Het eerste jaar op de Wallenburg zat ik met mijn rug naar Dirk toe. Gelukkig had mijn andere buurman last van mijn telefoongesprekken zodat ik m’n bureau begin ’97 omdraaide. Daardoor heb ik nog twee jaar naar Dirk kunnen kijken.
Volmaakt bewegingloos kon hij zitten, de armen gevouwen over zijn buik, de bril op het voorhoofd geschoven, wachtend tot het opgespannen papier was gedroogd. Of starend naar een portret waaraan nog iets niet klopte. Soms vroeg hij wat ik ervan vond, en als ik de tekening mooi vond, zei hij: ‛Jonge vriend, je hebt er totaal geen verstand van.’
Dirk streed met verve tegen de wereld van de efficiëntie. Een middag kon hij bezig zijn met één factuur, vergeefs proberend om met de spatiebalk de getallen recht onder elkaar te krijgen. Zijn btw-aangifte was een pandemonium van kladberekeningen, optelstroken en sigarettenas. Zelfs een shaggie draaien was een opgave, eigenlijk was het meer vouwen dan draaien, alsof hij voortdurend last had van koude vingers.
Zijn tekeningen maakte hij op dezelfde onhandige manier, het was niet zozeer tekenen als wel onwillige strepen zwarte verf op hun plaats duwen, stukje bij beetje. En het resultaat was prachtig, alsof zijn portretten niet van verf waren, maar van gietijzer.
Eens vatte hij het plan op om een serie van mij over de kust te illustreren, we zouden in een paar dagen van Zeeland naar Schiermonnikoog rijden om voor elke aflevering n strandpaal te fotograferen. Thuis zou hij ze dan bewerken tot Dirkiaanse tekeningen. Het plan liep stuk op de kosten, waarop iemand suggereerde om vijftien strandpalen vlak bij elkaar te fotograferen en dan de kilometernummers aan te passen. Ontzet was Dirk, zo’n pragmatische valsspelerij zou het hele idee onderuit halen, daarmee werd het zinloos. En hij had gelijk. Omdat hij de werkelijkheid wilde verbeelden. En omdat hij op reis wilde met een ruim bemeten onkostenvergoeding voor rijkbevloeide avonden in dorpshotels.
Het ging goed met Dirk, hij was vol plannen. Een paar dagen voor zijn dood was het geëmailleerde paneel voor de Rotterdamse Schouwburg klaar. Opgetogen was hij erover, email zou zijn nieuwe materiaal worden. En dan op grotere schaal: geen portretjes meer, maar hele muren. De een-procentsregeling voor openbare gebouwen zou bovendien goed geld in het laatje brengen. Hij had al uitgerekend dat hij maar drie opdrachten per jaar nodig had, zodat hij de rest van het jaar stil kon zitten. En nu ligt hij stil, voor altijd. En kijk ik naar een leeg bureau.