Doe iemand een blinddoek om, rijd een uur kriskras door de stad en zet ‘m af op de Kattenburgerkruisstraat en laat hem, als zijn ogen weer gewend zijn aan het daglicht, zeggen in welk stadsdeel hij is. Waarschijnlijk zal hij iets zeggen als: achteraan in Noord, de outskirts van Nieuw-West of de voorloper van de Bijlmer. Maar toch is dit echt hartje centrum: je staat hier 700 meter van Artis, 1.300 meter van het stadhuis en 1.500 meter van Centraal Station.
Op oude foto’s van Kattenburg waan je je in die andere grote zeventiende-eeuwse Amsterdamse volksbuurt, de Jordaan. Alleen was de verpaupering hier nog een tikje ruiger: al voor de oorlog stond 13 procent van de huizen leeg door ernstige verkrotting. De oplossing in de jaren zestig was even helder als rigoureus: de huizen werden samen met het oude stratenpatroon plat gebulldozerd en de bewoners werden over de stad verspreid. In haar prachtig boekje over het oude Kattenburg citeert sociologe Lily E. van Rijswijk-Clerkx een bewoonster over de gedwongen verhuizing naar ‘zo’n koude rotbuurt’ in West: ‘Daar hoor je niks, daar is het stil en ongezellig, de mensen kennen elkaar niet. Ik geloof daar zou ik doodgaan.’
Anders dan in de Jordaan en de Dapperbuurt was er destijds nauwelijks verzet tegen de vernietiging van de buurt. Kattenburg werd gedomineerd door communisten en die sloegen de handen ineen met het stadsbestuur: weg met de krotten en de krakers die daarin waren gekropen, er moesten fatsoenlijke woningen komen. Het ooit zo bruisende Kattenburg, waar mensen op straat leefden en waar in 1953 nog 84 woningen met een winkel of werkplaats stonden, werd een monofunctionele woonwijk met lange galerijflats met grintbetonnen borstweringen. Het werd stil: er is een kinderdagverblijf en een café aan de rand, verder niets. Het aantal arbeidsplaatsen is hier het laagste van de hele binnenstad.
De gemeente Amsterdam wilde indertijd de middenklasse huisvesten in de grote drie- en vierkamerwoningen, maar de communisten eisten dat de bewoners konden terugkeren. Met succes voerden ze actie tegen de hoge huren. Uiteindelijk keerden maar weinig Kattenburgers terug, wel kwamen er veel andere Oostelijke Eilanders wonen toen hun buurten aan de beurt waren voor stadsvernieuwing. Inmiddels was het tij gekeerd: het tijdperk Jan Schaefer was begonnen. Kleinschaligheid, een klassiek stratenpatroon en renovatie vormden voortaan de uitgangspunten.
Kattenburg heeft op dit moment, even afgezien van het zuidelijke Planciusbuurtje, het hoogste aandeel corporatiewoningen van de hele binnenstad: 81 procent. Maar ook hier loopt dat aandeel langzaam terug: de afgelopen acht jaar werden er 64 woningen verkocht, op Wittenburg 39 en op Oostenburg nog eens 89. Gespikkeld woningbezit – sociale huurders en kopers door elkaar in een pand – zorgde elders, zoals bijvoorbeeld op IJburg, voor grote problemen, maar op Kattenburg gaat het er harmonieuzer aan toe.
Misschien komt het door de spreekwoordelijke netheid van de Kattenburgers: je houdt je trap en stoep schoon. De huurders stemmen zelfs met de eigenaren mee over de schoonmaak en over het onderhoud van de tuinen. Klachten zijn er eerder andersom: huurders die last hebben van de kopers die hun huizen strippen en verbouwen, of die ze als shortstay verhuren.
De verkoop van het corporatiebezit was het startsein voor nieuwe buurtstrijd: het actiecomité Stop de Uitverkoop zag in 2013 het licht, een samenwerkingsverband van de Oostelijke Eilanden en Kadijken. Maar de tijden zijn veranderd: het actieve kader is oud en klein, harde actie zit er niet meer in. Maar vooral: corporaties kijken helemaal niet meer op buurtniveau en weigeren aan te geven hoeveel woningen ze waar precies hebben en wat ze daarmee van plan zijn.
