Bouwers kijken liefst vooruit. Toch is het noodzakelijk om af en toe terug te kijken, al is het maar om vanuit het verleden een nieuw licht te laten schijnen over het heden. De serie ‘na dato’ onderzoekt vergeten episodes uit de bouwgeschiedenis. Deze maand: de lopende bandwoningen van Coignet.
‘En de mens, die welvaart voor miljoenen maakt / Die machines hanteert, fabrieken beheert en robots regeert / Hoe bouwt de mens zijn huis?’ Met dramatische kracht wordt deze vraag gedeclameerd in de film ‘Alle vogels hebben nesten’ die Louis van Gasteren in 1961 maakte over de eerste Coignetwoningen. Het antwoord luidde: ‘Steen voor steen bouwt de mens zijn huis / En bij elke steen wordt er een kind geboren / En bij elke steen heeft hij een slag verloren / Al verliezend bouwt de mens zijn huis.’ De boodschap was duidelijk: met traditionele woningbouw zou ‘volksvijand nummer één’ nooit verslagen worden.
Na de beelden van lopende banden met fietsen, flessen, broden en pakjes boter, duikt de camera de gloednieuwe fabriek van Dura-Coignet in en zien we het mengen van beton, het buigen van betonijzers, het storten van wanden en plafonds. Kozijnen worden gemonteerd, isolatie aangebracht en tegels gezet. Bijna alles is geautomatiseerd, de orderafdeling stuurt haar opdrachten via de buizenpost naar de werkvloer waar arbeiders met een shaggie in de mond de knoppen bedienen. En verder gaat het al: op speciale vrachtwagens worden de grote elementen naar de bouwplaats gereden, waar kranen ze op hun plek hijsen en leidingen door de uitgespaarde openingen worden gestoken. Na negen weken kunnen de bewoners erin. Ook in Nederland is de toekomst begonnen.
Het Coignetsysteem hoort tot de zware montagebouw: ongeschoolde arbeiders produceren in fabrieken complete wanden, plafonds en zelfs natte cellen, andere ongeschoolde arbeiders zetten de huizen vervolgens op de bouwplaats in elkaar. Voor de complete montage waren slechts 425 manuren nodig.
De eerste Coignetwoningen werden in 1955 in Frankrijk gebouwd, het Rotterdamse aannemingsbedrijf Dura haalde het systeem vervolgens naar Nederland. De eerste schreden van de systeembouw waren overigens veel eerder gezet. In 1892 bouwde Coignet in Biarritz al een casino van geprefabriceerde betonelementen en in 1911 ontwierp Henri Ford een huis dat uit één stuk gegoten werd, inclusief badkuip. De eerste experimenten in Nederland begonnen vlak na de Eerste Wereldoorlog in Betondorp. Aanleiding was het tekort aan bakstenen, en toen de productie daarvan weer op gang kwam ebde de belangstelling snel weg. Ook architect Welschen kreeg nauwelijks poot aan de grond met zijn systeem om holle betonblokken aan elkaar te krammen.
Pas na de Tweede Wereldoorlog was de tijd rijp voor systeembouw, het tekort aan geschoolde arbeidskrachten gaf de doorslag. Aanvankelijk nam Job Dura het systeem van Welschen in licentie, maar na een bezoek aan Parijs raakte hij overtuigd van de potentie van een grootschaliger aanpak. Daarvoor had hij wel een afnamegarantie nodig van duizend woningen per jaar, want een eenmaal opgestarte fabriek moest blijven produceren.
De lijnen waren kort in die tijd, en een telefoontje naar minister Witte van Volkshuisvesting en Bouwnijverheid leek voldoende om de zaak te regelen. De gemeentelijke autonomie gooide aanvankelijk echter roet in het eten. Elke stad had haar eigen bouwverordening, brandweervoorschriften en bezonningsrichtlijnen. Zo eiste de gemeente Rotterdam een verdiepingshoogte van 2,80 meter, terwijl omliggende gemeentes niet verder wilden gaan dan 2,60 meter. De houding van Rotterdam riep in de pers grote kritiek op: voor de woningnood moest alles wijken. Groosman, door Dura aangetrokken als architect, liet uiteindelijk pragmatische gronden de doorslag geven: de verkeersviaducten bleken slechts hoog genoeg om wanden van 2,60 meter door te laten.
