Het is half negen ’s morgens, in de hal van Rotterdam Centraal staan de leden van de jury in een kringetje rond projectmanager Freek Meijer van de gemeente Rotterdam, als Adriaan Geuze van West 8 vanaf het voorplein aan komt lopen. Zwijgend gaat hij vlak achter ons staan en steekt zijn hoofd luisterend tussen ons is. Maar voordat Meijer klaar is met zijn verhaal hoe nauw gemeente en Prorail hebben samengewerkt bij de realisatie van het nieuwe station, beent Geuze alweer weg, niet alleen ons in lichte verwarring achterlatend, maar ook Wouter Thijsse, die namens Team CS al klaar stond om te vertellen hoe het ontwerp tot stand is gekomen.
Had Geuze lucht gekregen van onze interne beraadslagingen om Rotterdam Centraal misschien hors concours te behandelen, omdat zo’n bouwwerk hooguit eens per decennium langskomt en dus al te gemakkelijk alle andere kandidaten in de schaduw stelt? Wilde hij ons daarvan af laten zien en dacht hij dat een blik over onze schouder genoeg zou zijn om dat te bewerkstelligen? Of boezemden onze ademloze blikken omhoog langs het magistrale houten plafond, en naar buiten over de natuurstenen plavuizen die in strakke slagorde doorlopen over het voorplein, hem voldoende vertrouwen in? De werkelijkheid bleek prozaïscher, of misschien ook wel feestelijker: juist op dat moment moest Geuze zelf als commissielid de uitslag bekend maken van de prijsvraag voor een kunstwerk voor het voorplein – het werden de gouden ballen van Olafur Eliasson.
En toen moest onze drukke dag nog beginnen, een rondgang langs maar liefst tien projecten verspreid over de gemeente Rotterdam, van het centrum tot Hoogvliet en van Delfshaven tot de campus van de Erasmus Universiteit. Die tour de force was nodig omdat we er niet in waren geslaagd de shortlist van 25 projecten terug te brengen tot de gebruikelijke vier à vijf projecten, die ter plekke aan een grondige inspectie worden onderworpen. De jury had dus een kwalitatief slechter jaar kunnen treffen.
Ongelijksoortig
Bij de eerste selectie hadden we de shortlist langs de meetlat gelegd van de Architectuurnota Rotterdam, die samenhang en architectuur met zeggingskracht verkiest boven opvallende gebouwen, oftewel: ‘Streetlife gaat zelfs boven skyline’. De vraag die we ons stelden was: welke projecten voldoen aan de criteria die de Architectuurnota daarvoor formuleert: cultuurhistorische gelaagdheid, stedenbouwkundige samenhang en toekomstgerichtheid? Of, anders gezegd, in welke projecten spreidt de architectuur de ontwikkelkracht tentoon die ze de stad Rotterdam te bieden heeft?
Onze opgave werd bemoeilijkt doordat 2014 utiliteitsbouw als thema heeft en dus alle Rotterdamse projecten mochten meedingen die geen woningbouw zijn en die tussen 1 juli 2011 en 1 juli 2014 in gebruik zijn genomen. Zo’n weidse definitie leverde een heterogene lijst op, die varieert van een ‘familie van bruggen’ tot een dakpark, van een bescheiden studentenpaviljoen tot het grootste gebouw van Nederland, van een hotel tot een warmtehub en vooral veel scholen, acht om precies te zijn. Als de Markthal iets eerder was opgeleverd en dus had mogen meedingen, was de ongelijksoortigheid zelfs nóg groter geweest.
We waren getroffen door de kwaliteit van de inzendingen. Dat de crisis niet heeft geleid tot verschraling, is minder vreemd dan het lijkt: architectuur is een langzaam vak en de meeste projecten waren al in gang gezet voordat de crisis losbarstte. Grosse modo bogen we ons over projecten die tien jaar en langer geleden in gang zijn gezet, zodat de oogst nog mede bepaald is door de vette jaren. Maar er zijn uitzonderingen: zo is het meest luxueuze project, de verbouwing van de voormalige gemeentebibliotheek tot een University College, geheel post-crisis: pas toen de Erasmus Universiteit eind 2010 dreigde uit te wijken naar Dordrecht, zette de gemeente Rotterdam alles op alles om deze prestigieuze instelling een monumentaal gebouw in het centrum aan te bieden.
