Even ben ik totaal gedesoriënteerd. Aan het einde van een lange weg met rotondes, die je vanaf de A16 naar De Volgerlanden brengt, verrijst plotseling een door bouwkranen omlijste flatwand. Flats? Hier?
Op de plattegronden en artist impressions van de nieuwste wijk van Hendrik-Ido-Ambacht heb ik slechts geruststellende rijtjeshuizen, strakke appartementenblokken en brave cataloguswoningen zien staan, de usual suspects kortom, maar geen flats van vijftien hoog. Hier wordt toch een vinexlocatie gebouwd en geen hoogstedelijk centrum?
Misschien schat ik de afstand wel verkeerd in, denk ik nog, en liggen de flats gewoon aan de overkant van de rivier en zie ik Papendrecht liggen. Maar nee, de flats, waarvan de bovenste lagen en de hoge torens op de koppen nog in aanbouw zijn, liggen pal achter de twee-onder-een-kapwoningen met gele bakstenen en zwarte pannendaken. Tezamen levert dat een onmiskenbaar stedelijk beeld op: chaotisch, druk, alsof het spontaan is ontstaan. Hoe heb ik deze revolutie in de vinexstedenbouw op de tekeningen over het hoofd kunnen gezien?
Pas aan de voet van de flats lost het raadsel zich op door een blauw gemeentebordje: de gele huizen horen nog bij De Volgerlanden, de flats zijn van Zwijndrecht en dus onderdeel van een heel ander stedenbouwkundig plan. Het blijken jarenzestigflats te zijn, die ingrijpend worden gerenoveerd. ‘Wonen met uitzicht op genieten’ luidt de tekst van een reclamebord aan de gevel. Wat enigszins cynisch klinkt, want het lijkt alsof de bewoners van die flats niet zelf mogen genieten, maar er alleen maar naar mogen kijken in de vinexwijk aan hun voeten.
Terwijl De Volgerlanden-West zijn voltooiing nadert, overheerst aan de oostelijke kant de leegte. Daar zie je nog restanten van het landschap dat Ann Bousema vastlegde in dit boek. Dit ‘interim-landschap’, zoals ze het noemt, had al verdwenen moeten zijn, maar de Europese richtlijnen voor luchtkwaliteit gooiden stof in de vergunningenmachine. Omdat het aantal dagen waarop de fijnstofnormen overschreden zouden worden te hoog was, onthielden Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland in 2005 hun goedkeuring aan het bestemmingsplan voor De Volgerlanden-Oost. Het bezwaarschrift van de gemeente bij de Raad van State leverde niets op.
En zo werd dit gebied een rommelige restzone, een gebied dat wacht op de toekomst. Bijna alle kassen zijn al afgebroken, van de huizen die ervoor in de plaats moeten komen ontbreekt nog elk spoor. De oude eigenaren zijn vertrokken, de nieuwe nog niet gearriveerd en dus let er even niemand op of het landschap er wel netjes aangeharkt bij ligt en zie je hier een slordige hoop boomstronken liggen, daar een rietkraag die opschiet uit een laag geel zand en even verderop uien die voor zichzelf zijn begonnen en maar wat voortwoekeren. Een on-Nederlands tafereel.
Midden in dit lege gebied ligt nog een parkachtig landschap, een twintig hectare tellende perenboomgaard die eind jaren tachtig is uitgebouwd tot een golfbaan met negen holes. Toen de rechter een einde aan het golfen maakte omdat de ballen door de ruiten van de kassen vlogen, is dit gebied langzaam maar zeker in verval geraakt. In de stedenbouwkundige structuurvisie uit 1991 werd de boomgaard/golfbaan nog aangemerkt als karakteristiek element dat bewaard moest blijven en in de schetsen van maart 1996 staat hij nog ingetekend als groenvoorziening, maar sindsdien is de gaard uit de gratie geraakt. Alleen het perenlaantje in het midden – een honderden meters lange ijzeren boogconstructie met leiperen die in de zomer een groene tunnel vormen – zal bewaard blijven als cultuurhistorisch element.
Deze zogenaamde perenberceau is in 1922 door een Ambachtse tuinder neergezet en zou de langste van Europa zijn. Aangezien historie een beproefd middel is om identiteit te bewerkstelligen, speelt het laantje een hoofdrol in de commercials op TV Rijnmond die nieuwe bewoners naar De Volgerlanden moeten trekken. De kijker ziet een verliefd stel door een drukke stad lopen. De vrouw ontdekt dat er achter een haag met peren een prachtige groene tunnel schuilgaat. Samen springen ze door de groene wand en belanden in een vriendelijke suburbane wereld. In een tweede spotje fungeert de groene tunnel als toverspiegel voor twee kinderen die achter een bal aan rennen en zo in de veilige vinex terechtkomen.
