Woorden zijn lenig: je kunt ze kneden en buigen en soms gebeurt dat zo intensief dat ze een heel andere betekenis krijgen. Omgekeerde integratie is zo’n woord. Omwille van de integratie moesten niet alleen patiënten van de inrichting naar de stad verhuizen, er moest ook een omgekeerde beweging op gang komen: gewone burgers huisvesten op de inrichtingsterreinen. Dat zou als vanzelf leiden tot contact, menging en uitwisseling.
In de jaren negentig verkocht Provinciaal Ziekenhuis Duin en Bosch in Castricum het voormalige vrouwenpaviljoen III aan een projectontwikkelaar. Het paviljoen in chaletstijl werd gerenoveerd en verbouwd tot luxe woningen – de huidige vraagprijs voor een zeskamerappartement is 765 duizend euro – en sindsdien lopen de wegen over het instellingsterrein dood op een hek. De ingang tot het appartementencomplex is simpelweg aan de andere kant gelegd, zodat de nieuwe bewoners via een eigen weg hun bezit kunnen betreden. Een nieuwe naam maakte de metamorfose compleet: Duinresidentie Prinses zu Wied.
‘In werkelijkheid is de zogenaamde omgekeerde integratie slechts een slogan en is er zelfs sprake van segregatie’, schrijven de Vlaamse architecten Nikolaas Vande Keere en Regis Verplaetse in het onderzoek De psychiatrische instelling ontmanteld (zie kader): ‘Zoals de psychiatrische terreinen in het verleden zones onderscheidden voor “rustigen”, “half-onrustigen” en “onrustigen”, tonen ook de recente masterplannen een vergelijkbare opdeling, maar nu als zorgvuldige scheiding van groepen in naam van de markt.‘
Toch wil Vande Keere geen nieuwe ideologische richtingenstrijd ontketenen. ‘Segregatie is onontkoombaar’, licht hij toe op het bureau in Antwerpen, ‘een isoleercel is ook segregatie, net als de daklozenopvang in de stad, waar de harde kern van patiënten terechtkomt die niet in staat is tot integratie. Het gaat om de vraag hoe je segregatie ruimtelijk vormgeeft, welke schaal je gebruikt.’
Projectontwikkelaars
De ontwikkeling van de terreinen van de psychiatrische instellingen weerspiegelt de steeds veranderende opvattingen over psychiatrie. Vanaf het midden van de negentiende eeuw ontstaan op flinke afstand van de stad grote instellingen, aanvankelijk in streng gesloten carrés, later in de vorm van verspreide paviljoens. De instellingen zijn met hun moestuinen, werkplaatsen en wasserijen grotendeels zelfvoorzienend. In de jaren dertig van de vorige eeuw komen de sanatoria op, bestemd voor welgestelde zenuwpatiënten die op vrijwillige basis komen herstellen. Om het klassenverschil te benadrukken worden deze sanatoria op enige afstand van de eigenlijke instelling gebouwd, liefst aan de overkant van een weg of spoorlijn.
Dankzij de komst van de psychofarmaca verschuift het accent na de oorlog van bewaring naar behandeling. Het monumentale karakter van de instellingen verdwijnt, de schaal en omvang niet. De introductie van de sociowoningen in de jaren zestig is de opmaat naar kleinschaligheid. Ook in de jaren zeventig blijft het terrein nog het letterlijke kader van het denken over de zorg, pas in de jaren tachtig komt de ‘vermaatschappelijking’ op gang: de patiënt moet terug naar de stad. Langzaam maar zeker lopen de instellingsterreinen leeg en tamelijk lukraak worden er gebouwen gesloopt.
Instellingen fuseren en de namen veranderen mee: Licht en Kracht wordt GGZ Drenthe, Zon en Schild wordt Symfora Groep, Duin en Bosch wordt Parnassia Bavo Groep. Complete terreinen worden verkocht aan projectontwikkelaars: een van de eerste is Meerenberg in Santpoort, het oudste instellingsterrein van Nederland. Andere instellingen borduren schoorvoetend voort op de omgekeerde integratie die halverwege de jaren tachtig in gang is gezet, met een gemengd wijkje voor verstandelijk gehandicapten en burgers aan de rand van het terrein van Sint Bavo in Noordwijkerhout. Verdunning heette dat toen nog.
