Vorig jaar werd een recordaantal van 19.313 woningen ‘aan de woningvoorraad onttrokken’, de overgrote meerderheid door sloop. En dat aantal stijgt. In een zesdelige serie vertellen mensen over de sloop van hun woning.
Voorzichtig, bijna teder, drukt de grote grijper een raam in op de bovenste verdieping, verplaatst zich vervolgens een klein stukje naar links en trekt dan met een machtige haal het complete kozijn naar buiten. Krakend landt het houtwerk op de grond, gevolgd door een regen van glas. Nog iets meer dan een week heeft de sloper nodig, dan is deze galerijflat een langgerekte puinberg.
Vier van zulke puinbergen verraden waar de andere flats van de Eendrachtstraat stonden. Verderop, in de Grevelingenbuurt, zijn de bergen puin al begroeid met onkruid. Dit is de laatste flat van Den Helder die tegen de vlakte gaat. Voorlopig tenminste, want de voorraad goedkope huurwoningen blijft groot, evenals de sociale problemen. En sloop is een geliefd middel om problemen te spreiden. In de hoop dat ze daarmee verdwijnen.
Vlak voor hun definitieve vernietiging tonen de twintig woningen – de flat is vijf breed en vier hoog – nog even hun binnenzijde en kan Mariska van Luik binnenkijken bij haar voormalige buren. De Irakese bovenbuurman blijkt zijn muren roze te hebben geschilderd, de dealer op tweehoog, die inmiddels vastzit, heeft geen sporen achtergelaten. In bijna alle keukens zitten nog de oorspronkelijke beige tegels uit de jaren vijftig op de muur.
Zeven jaar geleden woonde Mariska met haar verloofde, een marineman, in Julianadorp aan Zee, de goudkust van Den Helder. Maar ‘net op tijd’ besloot ze ‘de poten te nemen’ en omdat de Eendrachtstraat toen al een slechte naam had, kon ze hier binnen anderhalve week een woning krijgen. Haar nieuwe vriendin, die van haar man aan het scheiden was, trok bij haar in. Het was een idyllische tijd, na de kille burgerlijkheid in Julianadorp. ‘Mensen die heroïne stonden te verwarmen in de portiek gingen vriendelijk een stapje opzij. En als je op de galerij zei dat het ergens lekker rook, stond er zo iemand met een exotisch hapje aan de deur.’ Mariska meldde zich als vrijwillig toezichthoudster, ‘lekker handen uit de mouwen, met een pikkelateur zwerfvuil opruimen, doorgeven als er een stoeptegel mist of een lamp kapot is.’ Drie jaar geleden begon het uitsterfbeleid: in afwachting van de beslissing over sloop of grootschalige renovatie stelde de corporatie een huurstop in. Mariska en haar vriendin bleven, ze woonden goed, maar toen Bon Bini, een ontmoetingskeet voor Antillianen, in hun achtertuin kwam te staan, gingen ze twijfelen. De overlast werd zo groot dat ze hun slaapkamer naar de voorkant verplaatsten. In die tijd stopte ze ook met haar vrijwilligerswerk, ze werd het zat om ‘de rotzooi achter hun reet op te ruimen’.
Het laatste half jaar in de flat was zwaar, de meeste woningen stonden leeg en uit veiligheidsoverwegingen waren de galerijen afgesloten. Als de Tamil van boven wat te eten kwam brengen, moest hij eerst naar de begane grond om bij haar aan te bellen. Ze hielden het vol om zo de ‘oprotpremie’ van 3.085 euro te vangen. Nu wonen Mariska en haar vriendin een paar honderd meter verderop, in een rijtjeshuis in ‘een pensioenenhoekje’, waar het, afgezien van de enkele keer dat iemand André Hazes hard zet, stil is.
Bij het maken van deze afscheidsfoto treft Mariska de vaste toeschouwer van alle Helderse sloopprojecten, Ben Topsvoort. Ooit werkte hij zelf in de sloop, ‘mooi werk, dat deden we vroeger met twee vuistjes in plaats van een kraan, ‘ maar hij raakte arbeidsongeschikt en zit nu in een scootmobiel. Hij is verwoed duivenmelker en uit een nest in Mariska’s leegstaande flat heeft hij vier jonge duifjes gehaald, ‘dat zijn de sterkste, die zijn door de kou gehard.