In het tv-spotje en op foto’s uit de jaren negentig zie je een dichte tunnel van lover, maar grote delen van het perenlaantje zien er een stuk minder florissant uit. In de rijen zijn flinke gaten gevallen, jonge aanplant probeert die op te vullen. Stichting Natuur en Landschap Zwijndrechtse Waard maakt zich zorgen over de kwaliteit van de renovatie, maar ze is vooral niet te spreken over het feit dat het laantje met de sloop van de rest van de perenboomgaard zijn context zal verliezen en een armetierig artefact zal worden in een zee van huizen. ‘De Perenlaan heeft recht op ruimte!’ luidt dan ook de titel van de brochure die de stichting uitgaf.
Waarom is de perenboomgaard in de loop van de jaren negentig eigenlijk uit de plannen verdwenen? En is het reëel om, zoals de Zwijndrechtse stichting voorstelt, het uitstel vanwege het fijnstof aan te grijpen om de plannen alsnog aan te passen? De antwoorden op deze vragen blijken maatgevend voor de wijze waarop de afgelopen vijftien jaar in heel Nederland vinexlocaties zijn ontstaan.
Oorspronkelijk was Vinex alleen maar een acroniem, de afkorting van de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra, die de compacte stad wilde bevorderen met de bepaling dat nieuwe woningen eerst in de stad, vervolgens aan de stad en ten slotte pas vlak bij de stad moesten worden gebouwd. In totaal 455 duizend huizen moesten zo worden weggezet, waarvan ruim 284 duizend vlak bij de stad. Al snel werden met de term vinexwijk alleen deze nieuwe ‘uitleggebieden’ bedoeld en langzamerhand zijn nieuwbouwwijk en vinexwijk synoniemen geworden, of die wijk nu wel of niet onder de Vinex-opgave viel.
Het tuinbouwgebied tussen Hendrik-Ido-Ambacht en Zwijndrecht, dat economisch onder druk stond, was in verkennende studies aangemerkt als gebied waar vierduizend woningen zouden kunnen verrijzen. Zwijndrecht, dat in de jaren zestig pal op de gemeentegrens flats had gebouwd, wilde dat gebied al langer volbouwen, maar het dorpse Hendrik-Ido-Ambacht wilde niet door de stad worden opgeslokt. Maar toen een attente ambtenaar erop wees dat de plannen voor de Betuwelijn steeds vastere vorm aannamen en dat die uitgerekend door dit gebied moest komen lopen, bleken de woningen ineens een blessing in disguise. In een ‘tactische’ Structuurvisie omarmde Hendrik-Ido-Ambacht de bouwopgave en dwong daarmee de Betuwelijn ondergronds.
Zoals zoveel kleine gemeentes had noch Hendrik-Ido-Ambacht noch Zwijndrecht een eigen stedenbouwkundige in dienst. Beide gemeentes huurden al jarenlang expertise in bij het Rotterdamse bureau KuiperCompagnons, zo werkte stedenbouwkundige Aad de Graaf sinds 1971 voor Zwijndrecht werkte en sinds 1983 voor Hendrik-Ido-Ambacht. De Graaf kende het gebied dus als zijn broekzak toen hij de opdracht kreeg een plan te maken en in december 1991 was zijn eerste schets van De Volgerlanden klaar.
De basisvormen van de wijk zijn al goed te herkennen: een groene meander omringt de wijk en zorgt voor een duidelijke afgrenzing met de omliggende bebouwing, een lange lijn snijdt dwars door de wijk op de plek waar later de Betuwelijn zou komen en de perenboomgaard is zichtbaar als groene, open ruimte. Uitgangspunt is een wijk met maximaal 3.600 woningen, schrijft De Graaf in de Structuurvisie.
Midden jaren negentig begint het echte tekenwerk, dan is duidelijk dat er minstens vierhonderd woningen meer moeten komen. Verspreid over 1996 maakt De Graaf vijf schetsen van de wijk. De open lijn dwars door gebied is een constante: daar komt niet alleen de Betuwelijn te liggen waar niet op gebouwd mag worden, maar ook de hogedrukgasleiding die hier grofweg al liep en die om ruimte te winnen een beetje naar de Betuwelijn is opschoven. Ook de richting van de wijk is duidelijk: de bebouwing volgt de oude verkaveling van de sloten, die licht uitwaaierend van oost naar west lopen.
