen reconstrueert de rol van de laatste drie rijksbouwmeesters.
Architectenbureau DP6 had in 1998 al opdracht gekregen om een studie te doen naar twee nieuwe kantoortorens voor het complex van de belastingdienst in Apeldoorn, toen rijksbouwmeester Wytze Patijn ingreep. Hij belde generatiegenoot Donald Lambert met de vraag hoe schoon schip te maken in de wildgroei van bijna vier decennia bouwen en bijbouwen.
Van Europese aanbesteding was toen nog geen sprake, van een meervoudige ontwerpwedstrijd evenmin. Lambert: ‘Waarom hij bij mij uitkwam? Zo’n complexe stedelijke herstructureringsopgave is typisch een specialiteit van mij. En waarschijnlijk was ik gewoon aan de beurt omdat ik nog nooit direct een opdracht van de Rijksgebouwendienst had gehad.’
Lambert toog naar Apeldoorn en kon het oorspronkelijke ontwerp van Piet Zanstra uit 1963 nog maar met moeite herkennen. ‘Het te huisvesten programma was sindsdien verdubbeld en het aantal auto’s vertwintigvoudigd, dat had geleid tot een grote vervuiling van gebouwen en geparkeerde auto’s. Bovendien waaierde de overlast uit naar de omringende woonwijk.’
Zanstra had voor het complex twee ensembles van drie torens ontworpen, waarvan uiteindelijk slechts twee maal twee torens helemaal zijn gebouwd, voor de andere werden slechts de fundamenten gelegd. Lambert, die erg van ensembles houdt, besloot het werk van Zanstra af te laten maken en de beide ensembles vervolgens te vatten in een gemeenschappelijke plint met voorzieningen. ‘Geen uitgestrooide gebouwen meer, maar een compacte kleine stad die als een maanlander in die groene omgeving terecht is gekomen. Als je al het personeel concentreert, kun je bovendien een paar goede restaurants maken in plaats van overal corners met droevige broodjes.’ Workshops in het atelier van de Rijksbouwmeester kwamen daar niet aan te pas, er was een klein werkgroepje, waarbij af en toe ook Chris Weijer van DP6 aanschoof. Lambert presenteerde zijn plannen tweemaal. ‘Wytze Patijn is een bedachtzaam man met een grote theoretische bagage. Hij geeft je alle vrijheid om je eigen weg te zoeken. De tweede keer kreeg ik een schouderklopje van hem en toen konden we aan de slag.’
Chris de Weijer was al geselecteerd voor de bouw van de twee nieuwe torens, voor de renovatie van de vier oude torens schoof de Rijksgebouwendienst een eigen architect naar voren: Rob Hootmans. Om contrast aan te brengen wilde Lambert voor de plint se een andere architect, plus een landschapsarchitect voor het zes hectare tellende terrein. Lambert stelde zelf een short list op en het werkgroepje koos voor respectievelijk Neutelings Riedijk en voor Bosch Slabbers.
Veto
De nieuwe ploeg was nog maar nauwelijks begonnen toen het rijksbouwmeesterschap van Wytze Patijn eindigde en Jo Coenen aantrad. Lambert: ‘In tegenstelling tot Patijn is Coenen iemand die het proces naar zich toetrekt en die in debat tot oplossingen komt.’
De discussies in de workshops, die Coenen met alle betrokkenen organiseerde, gingen vooral over de vertaling die architectenbureau Neutelings Riedijk maakte van Lamberts plannen. Michiel Riedijk wilde de plint namelijk in zijn geheel ondergronds aanleggen, waardoor de kelders van de bestaande gebouwen optimaal gebruikt konden worden en de ‘doorwaadbaarheid’ van het complex voor buurtbewoners – een van de uitgangspunten van Lambert beter tot zijn recht kwam. Riedijk: ‘Dat leidde tot heftige discussies, niet omdat Lambert tegen die verdieping was, maar over wat je dan op maaiveld nog over hield. En uiteindelijk gaat het natuurlijk ook over een botsing van prima donna’s. Coenen heeft daarbij erg goede rol gespeeld.’
Lambert vindt de verdiepte aanleg inderdaad een verbetering: ‘In de eerste schetsen wilden ook wij al de grond in, maar dat viel op voorhand af vanwege de kosten. Het is knap dat Riedijk de Rijksgebouwendienst wel heeft weten te overtuigen. Mijn probleem was dat een stedenbouwkundig supervisor de vrije hand moet hebben en dat Coenen over mij heen ging: hij wilde dingen alsnog uitgezocht zien waarover ik al een veto had uitgesproken. Ik heb toen de eer aan mezelf gehouden.’ Kwaad is hij niet: ‘Ik wil zelf als stadsbouwmeester van Leiden ook geen supervisor naast me. En bovendien moet je architecten niet driemaal willen toetsen.’
