• Home
  • Over Tijs vd B
  • Boeken
  • Rotondologie
  • Freelancen
  • English
  • Home
  • Over Tijs vd B
  • Boeken
  • Rotondologie
  • Freelancen
  • English

De gestolen vierkante meter

Af en toe dook de anekdote op tijdens familiefeestjes: voor de oorlog zou Philips een vierkante meter grond van opa en oma hebben gestolen. Een reconstructie voor Brabants Heem.


Tijs van den Boomen, Diversen, 1 februari 2005

Door het succes van Philips groeide de stad Eindhoven tussen 1920 en 1929 onstuimig: het aantal inwoners verdubbelde en overal verrezen fabrieken. De Emmasingel, onderdeel van de middeleeuwse stadsgracht, veranderde in een imposante industriestraat. De expansie van Philips botste op het oude stadje. Soms letterlijk, zoals bij het grondstuk van de grootouders van Tijs van den Boomen aan de Demer. Zijn opa beweerde bij hoog en bij laag dat Philips bij de bouw van het hoofdkantoor een vierkante meter grond heeft gestolen. Een reconstructie. voor Brabants Heem.

Af en toe dook de anekdote op tijdens familiefeestjes: voor de oorlog zou Philips een vierkante meter grond van opa en oma hebben gestolen. Het zou weliswaar moeilijk worden om dat te bewijzen, werd er dan bij gezegd, en waarschijnlijk zou het ook niet zo vreselijk veel geld opleveren, maar toch: het ging om het principe. Het bleef altijd bij het verhaal, niemand had ooit zin om het serieus uit te zoeken.
Toen ik besloot om een boek te schrijven over het geboortehuis van mijn moeder, was het niet bepaald mijn doel om deze anekdote na te trekken. Ik geloofde het verhaal nauwelijks en bovendien: stel dat het wel waar zou zijn, wat moet je met die kennis? Naar de rechter stappen? Boze ingezonden brieven schrijven? Voordat je het weet ben je een charlatan die tegen windmolens vecht.
Nee, mij stond een serieus boek voor ogen. Aan de hand van het geboortepand zou ik de ontwikkeling van de Eindhovense binnenstad beschrijven en de opkomst van de moderne winkelstraat [1]. Mijn grootouders hadden namelijk op de Demer een tabakszaak ­ Weduwe Bijvoet & Zonen genaamd – met in de achtertuin een ‘electrische tabaksfabriek’.
Toen mijn moeder in 1934 werd geboren was de Demer nog een levendige straat, waar gewoond, gewerkt en geproduceerd werd [2]. Er zaten cafés, er stonden fabriekjes in de achtertuinen, er vooral: de winkeliers woonden nog boven hun winkels.
Zoals bekend legden de Engelsen tijdens de het sinterklaasbombardement van 1942 de hele Demer in puin. Toen de straat in de jaren vijftig werd wederopgebouwd was er geen plaats meer voor cafés en werkplaatsen, er kwamen alleen keurige winkelwoonhuizen terug. Toen mijn moeder in 1959 trouwde en het huis verliet stond ook de woonfunctie van de binnenstad sterk onder druk: de woningen boven de winkels kwamen leeg te staan.Mijn aanname bleek te kloppen: de Demer is een goed voertuig om het stedenbouwkundige verhaal te vertellen over de ontvolking en monofunctionalisering van de binnenstad. Maar in de slipstream van mijn onderzoek kwam ik er stukje bij beetje ook achter hoe het zat met die vierkante meter van Philips. In mijn boek wordt het maar kort aangestipt ­ de titel ‘De vierkante meter’ verwijst vooral naar de invloed van de prijs van een vierkante meter grond op de ontwikkeling van de binnenstad.

Boomtown
Eindhoven was in de jaren twintig een Amerikaanse stad, een wervelende, moderne, zinnelijke stad. Dat schrijft Antoon Coolen tenminste in zijn roman Het donkere licht. ‘In de straten van de drukke avondstad, vervuld van ’t gerij van snelle auto’s en fietsen, daar gaan, na den arbeid, de menschen wandelen over de trottoirs langs de winkels en kijken elkander aan. De lichten verduisteren den hemel en schijnen op de straatsteenen, in de glimming van een vlugge automobiel, waarvan de lichtstralen spuiten en opspeieren langs de wielen en ruggen van fietsers, langs blikkerende ruiten en verhelderde gevels met plotselingen overvloed van zonhelderte, klaarder dan op den dag.’ [3] Coolen leent hier de ogen van Marie Wijnands, die elke dag met de trein uit de Peel komt om als lampenmaakster bij Philips te werken en die ’s avonds maar niet naar huis kan komen.
Hoe sterk het gekozen perspectief het beeld bepaalt, blijkt uit een andere streekroman uit die tijd, waarin een vrouw uit het westen zich beklaagt over het feit dat haar man, een ingenieur, een baan heeft geaccepteerd bij datzelfde Philips. ‘En ze was nu eenmaal een stadsmensch, hield van het drukke, bruisende leven, de emoties en de genoegens van een grote, moderne stad. Ze hield van winkelen en tea-en, van comedie en concerten, ze had graag menschen om zich heen. (Š) Dat was nu allemaal voorbij. (Š) Voor een handvol zilverlingen had George zichzelf en haar verkocht, gingen ze zich in hun beste jaren opbergen in een negorij.’ [4]