Het park en de groene randen liggen echter onder vuur. In de eerste helft van het jaar lijkt de perenboomgaard het te redden en offert De Graaf de randen op, maar in juni is hij van gedachten veranderd. De boomgaard wordt gereduceerd tot het perenlaantje en de groene randen keren terug in het plan. Maar niet voor lang, in september zijn ook zij weer verdwenen. Het woningbouwprogramma blijkt te omvangrijk om zoveel groene ruimte open te laten zonder het aantal grondgebonden woningen – en daarmee het dorpse karakter – drastisch te verminderen. Wel verschijnt een ovale open plek in het midden, een uitstulping van de baan boven de Betuwelijn, het toekomstige Sophiapark.
Om De Volgerlanden een eigen identiteit te geven is het volgens De Graaf essentieel dat er een duidelijke grens wordt gecreëerd met de omringende jarenzeventigbebouwing van Hendrik-Ido-Ambacht en Zwijndrecht, want een doorlopende zee van huizen is hem een gruwel. Omdat groene randen niet haalbaar zijn, kiest hij voor ‘voegen’. Aan weerszijden van de wijk komen wanden: langgerekte bouwvolumes die op enige afstand van de aangrenzende wijk liggen. De ‘voeg’ tussen de ‘wand’ en de buurwijk kan hij weliswaar niet leeglaten, maar door er, als ware het cement, lagere bebouwing tussen te leggen, blijft de overgang toch duidelijk zichtbaar.
De Graaf betreurt het niet echt dat de boomgaard moest sneuvelen: afgezien van een grote notenboom zijn de bomen cultuurhistorisch niet waardevol – er staan immers geen eiken en beuken – en bovendien zal de wijk met zijn plan over tien jaar aanzienlijk meer bomen tellen dan nu. Dat het jonge boompjes zijn, en geen volgroeide exemplaren zoals in de gaard, dat is een argument dat aan stedenbouwers niet besteed is, zij denken in decennia, niet in jaren.
De Volgerlanden staat niet op zich in de wijze waarop met het bestaande landschap wordt omgegaan. In Vinex! Een morfologische verkenning concludeert het Ruimtelijk Planbureau: ‘Slechts incidenteel, en dan nog zeer selectief, maken de ontwerpers gebruik van oude landschappelijke elementen, terwijl zulke boerderijwegen, waterlopen of bosjes, juist een meerwaarde kunnen verlenen aan een verder geheel nieuwe omgeving.’
Daarmee namen de vinexwijken een middenpositie in tussen de functionalisten uit de jaren vijftig en zestig die het landschap bedolven onder een dikke laag zand en de ondergrond simpelweg uitwisten en de kleinschalige stedenbouwers uit de jaren zeventig die het landschap zo ongeveer heilig verklaarden en het zo min mogelijk probeerden te beroeren.
In De Volgerlanden is het oude slotenpatroon nog goed afleesbaar, náást romantische meanderende straten als Amandelgaarde en Hooftlaantje waarvoor een historische referentie ontbreekt. Maar van het oude tuinbouwgebied zelf blijft afgezien van het perenlaantje en de oude Vrouwgelenweg, die dwars door het gebied loopt, weinig over. De kassen die het gebied domineerden zullen met de voorgenomen sloop van de laatste exemplaren aan de Van Kijfhoekweg zelfs helemaal verdwijnen, er zal niet eens meer aan gerefereerd worden. En dat levert straks een vervreemdende ervaring op, want juist de glastuinbouw definieerde dit gebied en het dorp Hendrik-Ido-Ambacht.
Deze veronachtzaming is opmerkelijk als je je realiseert dat KuiperCompagnons in de vroege jaren negentig aan de overkant van de rivier voor de gemeente Dordrecht werkte aan de ontwikkeling van ideeën voor City Fruitful, een wijk waar woningbouw en glastuinbouw juist geïntegreerd zouden worden. Overigens is dit visionaire plan nooit uitgevoerd.
De Graaf vindt het na enig aandringen jammer dat er straks geen kassen meer staan, ‘maar ja, het behoud van het tuinbouwkarakter was nooit het uitgangspunt’. Tijdens het ontwerpproces heeft ook niemand zich hard gemaakt om kassen te behouden, of om een combinatie van woningen en kassen neer te zetten. ‘In De Volgerlanden-Oost zou het nog kunnen, maar wie zou dat moeten betalen?’