In de eerste workshops werden ook de plannen voor de landschappelijke inrichting gepresenteerd. Abe Veenstra van Bosch Slabbers: ‘Wij wilden de gesloten wereld met struikgewas vervangen door een transparant parkbos. In de ene binnentuin in de plint kozen we voor een Veluwe-landschap met grove dennen, in de andere voor grote zwerfkeien. Eigenlijk was er weinig discussie over onze inbreng, later zijn we dan ook niet meer bij die workshops geweest en hadden we vooral contact met Riedijk. Dat was ook de insteek van de Rijksgebouwendienst: veel vrijheid voor de ontwerpers, die moeten er samen maar uitkomen. Zeker op momenten dat de verhouding met de architect vertroebeld was, had ik wel wat meer sturing gewenst.’
Assertief
‘We waren te gast bij Zanstra en daarom hebben we ons in dit project terughoudend opgesteld’, zegt Michiel Riedijk. ‘Door de plint verdiept aan te leggen bereikten we tevens dat de onderkant van Zanstra’s torens vrij bleef staan, dat we er niet tegenaan hoefden te bouwen. Zanstra gebruikte een stramien van 7 meter 20, dat hebben we verder voor het hele complex aangehouden.’ Ook ten opzichte van het werk van DP6 stelde Riedijk zich terughoudend op: ‘Vanwege de kosten moest Chris de Weijer eigenlijk op de bestaande vierkante fundamenten van Zanstra bouwen, maar die pasten helemaal niet bij zijn ovale ontwerp. Wij hebben die fundamenten toen laten slopen, zodat ook zijn torens geheel vrij kwamen te staan. Daarmee hebben we hem ongelofelijk goed bediend, waar hij zich trouwens nooit over heeft uitgesproken.’
Minder terughoudend was Riedijk met de kunst. ‘Van de lijst met kunstenaars die de Rijksgebouwendienst voorstelde wilde ik alleen met Rob Birza werken, hij is het hedendaagse contrapunt voor Karel Appel, die voor dit complex in de jaren zestig een reusachtige mozaïek maakte. Het is Birza ook geworden, daarin kan ik erg assertief zijn. Hij was ook bij de workshops met Coenen aanwezig.’
De kunst van Birza is tegelijk geïntegreerd én prominent aanwezig in het uiteindelijke ontwerp. Zo zijn de kokers die Riedijk gebruikte om zijn onderwereld van licht en lucht te voorzien bekleed met glimmende roestvrijstalen platen die stuk voor stuk voorzien zijn van een draakje van Birza. ‘Die platen moet je toch laten maken, zo kun je vanuit bouwkundige middelen het budget voor kunst vergroten. Voor ruimtes waarin we akoestische isolatie moesten aanbrengen, lieten we Birza wandtapijten maken.’
De workshops vond Riedijk een steun in de rug: ‘Daar hebben we alles besproken, tot aan het niveau van de materialisering. Omdat het terrein voor Nederlandse begrippen sterk afloopt, zo’n drie meter over de volle lengte, werkten we met een maquette van één op vijftig om precies te zien hoe de niveauverschillen en overgangen uitpakten. Coenen is ontzettend precies, hij houdt je voortdurend een spiegel voor en dwingt je om je ambities waar te maken.’
Territorium
Grote afwezige bij de workshops was de gebruiker van het complex, de Belastingdienst. Projectmanager Willem van Ravenswaaij legde zijn programma van eisen neer bij de Rijksgebouwendienst, die als opdrachtgever wel steeds aanwezig was. Van Ravenswaaij: ‘Formeel hebben wij alleen iets te zeggen over de inrichting, het is aan de architect of het contact verder gaat dan dat. Bij De Weijer van DP6 klikte het en in zijn torens is het gelukt om scheidingswanden te maken die tevens als kasten fungeren: je weet niet waar de architectuur ophoudt en waar de inrichting begint. Maar met Riedijk ontbrak dat wederzijdse vertrouwen en waren er veel meer territorium-gevechten.’
Bij de inrichting van het restaurant zette Van Ravenswaaij zijn hakken in het zand: ‘Wij wilden eetzalen met verschillende sferen en Riedijk tekende consequent uniforme rijen tafels. Toen hebben we een van onze toeleveranciers opdracht gegeven om voor de zes zalen zes verschillende concepten te maken.’ Vooral de hoge witlederen banken die voor intimiteit zorgen zijn Riedijk een doorn in het oog: ‘Ik weet dat ik afstandelijker zou moeten zijn, en dat ze over tien jaar weg zijn terwijl het gebouw er over honderd jaar nog staat, maar dat valt niet mee.’ Fundamenteler is het probleem van het logistieke centrum dat direct naast de hoofdentree is gesitueerd. De opstelplaats voor vrachtwagens is weliswaar half verdiept aangelegd, maar de drie dock shelters voor het laden en lossen bepalen onmiskenbaar de aanblik van het complex. Dat deze oplossing geen schoonheidsprijs verdient, daarover is iedereen het eens. Riedijk: ‘Ik kan er nu wel mee leven, maar het blijft een keuze ex negativo.’ Van Ravenswaaij: ‘Het zijn lelijke dingen, maar ze worden straks nog ingepakt met groen.’ Maar volgens landschapsarchitect Abe Veenstra moet je daarvan niet te veel verwachten: ‘We hebben juist voor een schil van transparante groene schil gekozen en die is bovendien juist bij de opstelplaats voor vrachtwagens heel dun. Op dat punt komt gewoon te veel bij elkaar en dat is jammer, want het had veel mooier gekund.’