Dura bouwde zijn fabriek aan de Rotterdamse Eemshaven, daar werden 12.500 woningen geproduceerd. Het eerste woningtype was de 845, vernoemd naar de gevelbreedte van 8,45 meter. Overal in de Maasmond, van Spijkenisse tot Krimpen aan de IJssel, vind je deze portiekwoningen van vier lagen op een plint van bergingen terug. Later werden er nieuwe varianten gemaakt: de G-serie bestond uit galerijflats van zes of tien verdiepingen, de S-serie uit terrasvormig gestapelde woningen, de P-serie waren portiekwoningen en er kwamen zelfs eengezinswoningen van de lopende band.
Omdat de reikwijdte van een fabriek beperkt was – transport over meer dan veertig, vijftig kilometer was onrendabel – begonnen ook andere aannemers fabrieken te bouwen: Indeco in Zaandam voor de Amsterdamse markt en Neduco in Helden-Beringe voor de Brabantse markt. De Coignetwoningen waren aanvankelijk een groot succes. Samen met Elementum, een ander montagebouwsysteem, was Coignet eind jaren zestig goed voor veertig procent van de systeembouw.
Maar begin jaren zeventig begonnen de beperkingen van de starre productiewijze te knellen: wijzigingen in de plattegronden waren niet mogelijk en de zware kranen legden grote beperkingen op aan het stedenbouwkundige ontwerp. Als een dinosaurus bezweek het systeem van de zware montagebouw onder zijn eigen gewicht, in 1977 werden de laatste 98 woningen geplaatst in Heerhugowaard. De systeembouw zou zich verder ontwikkelen in de richting van de gietbouw.
Een belangrijk deel van de Coignetwoningen is ondertussen gesloopt, of wacht dit lot binnen enkele jaren. Bouwkundig verkeren ze in redelijke staat, maar energetisch zijn ze matig tot slecht. Renovatie voor de korte termijn is nog wel haalbaar, maar een totale opknapbeurt is bijna net zo duur als nieuwbouw. Toch gloort er een nieuw perspectief voor de Coignetflats.
Dura Vermeer Stedelijke Ontwikkeling kreeg in 1999 opdracht om een plan te maken voor drie 845- flats in een van de voorsteden van Rotterdam. De 845-serie bestaat uit trappenhallen met steeds links een vierkamerwoning en rechts een driekamerwoning. Dura wil de driekamerwoningen er tussenuit zagen, zodat je een plint overhoudt met daarop een rij losse torentjes. Elk torentje wordt één woning met een inhoud van maar liefst 1.700 kubieke meter, viermaal zoveel als een doorsnee Vinex-woning. ‘Wij schrokken ook van die inhoud’, zegt directeur Rob Vester, ‘we hadden er niet bij stilgestaan dat de oorspronkelijk woningen al tamelijk groot waren. Toch zou de vraagprijs slechts op 1,3 miljoen gulden uitkomen, en dat midden in de Randstad.’
Het is een extreem geval van verdunning: van de oorspronkelijke 144 woningen blijven er slechts 18 over. De woningcorporatie die opdracht gaf tot de studie, heeft het plan voorlopig dan ook in de ijskast gezet. Sloop blijkt relatief weinig problemen op te leveren – op de planlocatie zijn al vier Coignetflats tegen de vlakte gegaan – maar gedwongen verhuizing om plaats te maken voor yuppenpaleizen is moeilijker te verkroppen. Vester: ‘Zo’n ingreep is alleen haalbaar als die is ingebed in de aanpak van de complete wijk. Hopelijk komt het zo ver, want het is zonde om deze kubieke meters te slopen om er vervolgens nieuwe voor terug te bouwen.’
Met dank aan Helma Hellinga