Dit project illustreert tevens dat onderscheidende kwaliteit enkel bereikt kan worden door nauwe samenwerking tussen opdrachtgever en architect. Alleen de combinatie van een bevlogen opdrachtgever en een geïnspireerde vakman kan een project boven de middelmaat laten uitstijgen. Opvallend is de vooraanstaande rol die de overheid en semi-overheid daarbij speelden. Voor de liefhebbers van statistiek: van de shortlist kwam veertig procent geheel of gedeeltelijk voor verantwoordelijkheid van de gemeente Rotterdam, inzoomend op de tien bezochte projecten stijgt dat percentage tot zestig procent en als we vervolgens alleen de genomineerden nemen, dan heeft zelfs tachtig procent een gemeentelijke basis.
Toekomst
Nu de rol van de gemeente door crisis en bezuinigingen terugloopt, is de jury er niet gerust op dat de oogst aan projecten in 2017, als het thema utiliteitsbouw weer aan de beurt is, net zo hoog zal zijn. Op zichzelf hoeven bezuinigingen nog niet te betekenen dat er geen deskundige, betrokken mensen overblijven die in staat zijn de rol van opdrachtgever te vervullen. Maar op het moment dat gemeentelijke diensten te ver worden uitgekleed, verdwijnt de deskundigheid om de juiste vragen te stellen, het inhoudelijke debat met ontwerpers aan te gaan en ontwerpen op hun merites te beoordelen. Hopelijk kan de samenwerking tussen de ingenieursbureaus van de gemeenten Amsterdam en Rotterdam enigszins weerwerk bieden aan deze ontwikkeling.
Een soortgelijke ambivalentie overviel ons tijdens de busrit langs de tien projecten. De oogst van de afgelopen drie jaar bracht ons in veel hoeken van de stad, Hoogvliet scoorde zelfs twee keer. Ook hier geldt dat de projecten een weerslag vormen van ‘oud beleid’, zoals de keuze van Rotterdam voor dertien VIP-gebieden. Zal een volgende jury weer een busreis van ruim vijftig kilometer nodig hebben om de geselecteerde projecten te bekijken, of kan ze de fiets nemen omdat dan alleen het centrum en de Kop van Zuid nog meetellen?
Een laatste algemene opmerking: we constateerden dat, in vergelijking tot pakweg een decennium geleden, de vormtaal van ontwerpers minder uitgesproken is geworden: er heerst meer ingetogenheid, minder expressie. Dat stelt echter wel eisen aan het vakmanschap van de architect: onzorgvuldige detaillering, slordige afwerking en inconsequente oplossingen springen daarbij eerder in het oog. Over de hele linie was de kwaliteit dik in orde, maar toch stuitten we af en toe op dergelijke tekortkomingen.
Alhoewel de jury zich van harte aansluit bij het belang dat de Architectuurnota Rotterdam hecht aan de zeggingskracht van gebouwen en de stedelijke dynamiek die ze in gang zetten, blijft het zaak de architectonische kwaliteit in engere zin niet uit het oog te verliezen. Rotterdam heeft soms de neiging om alleen te kijken ‘of het werkt’ en de kwaliteit daaraan ondergeschikt te maken. Een voorbeeld van dat laatste is de Pauluskerk, die hoog scoort als dynamische, gelaagde plek in de stad, maar wier verschijningsvorm de jury niet wist te vermurwen haar op te nemen in de lijst van kanshebbers.
Scholen
De jury is verheugd over de fraaie scholen die afgelopen drie jaar zijn opgeleverd. Te lang was een school in Rotterdam een puur functionele opgave: klaslokalen, gangen, een sportzaal, een speelplein ervoor en klaar. Terwijl goed ontworpen scholen wezenlijk zijn voor het onderwijs en dus mensen die een gezin stichten aan de stad kunnen binden.