Gedwongen verkoop
De woorden vermaatschappelijking en integratie zijn inmiddels in onbruik geraakt, toch is het streven om patiënten zo min mogelijk uit hun gewone omgeving te halen actueler dan ooit. ‘Ambulantisering’ heet het tegenwoordig en net als in de jaren tachtig gaat er onder de ideologische vlag een hard financieel belang schuil: opname in instellingen is duur.
Langzaam dringt echter het besef door dat een deel van de chronische patiënten niet zonder asielfunctie kan en dat de ‘prikkelarme omgeving’ van de instellingsterreinen hiervoor bij uitstek geschikt is. Ondertussen zijn die instellingen wel van karakter veranderd: ze hebben nieuwe, gespecialiseerde functies naar zich toe getrokken zoals de behandeling van autisten, verslaafden en forensische patiënten. Met name de klinieken voor deze laatste groep roepen met hun hoge muren en strenge regime de begindagen van de psychiatrie in herinnering. En zo zijn de contouren van de huidige terreinen ontstaan: een vreemde mengeling van chronische en forensische patiënten, van behandeling en wonen.
De privatisering van de zorg vanaf 2006 wakkert de noodzaak tot herbezinning aan: de Wet Toelating Zorginstellingen maakt de instellingen verantwoordelijk voor hun eigen financiële reilen en zeilen. Bovendien is het College Bouw Ziekenhuisvoorzieningen, dat gedetailleerde richtlijnen voor de bouw van klinieken vaststelde, in 2008 afgeschaft en vervangen door een kenniscentrum: het Centrum voor Zorg en Bouw. De instellingen zijn daarmee vrij om over hun terreinen te beschikken, bijvoorbeeld door ze te gelde te maken. Alhoewel het vaker voorkomt dat ze financieel gedwongen zijn dat te doen omdat ze de kosten voor beheer en onderhoud niet meer kunnen dekken.
Geen enkele confrontatie
Tegen deze achtergrond zoeken instellingen tastend hun weg. Met masterplannen en vastgoed-bv’s proberen ze hun terreinen aan te passen aan de teruglopende behoefte aan vierkante meters. Daarbij worden ze op veel fronten beknot: gemeentes verbieden de sloop van markante gebouwen en eisen via bestemmingsplannen dat parklandschappen en natuurwaarden intact blijven. De zorg raakt bovendien steeds sterker gescheiden van het wonen: de ggz moet zich beperken tot de zorg, de bouw van woningen valt onder woningcorporaties of de markt. Daarbij komt de toenemende hang naar beheersbaarheid: iedere confrontatie met psychiatrische patiënten moet worden uitgebannen. Tot overmaat van ramp tonen architecten, mede door de teruglopende budgetten, nauwelijks interesse om zich met de woningopgave voor psychiatrische patiënten te bemoeien.
En dus zijn de ogen gericht op ‘de markt’. Maar ook los van de zware economische crisis waarin we verkeren, heeft die markt alleen interesse voor de krenten in de pap: de randen van de fraaie terreinen, op maximale afstand van de patiënten. Dat leidt als vanzelf tot zonering: de instelling deelt zijn terrein op in zones voor wonen en zorg, waarbij de chronische patiënten vervolgens worden gescheiden van de lichtere gevallen die in sociowoningen terechtkunnen.
Tijdens het congres De woning en het gesticht, dat afgelopen november werd georganiseerd naar aanleiding van Vande Keeres onderzoek, was Venray een van de drie showcases. Van oudsher heeft deze Noord-Limburgse stad twee grote inrichtingen: Sint Servatius voor mannen en Sint Anna voor vrouwen. De laatste is de afgelopen twee decennia langzaam ontmanteld, het terrein staat nu te koop. Voor Sint Servatius stelde het Amsterdamse Bureau B+B in 2003 een stedenbouwkundig plan op dat de zorgpaviljoens concentreert in een carré midden op het terrein. Aan de buitenrand van het terrein komen 277 marktwoningen en honderd zorgwoningen. Een openbaar park met onder andere een kruidentuin, amfitheater en voetbalveld annex schaatsbaan, scheidt het binnenhof van de buitenschil.