Mooie meid
Ook mijn grootouders hoorden bij de immigranten: Sjaan Robben kwam uit Den Bosch, de voorname hoofdstad van Brabant, en Lambert Prinsen uit het naastgelegen Berlicum. Straalverliefd was Lambert op stadse Sjaan en van zijn aanbidding maakte zij dankbaar gebruik.
Bij Sjaan thuis hadden ze een winkel annex smederij. In de lente en zomer verkochten ze kinderwagens, tegen de tijd dat het koud werd schakelden ze over op haarden. Haar moeder deed de winkel, haar vader maakte kachelpijpen en installeerde de haarden die zijn vrouw verkocht.
Ook Lambert was afkomstig uit een middenstandsgezin: zijn moeder dreef een café, zijn vader had daarachter een sigarenfabriekje. Zelf wilde hij geen zaak, hij verafschuwde het benauwde winkeltje spelen, ging naar het kleinseminarie in Leuven, vertrok daarna als zeventienjarige naar Amsterdam om bij de belastingdienst te gaan werken en werd de jongste commies van Nederland.
Maar Sjaan wilde geen ambtenaar, die hadden niks te makken. Aangezien ze een mooie meid was, die genoeg vrijers kon krijgen, zette ze Lambert voor het blok. En zo kochten ze op 13 oktober 1924 aan de Demer een winkel met een tabakskerverij erachter.Uit het archief van het kadaster blijkt dat Sjaan niet alleen de geestelijke motor achter de winkel was, maar ook de financiële. Drieduizend gulden legde zij op tafel om het pand van een Eindhovense koopman te verwerven, bovendien nam ze een hypotheek van negentienduizend gulden van hem over. Het ging goed met de Eindhovense economie: de koopman had het pand zelf in 1918 van tabaksfabrikant Lucas de Groof gekocht, en in die zes jaar was de waarde met de helft toegenomen.
Begin 1925 trouwde het stel en vertrok naar booming Eindhoven. Sjaan was 25 jaar, Lambert bijna 27. Verstand van de tabaksbranche hadden ze nauwelijks. ‘Met smaak kon ma vertellen dat ze in de begintijd meerschuimen pijpen aanprees door tegen klanten te zeggen: “Vuul toch ‘ns hoe glad-of-tie is.” Want verder wist ze er niets over te melden. Maar ze leerde snel, verkopen zat haar in het bloed,’ zegt mijn moeder.