Drie scholen selecteerden we, toevallig alle drie op de zuidoever. Als eerste stoppen we bij de A.J. Schreuderschool, een school voor zeer moeilijk lerende kinderen. De kwaliteit van deze school is niet zozeer aan de buitenkant af te lezen – het gebouw maakt eerder een bescheiden indruk en lijkt niet op te willen vallen in Lombardijen –, maar binnen worden we getroffen door een welhaast serene rust. De hoge houten plafonds, de ruime toetreding van daglicht in de centrale as en de perfecte afwerking zijn bedoeld om de leerlingen zo min mogelijk te prikkelen, maar ook de jury voelt zich erdoor gestreeld.
Architect Mechthild Stuhlmacher wist functies slim te combineren: door een gang te verbreden en open te maken, kreeg de gymzaal plots een podium om leerlingen tijdens hun spel te observeren; de oprijlaan waar de taxibusjes de leerlingen komen halen en brengen werd een basketbalveld; de plaatsing van de bouwvolumes op de hoeken van het terrein creëerde en passant een grote binnentuin.
De Schreuderschool is een klassieke gangenschool, omdat grote, gemeenschappelijke ruimtes tot conflicten tussen de leerlingen zouden kunnen leiden. De jury vraagt zich af of het niet mogelijk was geweest deze opdracht verder op te rekken – moet een school kinderen ook niet voorbereiden op de chaotische wereld die hun buiten wacht?
De moderne opvatting over scholen is goed terug te vinden bij Villa Vonk, een ontwerp van VenhoevenCS: de centrale hal van deze brede school is een ontmoetingsruimte, met zicht op de gymzaal, en ook de extra brede gangen zijn informele verblijfsruimtes. De vijftien meter brede buitentrap die vanaf de eerste verdieping naar het open schoolplein leidt, vormt een tribune. Waardering heeft de jury ook voor de toekomstbestendigheid van het gebouw: met simpele ingrepen zijn de klaslokalen om te vormen tot woningen. Enige zorgen baart de wat sleetse indruk die het gebouw na twee jaar al maakt – ligt dat aan de keuze om kleur zo’n nadrukkelijke rol te geven om de school te verlevendigen?
De laatste van de drie scholen was de verrassing van de dag. Eigenlijk stond Praktijkschool Max Havelaar vooral op ons lijstje omdat we praktijkgericht onderwijs belangrijk vinden, maar het bleek typisch zo’n project dat zich pas ten volle openbaart als je gaat kijken. Het gezaagtande dak, dat op foto’s een wat geforceerde indrukt maakt, blijkt de kroon op een even eenvoudig als doordacht schoolgebouw met werkplaatsen op de begane grond, die met roldeuren helemaal geopend kunnen worden – met de vorkheftruck rijd je zo naar buiten. Op de kopse zijde is een kringloopwinkel ingericht, waar mensen uit de buurt spullen kunnen kopen, en via Humanitas komen ouderen hier lunchen.
‘Architect Don Murphy heeft ons ongelooflijk serieus genomen,’ zegt directeur Yvonne Laging die ons vol vuur rondleidt, ‘sinds we hier zitten zijn onze leerlingen een stuk rustiger geworden.’ Ruim twee jaar is de school in gebruik, het gebouw ziet er nog nagelnieuw uit en er hangt een speelse, vrolijke sfeer. Niet slecht voor een school met leerlingen die een IQ van rond de zeventig hebben en van wie driekwart uit een gezin komt waar hulpverlening over de vloer komt.
Ook de fasering van het project wekt bewondering. Zolang het tweede deel van de nieuwbouw nog niet is begonnen, blijft het oude schoolgebouw uit de jaren zestig in gebruik, wel is er alvast een plantenkas in de oudbouw geschoven. Als fase twee van de nieuwbouw klaar is, blijven de buitenmuren van dit oude pand staan, die zullen dan een jardin clos vormen. Respect voor de leerlingen en voor de buurt is in dit ontwerp gekoppeld aan respect voor de oude architectuur, concluderen we, en niet omdat die architectuur volgens Murphy zo bijzonder is, maar omdat het juist in een jonge wijk als Hoogvliet waardevol is het verleden niet geheel uit te wissen.
