Aan:
Minister van Infrastructuur en Waterstaat, Cora van Nieuwenhuizen
Directeur-Generaal Rijkswaterstaat, Michèle Blom
Directeur-Generaal Mobiliteit, Kees van der Burg
Directeur-Generaal Milieu en Internationaal, Roald Lapperre
Den Haag, vrijdag 4 december 2020
Geachte mevrouw Van Nieuwenhuizen, geachte mevrouw Blom, geachte heer Van der Burg, geachte heer Lapperre,
Mijn termijn als Rijksadviseur voor de Fysieke Leefomgeving zit er bijna op. Ruim vier jaar lang mocht ik een bijdrage leveren aan het land waarvoor Rijkswaterstaat al ruim twee eeuwen letterlijk de basis legt. Ik schrijf jullie als hoeders van de trotse ‘Waterstaat’, zoals oudgedienden de dienst nog altijd noemen.
We zijn allen slechts passanten die hun best doen het tafelzilver beter achter te laten dan we het in ontvangst hebben genomen. Misschien is tafelzilver een wat fragiel beeld voor de dijken, bruggen, wegen, sluizen, bermen, kades en geluidsschermen waarvoor jullie de verantwoordelijkheid dragen. Maar toch gebruik ik dat beeld, omdat tafelzilver zijn glans verliest als het niet goed wordt onderhouden: het wordt zwart en vies. En dat is, met alle respect, precies wat ik zie als ik door Nederland rijd, wandel of vaar: al die mooie kunstwerken verloederen door gebrek aan onderhoud.
Graffiti, korstmossen, leksporen, barsten, roest, zwerfafval, betonrot, scheuren, vlekken – het maakt een afgetrapte indruk. Al zegt deze verloedering niet altijd iets over de technische staat van een kunstwerk, vaak leidt het op lange termijn tot snellere veroudering en daardoor tot hogere kosten.
Ik weet dat de mensen van de Waterstaat dat ook zien, en dat het hen net zo aan het hart gaat als mij.
Wij Nederlanders zijn trots op ons land. Als we, terug van vakantie, de landsgrens passeren, worden we welkom geheten door fraaie infrastructuur. De klare lijnen, de heldere vormgeving en de zorgvuldige landschappelijke inpassing verblijden ons, ook al zal niet iedereen zich daar expliciet van bewust zijn. Maar het omgekeerde – verloedering, verwaarlozing, vandalisme – ontgaat helaas niemand, zelfs de meest onoplettende passant wordt er pijnlijk door getroffen. De slechte staat van onderhoud van onze infrastructuur zet heel wat op het spel. Het draagvlak om te blijven investeren in nieuwe mooie kunstwerken brokkelt af, ze worden immers toch niet onderhouden…
Vroeger was niet alles beter, zeker niet, maar in de tijd dat er nog kantonniers waren, zo pakweg tot eind jaren tachtig, was het uitgesloten dat de spullen van de Waterstaat er zo verloederd bij lagen als nu. Waar is het fout gegaan?
De kantonniers inspecteerden dagelijks ‘hun’ wegdeel en kenden elke struik en elke aanwonende. Je maintiendrai stond op de platte pet die ze droegen, en dat deden ze: een boomband die een populier afknelde sneden ze persoonlijk los en voor ingewikkelder zaken hadden ze in hun achterzak een werkbonnenboekje waarmee ze een aannemer direct aan het werk konden zetten.
De hedendaagse weginspecteurs mogen zich alleen met het verkeer bemoeien, niet met het onderhoud, daarvoor zijn aannemers verantwoordelijk. Die houden alles keurig bij in het Elektronisch Overdrachtsdossier, dat steekproefsgewijs wordt gecontroleerd door Programma’s, Projecten en Onderhoud (PPO) en dat vervolgens naar de regionale dienst gaat, de eigenlijke opdrachtgever, die vervolgens ook weer alleen steekproeven neemt. Ogen op de weg hebben plaatsgemaakt voor ogen op het scherm.
En áls er ter plekke al een inspectie wordt gehouden, dan is het een safety walk, die lang van tevoren is aangekondigd zodat de weg er op de betreffende dag strak bij ligt. Er wordt bovendien alleen getoetst op veiligheid – mos en algen hoeven niet te worden verwijderd tenzij ze een gevaar vormen en graffiti hoeft niet te worden weggehaald tenzij het beledigend is.
Natuurlijk is het een kwestie van geldgebrek dat kunstwerken steeds groener uitslaan en dat graffiti op de geluidsschermen blijft staan, maar hogere budgetten alleen zullen niet voldoende zijn om het tij te keren.
Liefde en aandacht laten zich niet per contract afdwingen, en dus kiezen Waterstaters steeds vaker voor een proactieve aanpak: als je het niet goed kunt onderhouden, dan moet het maar zo worden ontworpen dat onderhoud minder nodig is. Dat is, voor een deel, een technische reactie naar mijn hart: voorkomen is beter dan genezen. Zorgvuldiger detailleren, minder kwetsbare materialen gebruiken, de veroudering in je voordeel laten werken: meteen doen. Minder glas, meer klimop: niet altijd de elegantste oplossing, maar wel effectief. De toegang tot kunstwerken voor graffitispuiters bemoeilijken, gaaswerk voor glazen panelen plaatsen, coatings aanbrengen: zeker de moeite waard.
Maar ook een door en door pragmatisch kunstwerk, ook een mooi verouderend betonnen reliëf en ook bermen die zijn ingezaaid met inheemse planten vereisen onderhoud, al is het nog zo minimaal. Dat vervolgens dus wel moet gebeuren.
Daarnaast zijn er de oude kunstwerken, die ons als monumenten zijn toegevallen, en de nieuwe kunstwerken die speciaal zijn ontworpen om een bijzondere locatie te markeren, of die in culturele zin uitdrukking geven aan het belang van de infrastructuur ter plekke. Beide categorieën verdienen een hoger niveau van onderhoud, dat recht doet aan hun schoonheid.
Dubbel onzichtbaar is onderhoudswerk dus, en dat maakt de opgave dubbel moeilijk. Vat deze brief dus vooral niet op als kritiek, maar als een teken van bezorgdheid over en liefde voor het land waaraan we samen werken.
Ik hoop dan ook van harte dat het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat samen met Rijkswaterstaat een verbeterprogramma op zal starten, dat gedegen monitort hoe de infrastructuur er nu bij ligt en dat inventariseert welke acties nodig zijn om onze infrastructuur weer in de staat te brengen die ze verdient.
Stel de trots van Nederlanders op de nationale infrastructuur niet in de waagschaal en zorg voor voldoende budget en aandacht voor het onderhoud ervan. Laten we zuinig zijn op onze mooie spullen.
Met hoogachtende groet, namens het College van Rijksadviseurs,
Berno Strootman