Het lijkt wel alsof ze expres zover mogelijk uit elkaar zijn gelegd, de twee Vinexwijken die Amsterdam telt. De ene ligt in het uiterste westen van de stad, nog voorbij Tuincentrum Osdorp, de andere ligt ruim zestien kilometer de andere kant op, verder naar het oosten kun je in Amsterdam niet komen. Hoewel ze in omvang niet veel schelen – respectievelijk 15 en 20 duizend inwoners –, wed ik dat veel Amsterdammers de eerste zelfs met het pistool op de borst niet zouden kunnen noemen, terwijl de tweede beroemd is tot over de landsgrenzen.
De Aker, want zo heet de onbekende broer van IJburg, is een dertien-in-een-dozijn-Vinexwijk, zo een die voldoet aan de clichés die over deze wijken de ronde doen. Ze heeft een centrale laan met een paar hoge appartementengebouwen en een toefje winkels, daarachter liggen lage rijtjeshuizen, gescheiden door groenstroken. ‘Ik zou er nog niet dood gevonden willen worden’, zeggen de mensen die de wijk niet kennen, terwijl bewoners zich juist gelukkig prijzen. Ze geven volgens Onderzoek, Informatie en Statistiek van de gemeente Amsterdam zowel hun eigen huis als hun buurt een duidelijk hoger cijfer dan het stedelijk gemiddelde. En, heel pikant, zelfs een net iets hoger cijfer dan de bewoners van IJburg.De huizen en straten van De Aker zien er weliswaar een beetje anders uit dan die in de rest van Osdorp, maar eigenlijk is het vooral een voortzetting van de stad met andere middelen. De wijk past precies in het ontwerp dat Cornelis van Eesteren al in 1934 maakte voor de westelijke tuinsteden. Het contrast met het veel stedelijkere en strengere IJburg is groot.
Op IJburg heersen de hoge bouwblokken en de rechte lijnen, want de wijk mocht vooral niet truttig worden, zo beslisten de mannen van de dienst Ruimtelijke Ordening die de stad in het IJmeer ontwierpen – ze vaardigden zelfs een verbod uit op schuine daken. Het water dat de wijk aan alle kanten omringt, geeft je een ruim en weids gevoel, maar het zorgt tegelijk ook voor een geïsoleerde ligging: IJburg is een wereld op zich, slechts door een smalle brug verbonden met de stad. Dat hun wijk een Vinexwijk is, daarvan willen de meeste bewoners niks weten.
‘IJburgers voelen zich gewoon Amsterdammers,’ zegt Michiel Steetskamp, eigenaar van café Dok 48 en bestuurslid van de ondernemersvereniging IJburg als ik hem ernaar vraag, ‘niemand ziet dit als Vinex.’ Om zijn gelijk kracht bij te zetten, vraagt hij het zijn serveerster. Die lacht: ‘Jij ben hier vanuit Amersfoort komen wonen, maar als je uit de Nieuwmarkt komt, dan is dit Vinex. Je krijgt hier gewoon meer vierkante meters voor hetzelfde geld, simpel zat.’ En Dave, de barkeeper van Café Ed: ‘Ik woon hier al acht jaar en ben hartstikke tevreden, maar Amsterdam is het natuurlijk niet, het is gewoon Almere-West-West.’
Of IJburg in de eerste plaats een stuk van Amsterdam is, of toch vooral een exponent van de Vinex, hangt dus van je blik af. Dat merkte ik zelf ook toen ik ter gelegenheid van het 25-jarige jubileum van de Vinexwijken een reis maakte langs acht toonaangevende voorbeelden, waaronder IJburg. Niet dat de wijken echt al zo zou oud zijn – zo is het eerste huis van IJburg pas in 2002 opgeleverd, maar dit jaar is het precies een kwart eeuw geleden dat ze door Haagse ambtenaren zijn bedacht, ze ontlenen hun naam namelijk aan de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra. IJburg werd in die tijd nog aangeduid als Amsterdam Nieuw-Oost.
Tegen de tijd dat ik op IJburg aankwam had ik al er al vijf wijken op zitten, in elke wijk was ik twee dagen en nachten gebleven. Een slaapplaats vinden was nog niet meegevallen, meestal mocht ik blij zijn dat er via Airbnb überhaupt een plek te vinden was. In het Rotterdamse Nesselande sliep ik bijvoorbeeld bij een gescheiden vrouw die kamers verhuurde aan buitenlandse studenten van de Erasmus Universiteit. Goedkoop was het wel, 25 euro per nacht.
Hoe anders was de situatie op IJburg, daar had ik keuze uit meer dan honderd woningen, variërend van een slaapplek onder een trap voor 55 euro, tot een volledig penthouse van 350 euro. Voor toeristen is IJburg in ieder geval een overtuigend Amsterdamse locatie, je kunt er zelfs – ‘how typical’ – woonboten huren die van alle gemakken zijn voorzien.
Amsterdams is ook het culturele aanbod, voor het eerst tijdens mijn rondreis kon ik naar het theater. In Vrijburcht, een woonwerkpand op het Steigereiland, zag ik een optreden van Renate Jörg. Zonder iets te zeggen of uit te leggen, ging ze achter de piano zitten en begon te zingen: ‘Jolifanto bambla o falli bambla / großgiga m’pfa habla horem / egiga goramen / higo bloiko russula huju / hollaka hollala.’ Juist hier in de Vinex, waar alles efficiënt en praktisch is, voelde het bijna subversief om op een zondagmiddag met een handvol mensen naar een onzintekst van bijna een eeuw oud te luisteren, in een theater dat door vrijwilligers wordt gerund. Het voelde als thuiskomen.
Ik geef toe, vanuit ‘de stad’ had ook ik IJburg altijd beschouwd als een Vinexwijk, een mooie weliswaar, maar toch vooral Vinex. Daar deden de aanstekelijke stukjes die Toine Heijmans over zijn wijk schreef in de Volkskrant, de jubelkreten van ‘zelfbenoemde hysterische ambassadeur’ Candy Dulfer en een incidenteel zomers bezoek aan Blijburg niets aan af. Ik moest, net als Michiel Steetskamp van café Dok 48, vanuit Vinexland komen om het Amsterdamse te zien.