Misschien ligt de oorsprong van de menselijke beschaving wel op straat, bij de handelaren die in weer en wind hun negotie drijven. Natuurlijk zijn er oudere beroepen: jager, visser, boer, wever, kok. Maar met de handel begon de interactie tussen mensen, de uitwisseling van producten en diensten en, in hun verlengde, van nieuwtjes, kennis en ideeën.
Ook de stad vindt haar oorsprong in de straathandel. Een weg en een hindernis, meer is er niet nodig om een stad te laten ontstaan. Die hindernis kan een rivier, zee of bergmassief zijn, hoofdzaak is dat mensen er moeten wachten. Want wachtende mensen trekken handel aan. En handel trekt mensen aan.
En langzaam kan de handel uitgroeien: een stalletje, een herberg, nog een stalletje, een werkplaats, een voorraadschuur, een stalletje waarachter gewoond wordt, een barbier die ook tanden trekt, een jaarmarkt, nog meer stalletjes, huizen. Er kunnen vele kinken in de kabel komen – oorlog, hongersnood, de luim der goden – en dan dooft de activiteit weer uit, maar soms groeit zo’n weghindernis uit tot een miljoenenstad.
De stad is een geweldige motor van vernieuwing en specialisatie, ook de handel wordt daarin meegezogen. Het kraampje van de straathandel wordt een winkel, een warenhuis, een groothandel, een online platform. En tegelijk blijft ook de oudste vorm in tact, de handelaar op straat.
In het rijke, overgereguleerde westen is de straathandel zo goed als verdwenen, maar overal elders proberen nieuwkomers en oudgedienden op luttele vierkante meters in hun levensonderhoud te voorzien. De gelukkigen beschikken over een blikken huisje, of een plek waar ze hun waren ’s avonds afgedekt met plastic en ingesnoerd met touwen kunnen achterlaten. Maar de meesten moeten ’s morgens hun tafel, partytent, plank, koelkast, plastic kratten, grondzeil, leunstoel, kledingrek, bananendozen, mobiele vitrine, weegschaal, bloemenemmers, typemachine, mobiele kermisattractie ergens neerzetten, om ’s avonds weer op te breken. Andere trekken rond met een rugzak, transportfiets, kruiwagen, kinderfiets, brombakfiets, winkelwagentje, vioolkoffer of plastic zakken vol spullen.
Straathandel lijkt mobiel en flexibel, maar dat is schone schijn. Juist als je op de straat bent aangewezen is een vaste plek essentieel, klanten moeten weten dat je op die hoek, tegen dat hek, onder die boom, op dat richeltje te vinden bent. Ook mobiele verkopers hebben daarom hun vaste routes langs vaste plekken.
Die plekken zijn ambigu: ze horen tot de openbare ruimte, tegelijk zijn ze deels geprivatiseerd. Omwonenden en verkopers weten precies wie waar staat en wee degene die de plek van een ander inpikt. Plekken zijn geld waard, sommige handelaren betalen pacht of protectiegeld.
Straathandelaren proberen zich breed te maken: lukt het om spullen ‘s avonds achter te laten, een elektriciteitshuisje te claimen, een afdakje te maken dat in de loop van de tijd steeds vastere vorm aanneemt? Aan de andere kant duwen omwonenden en overheid terug, ze eisen dat afval wordt opgeruimd, dat er vrije doorgang blijft op de stoep en rust in de avond, dat er niet gebedeld of gedeald wordt. Soms worden complete straten met harde hand ontruimd en valt een jarenlang opgebouwde naamsbekendheid in scherven.
Het is een kwetsbaar evenwicht dat de straathandelaren moeten zien te bewaren, ze zijn gedwongen tot diplomatie en overleg, tot geven en nemen. Ze maken het theater van de straat, zijn aanspreekpunt, intermediair en sociaal smeermiddel. Juist hun subtiele toe-eigening van de openbare ruimte maakt die tot een publieke ruimte, en dus tot stad.
Kunstenaar Su Tomesen maakte de videoinstallatie Street Vendors, die op 29 september 2018 in première ging op het Nederlands Film Festival. Deze tekst maakt onderdeel uit van de leporello die bij die gelegenheid verscheen.