Een-tweetje
Over de noodzaak van een logistiek centrum is lang en hevig gebakkeleid. Van Ravenswaaij: ‘Riedijk wilde simpelweg geen dock shelters en hij schoof het logistieke probleem steeds voor zich uit.’ Een diplomatieke Riedijk: ‘Het kostte de gebruiker veel tijd om de omvang van de logistieke processen precies aan te geven. Alhoewel ik het niet kan bewijzen, blijf ik het gevoel houden dat het logistieke centrum veel te ruim bemeten is en dat er nauwelijks vrachtwagens zullen komen.’
Uiteindelijk ging de discussie over de transformatie van de Belastingdienst van een organisatie met enorme hoeveelheden blauwe enveloppen naar een digitale dienstverlener waar alleen nog broodjes en verjaardagstaarten worden afgeleverd. Je zou verwachte dat de analyse van dit complexe vraagstuk bij de workshops van de rijksbouwmeester een grote rol speelde, maar daar kwam het niet ter sprake. Riedijk: ‘Eigenlijk is dat wel gek, maar het logistieke proces zit vast aan de rol van de gebruiker en in de workshops praat je met de Rijksgebouwendienst. Misschien is dat toch een punt dat we gemist hebben.’
En Van Ravenswaaij, heeft hij er nooit over gedacht om met zijn probleem naar de rijksbouwmeester te stappen? ‘Nee, je zit in een jarenlang proces van samenwerken, daar moet je samen uit komen. Naar de rijksbouwmeester stappen leidt alleen maar tot ruzie. Maar het zou niet slecht zijn geweest als Coenen af en toe eens had geïnformeerd, juist omdat je weet dat spanningsvelden bij een architect als Riedijk horen. Maar Coenen is toch meer de man van een-tweetjes tussen architecten.’
Met de nieuwe rijksbouwmeester heeft Van Ravenswaaij makkelijker contact. ‘In die korte tijd is hij al drie keer komen kijken. Ik ben natuurlijk een architectonisch onbenul, maar hij luisterde heel aandachtig toen ik vroeg of het computercentrum uit 1995 niet enorm detoneerde met de nieuwbouw.’ Uit stedenbouwkundig oogpunt had dat gebouw volgens Donald Lambert net als de andere toevoegingen aan Zanstra’s ontwerp gesloopt moeten worden, maar daarvoor was het te duur en te nieuw. Toen Crouwel het in ogenschouw nam, besloot hij ter plekke om het dak van het computercentrum met grint te laten bedekken, waardoor het van bovenaf één geheel zal gaan vormen met de waterdaken die Riedijk op zijn plint maakte. Heel letterlijk zie je hier straks de hand van de nieuwe meester.
Epiloog
Miet alleen met conceptuele eetzalen en gethematiseerde vergaderkamers probeert Willem van Ravenswaaij het Walterboscomplex persoonlijker te maken, hij heeft de rijksbouwmeester ook schoorvoetend voorgesteld om de torens een naam te geven in plaats van de letters waarmee ze sinds Zanstra worden aangeduid. ‘Crouwel reageerde geïnteresseerd, hij wil daar graag mee over nadenken.’
Ideeën over de naam heeft Van Ravenswaaij nog niet, dus laat ik een poging wagen. Iedereen kent de letters waarmee de gebouwen nu worden aangeduid, het is dus handig om namen te nemen die met deze letters te beginnen. Gezien het grote belang van dit project voor de Rijksgebouwendienst en ter ere van het tweehonderdjarige rijksbouwmeesterschap zou het aardig zijn om de torens te vernoemen naar rijksbouwmeesters. Bij de oude torens C, D, F en G is dat geen probleem. Bij C hebben we keuze uit Coenen, Crouwel en Cuypers, de andere drie zijn respectievelijk voor Dijkstra, Friedhoff en Van Gool. Het computercentrum draagt de letter P en gaat dus naar Patijn. Blijven de twee nieuwe torens E en H over voor toekomstige rijksbouwmeesters, wat dacht u van Erick van Egeraat en Hubert-Jan Henket