Dankzij een bevlogen directeur en een even bevlogen architect heeft dit ontwerp de school de maatschappij in gebracht, en de maatschappij de school in. Even speelt de jury met de gedachte om dit kleinschalige project de hoofdprijs te verlenen, maar de slagschaduw van CS is te groot; een nominatie heeft het echter wel meer dan verdiend. Dat is nummer een.
Infrastructuur
Op het lijstje te bezoeken projecten staan ook drie ontwerpen die een infrastructurele opgave paren aan een verbetering van de openbare ruimte. Het dakpark op een verlaten rangeerterrein is er een van. Het begon veertien jaar geleden met een prijsvraag die werd gewonnen door Dura Vermeer, dit jaar is het middendeel opgeleverd: 650 meter winkelpanden aan de Vierhavensstraat met een parkeergarage erop en een distributiestraat erachter, het geheel afgetopt met een park op negen meter boven het maaiveld. De lijnen van het park, dat is ontworpen door Buro Sant en Co, zijn stoer en stevig, het uitzicht over het oude havengebied is spectaculair en de grote kas met een wokrestaurant vormt een markante bekroning. Voor de koppen aan beide zijden worden nog investeerders gezocht, op dit moment vormt de betonnen tunnelmond van de distributiestraat aan de zuidzijde nog een nare restruimte.
Over de volgende infrastructurele ingreep, de Rijnhavenbrug die de Wilhelminapier met Katendrecht verbindt, zijn we zo enthousiast dat die als tweede een nominatie krijgt. Quist Wintermans Architekten ontwierp een basculebrug met een contragewicht dat niet onder water verdwijnt – een zogenaamde staartbrug. In gesloten toestand maakt ze een bescheiden indruk, op de houten bankjes op het verbrede wegdek kun je rustig genieten van het uitzicht op de Maas en op zijn grote broer, de Erasmusbrug. Alleen het trillen van het staal herinnert eraan dat je op een brug staat, en niet op een fraai, langgerekt plein.
Een paar keer per dag schudt de brug haar bedeesdheid van zich af: als ze opengaat wordt het verticale wegdek een spectaculaire sculptuur, die een saluut brengt aan de hoge torens van de Wilhelminapier. Ook de afwerking van de brug overtuigt: slagbomen en alarmlichten zijn elegant weggewerkt en het fijne roestvrijstalen gaaswerk tussen de brugleuning en het wegdek zorgt voor maximaal doorzicht.
Dat Rotterdammers de brug in hun hart hebben gesloten, blijkt uit de hangslotjes die verliefde stelletjes aan de brug ketenen. Daarbij ontdekten ze een bijzondere kwaliteit van deze brug: als de relatie stukloopt, kun je het gaas makkelijk doorknippen om het slotje alsnog, de sleuteltjes achterna, in het water te gooien.
Nóg een infrastructureel ontwerp raakt ons diep: het Waterplein tegenover het Zadkine College aan het Benthemplein. Het probleem van de waterberging wordt hier niet met technische middelen weggemoffeld, maar op intelligente wijze zichtbaar gemaakt en uitgebuit. Via opvallende roestvrijstalen goten wordt het water uit de directe omgeving naar twee ondiepe bassins geleid, om vandaaruit langzaam te infiltreren in de ondergrond. Het middelste, diepe plein is bestemd voor de overstort van water uit de veel wijdere omgeving. Vandaaruit wordt het, als de hoosbuien over zijn getrokken, naar de Noordsingel gepompt.
Meestentijds staan de bassins droog en dan fungeren ze als hang-out voor jongeren. De meisjes hebben zich het intieme noordelijke bassin toegeëigend, de skaters het zuidelijke bassin, dat ze het Wieltjesplein hebben gedoopt. En het diepe bassin is een basketbalveld, met brede treden die dienen als tribune. Niet alleen scholieren hebben het plein omarmd, ook de gereformeerde kerk tegenover de school maakt er gebruik van: er is een doopvont geplaatst voor de buitendoop en het kerkbestuur wil nu de ingang van het bakstenen kerkgebouw omdraaien, zodat het aan het Benthemplein komt te liggen. Een luid en duidelijk compliment aan De Urbanisten, die het Waterplein ontwierpen.