Het binnenhof is inmiddels zo goed als gereed en de kwaliteiten van het plan zijn evident: de vroegere wirwar van gebouwen die elk hun eigen, vaak met hekken omgeven privé-buitenruimte hadden is verdwenen, net als de kriskras geparkeerde auto’s. De prachtige bomen zijn gespaard. Omdat voor de speelvoorzieningen nog geen geld is gevonden, staan ze voorlopig nog op een glad geschoren gazon. Ook de randen van het terrein zijn nog leeg: de projectontwikkelaar is afgehaakt. Maar ook áls die huizen er straks komen is het de vraag of er wel sprake zal zijn van omgekeerde integratie.
Vande Keere: ‘Wat je hier ziet is typisch een geval van een park dat alles goed moet maken. Het is mooi en transparant, maar de prijs is dat groepen patiënten die niets met elkaar te maken hebben in het binnenhof bij elkaar worden geplaatst. Dat is puur inrichten op zorgzwaarte en op beheersing. En daarmee op segregatie.’
Huurcontract opgezegd
Zonering is ook een essentieel kenmerk van Bloemendaal bij Den Haag, maar toch lijkt de omgekeerde integratie daar beter gelukt. Al begin jaren negentig gaf deze inrichting het oostelijk deel van haar terrein, dat het dichtst tegen de stad ligt, in erfpacht aan woningcorporatie Vestia. De corporatie bouwde er niet alleen 188 sociale huurwoningen, maar ook een dertigtal appartementen voor patiënten die nog begeleiding nodig hebben. De straten werden vernoemd naar sporters. Echt gemengd is de wijk niet – de Abe Lenstraweg scheidt de beide groepen – maar de afstand is letterlijk klein: niet meer dan twintig meter.
In 2007 werd er helemaal aan de rand van de wijk, dus zo ver mogelijk van de inrichting verwijderd, nog een rijtje villa’s toegevoegd. Buitenplaats Blommendael noemde de projectontwikkelaar deze uitbreiding, maar de gemeente Den Haag besliste dat het de Aad Mansveldstraat ging heten, naar de spijkerharde verdediger van ADO Den Haag. De villabewoners tekenden protest aan: wat hadden zij met een voetballer te maken, hun was een buitenplaats voorgespiegeld met referenties aan de Romeinse tijd. De gemeente hield haar poot stijf, in naam horen de villa’s dus ook bij dit voorbeeld van omgekeerde integratie.
Niet altijd is het overigens de instelling die het initiatief neemt tot omgekeerde integratie: in Wolfheze klopte tien jaar geleden een groepje kunstenaars aan of ze een leegstaand pand op het instellingsterrein mochten huren. De instelling ging akkoord en verhuurde vier paviljoens aan kunstenaars, startende ondernemers en anderen die wonen en werken wilden combineren.
Verspreid over het terrein wonen nu zestien gezinnen, en omdat kinderen hun vriendjes uitnodigen om te komen spelen, ontdekte ook de dorpsjeugd uit Wolfheze het terrein. ’Er ontstond een grote dynamiek, dat is goed voor het gezond houden van het terrein en voor onze cliënten’, zegt directeur patiëntenzorg Tom Zewald. ‘Je moet de intensiteit van de contacten overigens niet overschatten, het is vooral een kwestie van goed nabuurschap.’
Toch komt er een einde aan het harmonisch naast elkaar leven: Pro Persona, de nieuwe fusiekoepel waaronder Wolfheze valt, heeft aangekondigd de huurcontracten per 31 april 2011 niet te verlengen. Reden: de gemeente Renkum heeft bezwaar aangetekend tegen gewone bewoners op het terrein omdat het bestemmingsplan alleen zorg toestaat. Bovendien wil koepel Pro Persona zijn stafdiensten op het terrein onderbrengen en daar zijn de paviljoens voor nodig, al dan niet in gesloopte vorm. Omdat de hoeveelheid groen niet mag verminderen, is nieuwbouw namelijk alleen mogelijk als er iets anders gesloopt wordt.