Toch kregen de activisten via het Eilandenoverleg deels hun zin, juist door mee te gaan in de schaalvergroting van de corporaties. Die hebben namelijk beloofd om op wijkniveau niet onder de 35 procent te zakken en de Oostelijke Eilanden vallen onder Centrum-Oost, waar ook de zuidelijke grachtengordel deel van uitmaakt. Et voilà, daar is het percentage te laag. En dus eiste het Eilandenoverleg dat op Oosterburg-Noord, het terrein waar ook de redactie van Het Parool zit, een groter deel van de nieuwbouw bestemd moet worden voor sociale woningbouw. De bestuurscommissie Centrum weigerde, maar de gemeenteraad besloot vlak voor de zomer ondanks fel verzet van VVD en D66 het aandeel sociale huur te verhogen van 14 procent van het vloeroppervlak tot 20 procent. Omdat sociale huurwoningen tegenwoordig klein zijn, zal het aandeel woningen flink hoger uitkomen.
Jeroen Verhulst, al sinds 1972 als bewoner actief, pleit vooral voor ouderenwoningen: ‘Op Kattenburg blijven veel ouderen op grote woningen zitten omdat ze nergens anders naartoe kunnen.’ Stokt hier op Kattenburg, waar de flats liften hebben, de doorstroming van ‘groot naar klein’, elders in de binnenstad kunnen oudere sociale huurders niet van ‘hoog naar laag’. Boudewijn Oranje, voorzitter van bestuurscommissie Centrum, voorziet grote problemen met mensen die straks letterlijk de trap van hun huis niet meer af kunnen. ‘Die woningen zijn niet geschikt te maken, zelfs voor een traplift is vaak geen plaats. In Nieuw-West zijn wel benedenwoningen, maar daar willen veel mensen niet heen.’ Bouwen voor de buurt – de slogan van de stadsvernieuwing – krijgt dus opnieuw betekenis, maar collectieve strijd zoals in de jaren zeventig is nauwelijks te verwachten.
Toch is er op Kattenburg nog wel wat strijdvaardigheid over. Een combinatie van kopers en huurders maakt zich sterk voor leefbaarheid en duurzaamheid. Ze willen een park en sportvoorzieningen op het Marineterrein, een verkeersluwe Kattenburgerstraat en zonnepanelen op de flats. De belangstelling is groot, ook huurders kunnen meedoen met een startbedrag van 100 euro. Maar aan de levendigheid – of beter gezegd aan het gebrek daaraan – is veel lastiger iets te doen.
De plantsoenen tussen de flats zijn keurig onderhouden, de grasvelden gemaaid, de heesters gesnoeid. Maar anders dan op Oostenburg en Wittenburg zie je nergens een geveltuintje, een paar potten die buiten zijn gezet, een hoekje waar bewoners zelf tuinieren. Nergens? Nou ja, als je goed zoekt. Op de Nieuwe Hoofdhof, een omsloten binnenplein aan de zuidkant van de buurt en tevens het enige stuk zonder galerijflats, houdt bewoonster Olga Meijer-Foltz stand, als laatste van het groepje dat in de jaren tachtig begon met een buurttuin.
Je mag van stadsonderzoekers nooit zeggen dat de fysieke omgeving bepaalt hoe mensen samenleven, dat is fysiek determinisme smalen ze dan. Maar op Kattenburg kun je je toch moeilijk aan de indruk onttrekken dat de gebouwde omgeving de levendigheid op straat en het terloopse contact tussen buurtgenoten heel moeilijk kan maken. Bijvoorbeeld als er alleen flats staan met bergingen en garages op de begane grond en nauwelijks bedrijfsruimtes.
Arm
Kenmerkend voor deze buurten is het hoge aandeel corporatiewoningen, ruim 70 procent, dat is ver boven het gemiddelde van de stad als geheel. Wie eenmaal zo’n woning heeft bemachtigd, gaat er niet snel meer weg. Gemiddeld wonen mensen hier ruim tien jaar en daarmee is dit het meest stabiele stuk van de binnenstad.
Deze buurten zijn de erfenis van de stadsvernieuwing uit de jaren zeventig en tachtig, toen particuliere verhuur op grote schaal plaatsmaakte voor sociale verhuur. Nieuwe stedelingen vind je hier weinig, expats evenmin. Voor de binnenstad zijn deze buurten redelijk gekleurd, maar in vergelijking met de stad als geheel zijn ze nog steeds erg wit.
De arme wijken op een rij:
1. Czaar Peterbuurt
2. Kadijken
3. Kattenburg
4. Kazernebuurt
5. Nieuwmarkt
6. Oostenburg
7. Planciusbuurt Zuid
8. Wittenburg