Vestingwallen
Het grondstuk dat de Prinsens kochten was smal en langgerekt. Achter de winkel kwam eerst een binnenplaats en daarna de tabaksfabriek, een wat wijdse benaming voor iets wat in werkelijkheid meer een forse werkplaats was. In het twee verdiepingen tellende gebouw werd het meeste werk nog met de hand gedaan. Achter het fabriekje lag nog een zelden gebruikte achtertuin van ruim zestig meter, die werd afgesloten met een laag hekje. Als je over dat hekje stapte stond je aan de stadsgracht, de Emmasingel.
De vreemde vorm van het grondstuk ging rechtstreeks terug op de Middeleeuwen, toen de percelen doorliepen tot de wallen die het kleine stadje Eindhoven omsloten. Die aarden wallen waren in 1925 al lang verdwenen. Terwijl de meeste Nederlandse steden zich pas aan het eind van de negentiende eeuw ontdeden van hun knellende vestingwerken, hadden de Spanjaarden daar in Eindhoven tijdens de Tachtigjarige Oorlog al voor gezorgd. Elfmaal werd de stad ingenomen, beurtelings door de legers van de Staatsen en de legers van de Spanjaarden, zoals de vroegere Eindhovense gemeentearchivaris A. Tops droog noteert. Bij hem zul je niet lezen dat het een oorlog tegen de Spanjaarden was, Brabant was slechts het slagveld waar Hollandse en Spaanse troepen hun oorlog uitvochten.
Toen prins Philips Willem in 1609 opdracht gaf het stadje te herbouwen, liet hij de bochtige Demer rechter trekken, stelde rooilijnen vast, legde een herbouwplicht op en verkavelde de erven en percelen opnieuw [5]. De grondstukken aan het begin van de Demer bleven gewoon doorlopen tot de geslechte wallen, op die plaats liep namelijk de stadsgracht.
Eindhoven veranderde in de loop der eeuwen slechts langzaam. In de binnenstad verrezen weliswaar fabrieken en werkplaatsen, maar de oude rooilijnen en verkavelingen bleven grotendeels ongewijzigd. Pas in de jaren twintig van de vorige eeuw zorgde Philips voor de sprong in de moderniteit.
In 1921 verrees aan de noordzijde van de Emmasingel, recht tegenover de achtertuin van de Prinsens, de Lichttoren van Philips, een gebouw van tien verdiepingen dat gebruikt werd om lampen te testen. In 1926 werd de Emmasingel gedempt en een jaar later begon aan de gedempte gracht de bouw van een langgerekte, strakke fabriekswand van zes verdiepingen, die pas na de oorlog wit zou worden geschilderd en vervolgens de bijnaam De Witte Dame kreeg.In 1927 werd aan de zuidzijde van de Emmasingel, dus aan de kant van de Prinsens, ook het nieuwe hoofdkantoor van Philips gebouwd, een bakstenen kolos die later de bijnaam De Bruine Heer krijgt. Het gevaarte grensde aan de achtertuin van de Prinsens. Vond Philips. Maar volgens Lambert stond de muur van de fietsenstalling van het gebouw in zijn achtertuin. En dat pikte hij niet.

Vraagtekentje
Lambert schakelde een landmeter in, die bevestigde dat de muur op zijn grond stond. Waarop Philips een eigen landmeter stuurde, die, weinig verrassend, constateerde dat de grond van Philips was. Dat liet Lambert niet over zijn kant gaan en hij stapte naar advocatenkantoor Van der Putt en Passtoors om zijn gelijk te halen. ‘Tegen een oven kun je niet blazen,’ zei Passtoors volgens mijn moeder toen tegen Lambert.
In de vooroorlogse sleutelroman Onder de gloeilamp figureert deze advocaat en voormalig wethouder onder het pseudoniem Kapelaans. ‘Die kon immers precies weten, welke gronden duur zouden gaan worden door uitbreiding en stratenaanleg. Groote terreinen ging hij opkopen, voor niets, en verkocht ze later weer voor dertig, veertig gulden den meter, waardoor hij miljoenair werd. Toen richtte hij een advocatenkantoor op, het grootste van Gloeilampstad, met een stuk of vier andere advocaten onder zich: alles liep naar hem toe, want hij was immers de gehaaidste. Bij den gemeenteraad wilde hij daarna niet meer zijn. Dus alleen op geld kwam alles aan.’ [6]
Uitgerekend bij deze pragmaticus pur sang klopte Lambert aan met zijn principekwestie. Tot een proces zou het op aanraden van Passtoors niet komen, wel probeerde Lambert zijn vierkante meters gecompenseerd te krijgen via een grondruil met de gemeente. Het stukje dat hij kreeg aangeboden lag echter niet in het verlengde van zijn perceel en bovendien stond de gewraakte muur ook op dát stukje. ‘Het spijt hem daarom afwijzend tegenover dit voorstel te moeten staan’, schreef hij eind 1928 aan de gemeente, in een brief waarin hij zichzelf consequent in de derde persoon aanduidde. [7]
Op de kadastrale hulpkaart die een half jaar later werd getekend, staat een klein vraagtekentje op het punt waar de muur van de fietsenstalling en het perceel van de Prinsens elkaar raken. [8] Het probleem was blijkbaar nog steeds niet opgelost. Wel is uit deze detailkaart op te maken waarom Philips niet aan de veilige kant van de perceelgrens was gebleven: precies op dat punt liep het overkluisde riviertje de Gender ‹ aangeduid als Genderriool ‹ en de ondergrond moet er te zwak zijn geweest voor de steunbeer die noodzakelijk was omdat de muur daar een knik maakte.
Het zou uiteindelijk niet tot een vergelijk komen en na het bombardement in 1942 werd de hele Demer opnieuw verkaveld en zou van de oude perceelindeling geen spoor meer resteren. Maar Lambert bleef zeggen dat Philips hem bestolen had.