Verstopt achter aarden wallen
Als je het ruim neemt bestaat de omgekeerde integratie nu een kwart eeuw en een groot succes is het niet te noemen. De facto worden veel terreinen simpelweg verkleind door er een rand vanaf te snijden en die te gebruiken voor luxe villa’s. Juist de keuze om voor een rijke doelgroep te bouwen, bemoeilijkt de omgekeerde integratie nog verder: mensen met geld accepteren minder overlast, waardoor de nadruk op beheersbaarheid, zonering en veiligheid toeneemt. Het leidt bovendien tot esthetisering: het park wordt gereduceerd tot kijkgroen en daarin is geen plaats voor dwangmatig gedrag van patiënten, zelfgebouwde onderkomens of moestuinen. Ook de omgang met de gebouwen wordt steeds sterker bepaald door een esthetisch schema: de paviljoens van voor de oorlog zijn mooi en moeten bewaard blijven, alles wat daarna kwam moet weg.
Op Duin en Bosch komen al deze ontwikkelingen bij elkaar. Bijna vijftien jaar na de opening van Duinresidentie Prinses zu Wied is een structuurplan voor het terrein vastgesteld dat voorziet in de sloop van de paviljoens uit de jaren zeventig en de bouw van 247 woningen, deels in de vorm villa’s aan de randen van het terrein en deels als appartementengebouwen die refereren aan de vorige eeuwwisseling.
‘In naam van de beeldkwaliteit en de relatie met het landschap worden de nieuwe woonclusters achter aarden wallen in het bos gelegd zodat ze volledig uit het zicht verdwijnen’, concludeert het onderzoek De psychiatrische instelling ontmanteld. Segregatie vindt Vande Keere dit: ‘De villa’s keren zich zowel af van de instelling als van het dorp. Deze strategie is des te opmerkelijker als je bedenkt dat Duin en Bosch tot dezelfde organisatie behoort als Bloemendaal.’
Om te laten zien dat het anders kan heeft hij samen met zijn collega Regis Verplaetse een alternatief ontwerp gemaakt, binnen de gegeven financiële en juridische kaders. Bewust kozen ze voor woningen voor de middenklasse, ouderen en starters: met name die laatste groep kun je dichter bij patiënten huisvesten. De paviljoens uit de jaren zeventig, een mooi voorbeeld van het late modernisme, verbouwt hij via een modulair systeem tot een variëteit aan woningen: onzelfstandige kamers, kleine studio’s, grote appartementen en complete rijtjeswoningen. Op elk gewenst niveau kun je hiermee gewone woningen en patiëntenhuisvesting mengen en ontmengen. Doordat je de woningen eenvoudig kunt splitsen en samenvoegen kan de bebouwing bovendien meebewegen met veranderende behoeftes en inzichten. Duin en Bosch heeft nog niet gereageerd op dit plan voor fijnmazige integratie.
[Kader:]
Het Vlaamse bureau UR architects deed in 2008 en 2009 een groot onderzoek naar de Nederlandse psychiatrische instellingen in een landelijk omgeving. In het eerste deel schetsen Nikolaas Vande Keere en Regis Verplaetse de ontwikkeling van de instellingen van 1840 tot nu. Na een uitstapje naar de Clinique de la Borde, een Franse instelling die gebaseerd is op de psychoanalytische ideeën van Jacques Lacan, behandelen ze de twee kernthema’s van hun onderzoek: de splitsing van wonen en zorg en de manier waarop we omgaan met het zorgerfgoed.
Voor beide thema’s komen Vande Keere en Verplaetse met een alternatief ontwerp. Voor Wolfheze tekenen ze fraaie geschakelde woningen die door hun flexibele indeling naar believen door patiënten en ‘burgers’ kunnen worden gebruikt. En voor Duin en Bosch schetsen ze een plan om de paviljoens uit de jaren zestig te behouden en tegelijk een werkelijke omgekeerde integratie mogelijk te maken. Beide voorstellen zijn gedetailleerd uitgewerkt.
Het onderzoek is verricht met steun van het Stimuleringsfonds voor Architectuur en het Fonds Psychische Gezondheid en is nog niet gepubliceerd. Opwww.urarchitects.com is wel al een samenvatting te downloaden, alsmede het essay De woning en het gesticht.