Geld, het heikele punt van de vinexwijken. Toch wordt er in discussies slechts sporadisch over gepraat, liever wordt een verhullende term gebruikt: optimaliseren. In de zeventien jaar die inmiddels aan De Volgerlanden is getekend en gesleuteld – eerst vooral door KuiperCompagnons, later steeds meer door projectbureau De Volgerlanden waarin Hendrik-Ido-Ambacht en Zwijndrecht zitten – is het plan doorlopend ‘geoptimaliseerd’. Dat was nodig omdat de verwerving van tuinbouwgebieden duur was en het ambitieniveau voor de openbare ruimte hoog: gewone stoeptegels waren niet goed genoeg. En zo steeg het aantal woningen langzaam van de oorspronkelijke 4.000 naar 4.500 naar 4.700 en inmiddels naar ruim 4.800.
Op de beschikbare ruimte moet je niet alleen woningen kwijt, maar ook wegen, scholen, speeltuinen, parkeerplaatsen, winkels, scholen en… water. Moderne wijken moeten regenwater binnen hun grenzen opvangen en dat is een forse ruimtevreter. De Graaf had de verplichte waterberging het liefst willen combineren met de centrale strook die sowieso open moest blijven vanwege de Betuwelijn, maar de tunnelconstructie die in de slappe veenbodem drijft zou daardoor een paar millimeter kunnen verschuiven. Logisch dat er dan toen naar de groenvoorzieningen, die alleen maar geld kosten, is gekeken. Het ovale park in het hart van de wijk had daarbij betere papieren dan de boomgaard: het is een efficiënte plek die tegelijk dient voor scholieren, sporters, winkelend publiek, terraszitters en rondhangers.
Een derde element uit de rekensom van de Vinex is het soort woningen dat je bouwt: appartementen schieten natuurlijk lekker op, ze zijn dan ook een geliefde manier om de rekensom kloppend te krijgen. Maar de meeste Nederlanders wonen graag op de grond en bovendien moest De Volgerlanden nadrukkelijk geen hoogstedelijke uitstraling krijgen zoals vinexlocaties als het Amsterdamse IJburg en het centrumgebied van de Haagse wijk Ypenburg of de Rotterdamse wijk Nesselande.
Zoveel mogelijk rijtjeshuizen dan maar? Die blijken verrassend genoeg niet het meeste op te brengen: een groot deel van de benodigde parkeerplaatsen moet op de openbare weg komen en dat kost de gemeente handenvol geld. Ook vrijstaande villa’s zijn niet optimaal omdat bij grote kavels de prijs per vierkante meter minder hoog is. De vinexwoning bij uitstekt blijkt de twee-onder-eenkaphuis op een kavel van 250 vierkante meter, en daarvan zullen er in De Volgerlanden-Oost,waar nog flink moet worden geoptimaliseerd, heel wat verschijnen.
Het handhaven van de perenboomgaard, zoals Stichting Natuur en Landschap Zwijndrechtse Waard bepleit, zou de rekensom drastisch compliceren. Het lijkt al heel wat dat voor het perenlaantje in de Nota van Uitgangspunten die in 2007 is vastgesteld, een strook van 24 meter beschikbaar komt, precies het dubbele van de twaalf meter waarvan eerst sprake was. De combinatie met de lange rijen lage huizen aan weerszijden en het uitbannen van de auto ziet er veelbelovend uit.
Haar foto’s beschouwt Ann Bousema als een pleidooi om niet elke vierkante meter te ontwerpen. Ze zoekt met haar camera naar de culturele identiteit van het landschap, naar elementen die het verleden leesbaar maken en die de nieuwbouw landschappelijk kunnen verankeren. Maar in De Volgerlanden is geen plaats voor het ongerijmde, deze wijk is zoals al zijn vinexbroertjes en –zusjes tot op de millimeter doordacht en berekend, gewikt en gepland.
De Graafs ontwerp verraadt het vakmanschap van de ervaren stedenbouwkundige: een wijk met mooie lange zichtlijnen en verrassende overgangen, met ritme en kleur, een centrum en mooi geschakelde ruimtes, met groen en water. En met het perenlaantje als een grappig kleinood, als het tenminste lukt om het verval te stoppen. Maar van het ‘verbondene met het “eigene” van de plek van Hendrik-Ido-Ambacht, (de genius loci)’, die al in de Structuurvisie uit 1991 werd beloofd, is eigenlijk geen sprake. Alleen straatnamen als Kersengaarde en Bramengaarde verwijzen naar de geest van de plek, alhoewel in het geval van de Dadel- en Olijfgaarde eerder sprake lijkt van een toekomstvisioen over de klimaatverandering.