De afgelopen eeuw hebben stedenbouwkundigen steeds meer taken uitbesteed, onder andere aan verkeerskundigen en waterbouwkundigen. Dit ontwerp laat zien wat er mogelijk is als ontwerpers hun vak terug claimen. Hoewel het ontwerp volgens de jury op sommige punten een onsje minder had gekund, dwingen de zeggingskracht en de potentie van deze aanpak met gemak de derde nominatie af.
Universiteit
De Erasmus Universiteit was als opdrachtgever betrokken bij drie projecten van de shortlist – op zich al een compliment waard –, twee daarvan zijn door de jury bezocht. Als eerste zagen we het University College in het oude bibliotheekgebouw van de stad, waar Witteveen in de oorlog het nieuwe stadsplan voor Rotterdam tekende. Erick van Egeraat verwijderde alle gipswanden en spaanplaten die in de jaren tachtig waren aangebracht, herstelde de oude luister en voegde met vaste hand nieuwe elementen toe.
Ondanks de grote snelheid – in 3,5 jaar van de speurtocht naar een locatie tot de opening – getuigt het ontwerp van respect voor het verleden, zonder concessies te doen aan de moderne, functionele eisen. Door aan te besteden op basis van het Definitief Ontwerp – en niet zoals in Nederland gebruikelijk is op basis van een gedetailleerd uitgewerkt bestek – was het mogelijk om maximaal te profiteren van de mazzeltjes die een renovatie met zich meebrengt, zoals de vondst van de originele bronzen leuningen in de kelder – gratis en voor niks. De afwerking is van zeer hoog niveau, de bijna onzichtbare sprinklerinstallaties worden bijvoorbeeld doorgaans alleen in luxe cruiseschepen gebruikt. En de glazen lift is zo transparant dat hij bijna wegvalt in het met daglicht overgoten atrium. Alleen het meubilair is van een beduidend minder kaliber.
Het gebouw kan 600 studenten herbergen, op dit moment zijn het er 170. Deze onderbezetting zorgt voor een wat unheimische, corporate sfeer en de jury vraagt zich af of het niet beter was geweest het gebouw gefaseerd in gebruik te nemen, bijvoorbeeld door een hele verdieping met tutorkamers voorlopig niet te gebruiken.
Het tweede project van de Erasmus Universiteit bevindt zich in het hart van de campus, op de plek waar de twee hoofdassen van het complex elkaar kruisen en waar tot voor kort enkel auto’s geparkeerd stonden. Hier verrees een paviljoen voor studenten met een grand café, een theaterzaal en studieplekken, een warme plek tussen de betonnen kolossen. Nanne de Ru van Powerhouse zette een glazen doos neer, met daarin een kleinere, gesloten doos. Het is een alzijdig gebouw, en elke windrichting heeft aan de buitenzijde een eigen systeem van asymmetrische lamellen, die afhankelijk van het weer kunnen worden geopend en gesloten.
De jury heeft waardering voor het steeds wisselende beeld dat de lamellen het paviljoen verlenen, maar constateert tevens dat de ambities van het ontwerp en het beschikbare budget niet geheel met elkaar in overeenstemming waren, waardoor afwerking en detaillering niet optimaal zijn. Ook de kromming van de lamellen aan de buitenkant en de kromming van het houten plafond aan de binnenzijde zitten elkaar soms in de weg.
Groot en uitzonderlijk
Twee megaprojecten resteren nog ter bespreking, beide hebben een voorgeschiedenis die teruggaat tot de jaren negentig, beide zijn van de hand van architecten aan wie Nederland zijn wereldwijde reputatie als architectuurland te danken heeft, beide vertonen zelfs een opvallende overeenkomst in naam: Rotterdam CS en De Rotterdam.
Om met de laatste te beginnen: De Rotterdam van Rem Koolhaas is een uniek gebouw, dat door zijn schaal, zijn verschijningsvorm en zijn combinatie van functies – leisure, kantoren, woningen – de architectuur van Nederland op een ander plan tilt, alsof er een stuk China is geland op de Wilhelminapier.