Intermezzo
Voor het boek heb ik mijn moeder veelvuldig geïnterviewd en ze bleek een goed geheugen te hebben. Zo vertelde ze dat Duitse soldaten in de oorlog niet op het Begijnenhof mochten komen omdat het er te gevaarlijk was. Mij klonk dat wat overdreven in de oren, maar in het Regionaal Historisch Centrum Eindhoven kwam ik inderdaad een foto tegen van een bord op de kop van het Begijnenhof waar op stond: ‘Betreten der Strasse für Wehrmachtsangehörige verboten’.Toen mijn moeder dus vertelde dat een journalist van het Eindhovens Dagblad de kwestie van de vierkante meter eind jaren zeventig helemaal had uitgespit, was ik zeer benieuwd naar zijn artikel. Een jaartal wist ze niet, laat staan een datum, maar mijn opa was al dood en mijn oma leefde nog, want die had de journalist te woord gestaan toen die met de ontdekking kwam dat Philips zich de grond inderdaad onrechtmatig had toegeëigend.
Sjaan reageerde volgens mijn moeder pragmatisch: ‘Als Philips mij een kleuren-tv geeft, dan praten we nergens meer over.’ Want aan principes had ze een broertje dood, een tv was veel nuttiger, dan kon ze tenminste de bokswedstrijden van Mohammed Ali, die ’s nachts live werden uitgezonden, in kleur zien.
Mijn opa stierf in 1971, mijn oma in 1981. Tien jaargangen kranten napluizen is een behoorlijke klus, zelfs als je weet dat het gezochte artikel op de voorpagina moet hebben gestaan. Een logische inperking was om te beginnen in 1978: toen vertrok Philips uit het hoofdkantoor en waarschijnlijk was dat de aanleiding voor de journalist om te gaan spitten.
Mijn moeder, wier eer op het spel stond, heeft zich vrouwmoedig door twee jaargangen van het Eindhovens Dagblad geworsteld, helaas zonder resultaat. Hoe graag ik haar en de journalist in kwestie ook wil geloven, er zat niets anders op dan zelf verder te zoeken. De sleutel tot de gestolen vierkante meter bleek uiteindelijk te liggen in de dossiers over de onteigening van de grondstukken aan de Demer.

Herenakkoord
De wederopbouw begon niet, zoals vaak wordt gedacht, pas na de oorlog, maar al meteen na de bombardementen op Rotterdam en Middelburg. Ringers werd aangesteld als ‘Algemeen Gemachtigde voor de Wederopbouw en de Bouwnijverheid’. In december 1942 kwam ook Eindhoven op zijn lijst te staan.
In 1943 sloot Ringers een herenakkoord met Philips over de ruil van grondstukken in Eindhoven, zodat de stad zich na de oorlog verder kon ontwikkelen [9]. De oorlogsschade werd namelijk aangegrepen om een groot aantal vooroorlogse problemen op te lossen, zoals de gelijkvloerse spoorweg die Woensel van het centrum afsneed. Maar er werden ook kleinere aanpassingen doorgevoerd, zo werd de Demer rechtgetrokken en verbreed.
Pas bij het opschuiven van de straat in oostelijke richting ontdekte de gemeente Eindhoven dat ze helemaal geen eigenaar was van de ondergrond. De ‘Steenweg van ’s Hertogenbosch naar Luik’, waarvan de Demer van oudsher onderdeel uitmaakt, was een rijksweg. In het jaar 1900 waren onderhoud en beheer weliswaar overgedragen aan de gemeente, maar Rijkswaterstaat behield daarbij de ondergrond. De panden aan de westzijde, waaronder dat van Prinsen, zouden dus met hun etalage op rijksgrond komen staan. Haastig werd de grond begin jaren vijftig overgedragen, anders had Lambert zijn muur op andermans grond gebouwd. Net zoals Philips voor de oorlog de muur van zijn fietsenstalling in Lamberts achtertuin had gezet.
Uit de gemeentelijke onteigeningsstukken [10] blijkt ook dat de familielegende over de gronddiefstal van Philips klopt. Althans gedeeltelijk. In 1929 had de landmeter op de kadastrale kaart nog een vraagteken bij de fietsenstalling gezet, later blijkt dat te zijn opgelost door de achtergrens van het perceel opnieuw vast te stellen. Het grondstuk van de Prinsens had bij de aankoop in 1924 een oppervlakte van vier aren en zevenentachtig centiaren. Twintig jaar later blijkt bij het onteigeningsbesluit dat het zes centiaren, of te wel zes vierkante meter groter is geworden. Tevens blijkt dat Sjaan niet meer de enige eigenaar te zijn: Philips is mede-eigenaar van het perceel geworden voor twee centiare en de gemeente Eindhoven voor vijf centiare.
In dit rekensommetje ontbreekt één centiare: Sjaan is er bij de herverkaveling precies één vierkante meter bij in geschoten. En voor deze grond heeft Philips nooit betaald. Dus toch.

