1. Ga naar leefbaarometer.nl en vink bij ‘zoeken’ aan dat u een straatnaam wilt oproepen. Vul daarna de woonplaats in, klik op ‘selecteer’, vink vervolgens de gewenste straat aan en klik op ‘ga naar’.
2. Vink bij ‘leefbaarheid op’ aan dat u het ‘clusterniveau’ wilt bekijken. Zet vervolgens ‘achtergrond’ op ‘aan’ en de gewenste kaart verschijnt.
3. Kies bij ‘leefbaarheidsituatie’ vervolgens het gewenste jaar. Een andere mogelijkheid is om de ‘leefbaarheidontwikkeling’ op te roepen, daarvoor moet u een periode kiezen.
Normaal gesproken wordt leefbaarheid in relatieve zin gemeten: welke plekken scoren bovengemiddeld en welke minder dan gemiddeld? Zo’n methode levert dus per definitie slechte buurten op. De leefbaarometer toont echter de absolute leefbaarheid, in theorie zou heel Nederland hiermee positief kunnen scoren.
Er zijn twee verschillende manieren gebruikt om de leefbaarheid te meten: destated preference – wat zeggen mensen over de leefbaarheid in hun buurt – en de revealed preference – wat onthult het koopgedrag van mensen over hun inschatting van de leefbaarheid. Voor het eerste oordeel zijn de resultaten gebruikt van het Woononderzoek dat in 2006 onder 64 duizend mensen is gehouden, voor het tweede oordeel de gecorrigeerde prijzen van alle verkochte huizen in datzelfde jaar. Het voordeel van huizenprijzen is dat daarmee ook het oordeel van niet-bewoners wordt meegewogen: als veel mensen een buurt mijden zakt de prijs.
Ondanks de grootschaligheid van beide onderzoeken is het daarmee nog steeds niet mogelijk om landsdekkend uitspraken te doen. Daarom zijn deze oordelen vervolgens gebruikt om de objectieve indicatoren te ijken waarmee de leefbaarheid samenhangt. Gezocht is naar indicatoren die beschikbaar zijn op het niveau van postcodes met zes posities (6PPC-gebieden), gemiddeld zijn dat 25 woningen. De leefbaarheid wordt namelijk vooral bepaald door een gebied met een straal van tweehonderd meter om de woning, en veel minder door de buurt of wijk als geheel.
Bewust hebben de onafhankelijke onderzoeksbureaus die het instrument voor VROM hebben gebouwd – RIGO Research en Advies uit Amsterdam en Stichting Atlas voor gemeenten uit Utrecht – geen causaal model gebouwd. Ze hebben honderden indicatoren getest met de methode die opticiens ook gebruiken: is de verklarende kracht van het model met een indicator beter of slechter dan zonder? Uiteindelijk bleven 49 indicatoren over, variërend van het type woningen, de dichtheid en de nabijheid van voorzieningen tot de percentages werklozen, jongeren en niet-westerse allochtonen en van het aandeel koopwoningen tot het aantal misdrijven en verhuizingen. Er kwamen verrassende samenhangen uit: zo bleek groen in een wijk positief te zijn, behalve in vroeg-naoorlogse wijken: daar werkt het negatief. De sloop van woningen bleek de leefbaarheid van een buurt veel langer negatief te beïnvloeden dan altijd werd aangenomen.
Alle indicatoren samen leiden tot een eindscore op een zevenpuntsschaal: zeer negatief, negatief, matig, matig positief, positief, zeer positief, uiterst positief. Het computermodel berekent vervolgens clusters van woningen met dezelfde leefbaarheidscore en geeft die met eenzelfde kleur weer op de kaart. Uit privacy-overwegingen worden clusters die helemaal in één 6PPC-gebied liggen alleen weergegeven als ze minstens zeventig woningen tellen. Als ze in twee gebieden liggen is het minimum aantal vijftig, bij drie clusters geldt geen minimum.
Toen het systeem op basis van de oordelen van 2006 eenmaal was geijkt, was het mogelijk om terug te gaan in de tijd en met behulp van de indicatoren ook de leefbaarheid in 1998 en 2002 te bepalen. Afgelopen zomer kwamen de indicatoren van 2008 beschikbaar en is dat jaar toegevoegd. Verder kan het model de leefbaarheidontwikkeling laten zien. Hiervoor is een vijfpuntsschaal gebruikt: grote negatieve ontwikkeling, beperkt negatieve ontwikkeling, geen ontwikkeling, beperkt positieve ontwikkeling, grote positieve ontwikkeling. Ook deze scores verschijnen in de vorm van clusters met eenzelfde kleur.
Na de vaststelling van de eindscores zijn de indicatoren samengevat in zes dimensies: woningvoorraad, publieke ruimte, voorzieningen, bevolkingssamenstelling, sociale samenhang en veiligheid. Door op een informatie-icoontje te klikken kun je van elk cluster op de kaart zien hoe het op deze dimensies scoort ten opzicht van het Nederlandse gemiddelde. De dimensies zijn dus, anders dan de absolute eindscore, wel relatief.
Zie verder: De Leefbaarometer – Rapportage instrumentontwikkeling, 2008 (RIGO, Atlas voor Gemeenten)