Vooraf had de jury twijfels, met name over de claim dat De Rotterdam een verticale stad zou zijn. Daarvoor heeft het simpelweg onvoldoende horizontale verbindingen tussen de torens, en we besloten het ronkende predicaat te negeren, net als het vraagstuk of het andere kantoren in de stad niet simpelweg leegtrekt en kansloos achterlaat.
We waren aangenaam verrast door de hoge luifel, die de lange Wilhelminakade tegelijk grandeur en een zekere intimiteit geeft. We werden opgetogen van de sobere, modernistische chic van de lobby van het gebouw, dat een tikje over the top het Rotterdam Square heet, maar wel degelijk een nieuw soort openbare ruimte aan de stad toevoegt.
Is dit het Groothandelsgebouw van de toekomst, vroegen we ons af. Voor een deel zeker, want het past bij de ambitie van Rotterdam, dat volgend jaar Europese Stad van het Jaar is, en het dwingt de stad tegelijk boven zichzelf uit te stijgen, wat bijvoorbeeld nu al resulteert in uitbreiding van de congresruimte in het gebouw. Maar De Rotterdam heeft ook problematische kanten: waar andere gebouwen van Koolhaas, zoals de Kunsthal en de ambassade van Berlijn, een gebied tot leven kussen, is de overflow hier beperkt omdat het gebouw zichzelf genoeg lijkt te zijn. De schriele entree – je komt binnen door een standaarddraaideur – contrasteert met de grandeur van de liften en de stijlvolle luxe van het restaurant en de hotelruimtes. En we vroegen ons af: hoe gaat dit gebouw zich verhouden tot zijn omgeving?
Ondanks de verschillen van mening over deze Koolhaas waren we het er als jury al snel over eens dat dit reusachtige gebouw van 160 duizend vierkante meter – wat is er Rotterdamser dan de kwalificatie ‘grootste van Nederland’ – als vierde een nominatie krijgt.
En dat brengt ons bij de keuze van de winnaar, die weinig verrassend, maar volkomen verdiend, het nieuwe Centraal Station van Rotterdam is. Want waar elk van de vier genomineerden op onderdelen boven het maaiveld uitstak, scoort dit gebouw op alle fronten. Van de majestueus gevouwen kap aan de voorkant tot de harmonica aan de achterzijde – die we nauwelijks meer de achterkant durven noemen –, van de diffuse zee van licht die de perrons streelt tot de voorbeeldige aansluiting op de metro. Deze magnifieke entree maakt Rotterdam groter – zowel voor bezoekers als bewoners.
Als we naar het ontwerp van Team CS kijken, dan moeten we constateren dat de drie bureaus die onder deze naam samenwerkten het beste in elkaar wakker hebben geroepen, alsof ze elkaar in grote eendracht de loef wilden afsteken. Hetzelfde geldt voor de samenwerking tussen de opdrachtgevers Prorail en de gemeente Rotterdam, die afzonderlijk en gezamenlijk verantwoordelijk waren voor een klus die in complexiteit nauwelijks zijn evenknie heeft. Want niet alleen de schaal van het project is reusachtig, tijdens de verbouwing moest het station zijn functie permanent en zonder haperen blijven vervullen en draaide Team CS de uitgangspunten van het ontwerp ook nog eens radicaal om – de commerciële functies werden uit de hal, die eigendom is van de gemeente, verplaatst naar de tunnel van Prorail – waardoor deze vele malen breder en duurder werd. Of beide opdrachtgevers het maar even eens konden worden over de verdeling van de kosten en opbrengsten.
Het is vreemd om in herinnering te roepen dat een zo rijk en mooi station eigenlijk het resultaat is van een bezuinigingsoperatie: het plan van Alsop met de champagneglazen was zo duur dat het in de prullenbak ging en toen belde Adriaan Geuze zijn vrienden Jan Benthem van Benthem Crouwel en Jeroen van Schooten van MVSA Meyer en Van Schooten en de rest is geschiedenis.
Het is gelukt, het is een feest en de jury maakt een diepe buiging. En o ja, we hebben nog een vraag, of eigenlijk een wens: die prachtige tunnel wordt toch niet afgesloten met poortjes? Die moet toch gewoon vrij toegankelijk kunnen blijven voor elke Rotterdammer?