Naschrift
Deze hele zoektocht was begonnen om de ontwikkeling van de Demer te kunnen beschrijven. Maar toch sprong mijn hart een beetje op toen ik plotseling kon bewijzen dat Philips ‘ons’ nog geld verschuldigd was.
Ik wilde al gaan informeren wat een vierkante meter in de duurste straat van Eindhoven tegenwoordig opbrengt, toen ik me realiseerde dat ik iets over het hoofd had gezien. In een gemeentelijke besluit van 30 oktober 1950 wijst de gemeente Eindhoven een nieuw perceel toe aan mijn opa – want ook al stond het grondstuk op naam van Sjaan, na de oorlog komt haar naam in de stukken niet meer voor. In dat besluit staat dat hij voor de onteigende 493 vierkante meter grond 34.200 gulden krijgt, ‘welk bedrag is ingeschreven in het Grootboek voor de Wederopbouw’ [11].
Lambert Prinsen heeft deze volledige onteigeningsvergoeding opgestreken, zonder Philips te compenseren voor de twee vierkante meter waar het bedrijf recht op had. Eigenlijk krijgt Philips dus nog geld ‘van ons’.

Noten
1 Tijs van den Boomen, De vierkante meter ­ Een Eindhovense geschiedenis 1934-1959 (Amsterdam, 2004).
2 Functiekaart 1932, getekend door Van Driel, Landmeter van de Eerste Klasse.
3 Antoon Coolen, Het donkere licht (Rotterdam, 1929), pagina 117.
4 Koos Bosma, Ruimte voor een nieuwe tijd: vormgeving van de Nederlandse regio 1900 1945, (Rotterdam, 1993), pagina 248.
5 A.J.J.H. Tops en J.M.Th. Verschueren, Eindhoven (Eindhoven, 1965), pagina 107. Dit boek werd geschreven ‘in opdracht van de Directie van Vroom & Dreesmann Eindhoven bij gelegenheid van de presentatie van haar vernieuwde warenhuis.’
6 H.H.J. Maas, Onder de gloeilamp I; De liefde van Jo Faro (Laren, 1946).
7 Brief van 8 september 1928, binnengekomen bij de gemeente Eindhoven op 19 september 1928, bezit Regionaal Historisch Centrum Eindhoven, verzameling briefhoofden.
8 Hulpkaart nummer 10 (463), sectie D, blad 1, nieuwe nummers 2217, 2223, 2265 t/m 2269, getekend op 15 juni 1929 , ingeschreven in dienstjaar 1930. Het nieuwe hoofdkantoor van Philips is in dienstjaar 1929 al ingetekend op hulpkaart nummer 8. De muur van de fietsenstalling staat daarop nog niet ingetekend, wel staat bij de grens tussen het perceel van Prinsen en de Emmasingel (dus op het punt waar de ruzie over ging) de vermelding ‘niet te meten’.9 Koos Bosma en Cor Koos, Een geruisloze doorbraak; De geschiedenis van architectuur en stedebouw tijdens de bezetting en de wederopbouw van Nederland (Rotterdam, 1995), pagina 421.
10 Lijst van onteigende percelen te Eindhoven. Deze lijst hoorde bij de ‘aanzegging tot onteigening aan den Burgemeester der Gemeente Eindhoven’, ondertekend op 14 augustus 1944 door ir J.C. Keller, waarnemend Algemeen Gemachtigde.
11 Voorstel tot het toewijzen van grond aan de Demer aan L.F. Prinsen, alhier, nr. 265, 20 oktober 1950, dossier 1170T, afd. IV, vastgesteld op 30 oktober 1950.

Share
Tweet
Share
  • Verwante publicaties

    image
    Eindhoven Hoofdstad
    oktober 2008
    image
    Eindhoven de Lelijkste
    NRC Handelsblad, 24 september 2011
    image
    Welkom in Control Space
    juni 2006
    image
    Bij Schiphol stagneert Amsterdam
    NRC Handelsblad, 9 januari 2021
    image
    Op de pedalen met Nikol Dietz
    Podium voor Architectuur, 29 juni 2022
    image
    Rondje Schiphol
    Podium voor Architectuur, 17 juni 2021

    Copyright 2014 Venus Premium Magazine Theme All Right Reserved.
    Back to top