De Volgerlanden had zonder problemen in een weiland in het Groene Hart kunnen liggen, of in een Friese polder, en daarmee is het een vinexwijk pur sang: een ‘gebied met stedelijke kenmerken’ dan wel ‘een gebied met stedelijke accenten’, zoals het Ruimtelijk PlanBureau stelt. Op grond van de analyse van dertien wijken concludeert het RPB dat ‘het “gemaakte landschap” binnen de vinexwijken meer beeldbepalend is dan het “gebruikte landschap”.’ De Volgerlanden hoorde niet bij de onderzochte wijken, maar past wel naadloos in dit beeld.
Alhoewel de Vinex bedoeld was om compacte steden te creëren, sluiten ze in werkelijkheid veel beter aan bij het concept van de ‘stedelijke netwerken’ dat in 2004 in de Nota Ruimte is vastgelegd. De bewoner van de vinexwijk is door snelwegen verbonden met andere woonwijken, bedrijventerreinen, shopping malls, recreatiegebieden, stadscentra, leisure parks. Waarom je op het centrum van Hendrik-Ido-Ambacht richten als de auto je zo naar Rotterdam, Dordrecht, Breda, Utrecht brengt?
Sommige onderdelen van de gefragmenteerde netwerkstad Holland zijn goed ontworpen, zoals De Volgerlanden, andere slecht, maar wat ze delen is dat ze los zijn gezongen van tijd en plaats, dat ze willekeurig uitgespreid over het land liggen, ontworteld. Het gebrek aan samenhang verraadt zich in het geval van De Volgerlanden al onmiddellijk aan de grens van het gebied: de herinrichting van de rivieroever is in handen van het samenwerkingsverband Drechtsteden en de positionering van de woontorens, die na 2010 de plaats gaan innemen van de werven en sloperijen, sluit niet aan op de zichtlijnen van de vinexwijk. Andere ontwerper, andere ideeën, andere visie.
Het is een gemiste kans dat de tuinbouw nauwelijks een rol heeft gespeeld bij het ontwerpen van De Volgerlanden. Zowel de boomgaard als de kassen hadden zich goed geleend voor een historische verankering van het ontwerp. Ze hadden ook vrijheid kunnen scheppen, want door bestaande elementen als uitgangspunt te nemen, dwingen ontwerpers zich tot oplossingen die bij een tabula-rasabenadering onlogisch zouden zijn.
Dat zo’n aanpak niet betekent dat je elke kas moet bewaren, blijkt uit de cultuurhistorische analyse die Paul Meurs, hoogleraar Restauratie aan de TU Delft, maakte voor een voormalig fabrieksterrein van Philips waar een woonwijk moet komen. Het na de oorlog verrezen Strijp R is de bakermat van de Nederlandse televisie, hier werd de eerste kleurentelevisie gebouwd, hier vond de massafabricage van beeldschermen plaats. Meurs’ verrassende advies luidde: sloop de gebouwen, maar bewaar de ruimtelijke structuur en alle bomen, díe zijn het kapitaal van de plek.
Zo’n radicale analyse van de bestaande kwaliteiten had er in De Volgerlanden misschien toe geleid de vorm van de kassen als vertrekpunt aan de architecten mee te geven. Of om een paar flats aan de bestaande wand van Zwijndrecht toe te voegen en daarmee in één klap een grote hoeveelheid woningen neer te zetten, zodat in de rest van het gebied veel dorpser gebouwd had kunnen worden. Het gaat er niet om deze analyse alsnog even snel te doen, want los van de tijdrovendheid en complexiteit van zo’n opgave is het er simpelweg te laat voor.
Misschien zou het behoud van de boomgaard of van de kassen bij de Van Kijfhoekstraat op dit moment zelfs wel een fout kunnen zijn, omdat de structuur van De Volgerlanden zich al goeddeels in een andere richting heeft ontwikkeld, zoals blijkt uit het zandlichaam dat aan de noordelijke rand van de gaard is opgeworpen om de bodem vast te laten inklinken voor de weg langs de Jacobustocht.
De enige optie anno 2008 is een grondige cultuurhistorische analyse van het gebied zoals het er nu ligt, inclusief alle wijzigingen en veranderingen die het afgelopen decennium zijn aangebracht. En als daaruit een visie op de verdere ontwikkeling van het oostelijk deel zou komen, die werkelijk recht doet aan het tuindersverleden van De Volgerlanden en waarvoor het perenlaantje geofferd zou moeten worden, dan zij dat zo.
Inleidend essay bij het fotoboek De Volgerlanden – Impressies Van Niew Nederlands Landscape van Ann Bousema, ISBN 978-9064506413