Overal waar in Nederland windmolens worden gepland stuiten ze op grote tegenstand. Toch zouden ze mooie krachtige lijnen kunnen vormen, als ze in lange rijen langs snelwegen worden opgesteld. ‘Een spannend idee, Christo waardig’.
Ooit een buslading toeristen zien uitstappen bij een windturbinepark? Of in een museum een landschapje zien hangen met daarop een woud van witte turbines? De kans is klein, windmolens dienen om energie op te wekken en niet om het landschap te verfraaien. Toch zijn we niet verbaasd dat de molens bij Kinderdijk op de Werelderfgoedlijst van de Unesco staan.
De moderne molens zijn nog lang geen toeristische trekpleister, integendeel, ze roepen vooral afkeer op omdat ze de horizon vervuilen en het landschap verstoren. Maatschappelijk verzet frustreerde de ambitieuze overheidsplannen uit 1991 om in tien jaar tijd duizend megawatt windenergie neer te zetten. Nog niet de helft is gerealiseerd. Naar goed Nederlands gebruik werd deze zomer een nieuwe convenant ondertekend, met nog meer partijen, nog grotere ambities en bovendien met een speelse naam: BLOW. In 2010 moeten Nederlandse wieken 1.500 megawatt opwekken.
Het is sterk de vraag of dit gaat lukken. Vorige week besloot het kabinet dat er langs de Afsluitdijk een park van 109 turbines moet komen, maar de Waddenvereniging heeft al hevig protest aangetekend. Ze gokt bij haar verzet vooral op de Europese Vogelrichtlijn, en de PvdA kondigde aan dat ze tegen het plan zal stemmen als de vogels te veel te lijden hebben. ‘Iedereen is voor windenergie, totdat de bouw van windmolens dichterbij komt’, sneerde minister Jorritsma tijdens overleg met de Tweede Kamer.
De moderne windmolens kampen met sterke NiMBY-sentimenten: Not in My Backyard. Steeds meer stemmen gaan op om ze naar de Noordzee te verbannen, dat is voorlopig niemands achtertuin. Op het oog een logische oplossing, maar om horizonvervuiling te voorkomen moeten de turbines minstens vijfentwintig kilometer uit de kust komen en daar is het water diep en zijn de stormen krachtig. Ook als het technisch lukt, getuigt het niet bepaald van visie om de belangrijkste drager van ons moderne leven, de energie-opwekking, weg te moffelen alsof we ons ervoor schamen. Waarom is het niet mogelijk om windenergie een waardige plaats te geven in het Nederlandse landschap, om windturbineparken te bouwen die uitdrukking geven aan het technische kunnen aan het begin van de 21-ste eeuw? De NUON, Nederlands vooruitstrevendste energiebedrijf, probeert het imago van windenergie op te vijzelen door kunstenaars in te schakelen. In de praktijk levert dat niet veel meer op dan een kleurtje. Zo werden voor het windpark bij Almere drie kleurstudies voorgelegd aan plaatselijke basisscholen. Unaniem kozen de leerlingen van de groepen zes en zeven voor palen die verlopen van rood naar geel, zo verkleutert het landschap. Als bonus kreeg het park de naam Jaap Rodenburg, de overleden campagneleider windenergie van Greenpeace.
Het beeld van de windmolen als landschapsverwoester is voor een belangrijk deel te danken aan Friesland. Daar zetten veel boeren in de jaren tachtig een molen naast hun boerderij, zodat het vlakke land nu lijkt op een populierenbos na een orkaan. De tijd van solitaire opstellingen is voorbij, tegenwoordig gaat de voorkeur uit naar windparken. Maar de schaal blijft bescheiden, de meeste bestaan uit vier tot tien turbines.
Landschapsarchitecten sloven zich uit om interessante opstelling te bedenken. Binnen, op de tekentafel, zien hun carrées en dubbele lijnen er prachtig uit, maar buiten zie je slechts een wirwar van masten, alsof ze ordeloos bij elkaar zijn gekwakt. Mensen steken nog geen twee meter boven het maaiveld uit en hebben dus nooit de helicopterview die nodig is om de tekentafellogica te ervaren.
Het enige dat mensenogen snel kunnen bevatten zijn heldere lijnen. Dat weten we al van bomenrijen die van verre de wegen in het landschap aanduiden, maar ook van de hoogspanningsleidingen die ondanks hun iele masten kracht uitstralen. Als de eenvoudige lijnopstelling bij windturbines wordt toegepast is het resultaat meteen van een verbluffende eenvoud en schoonheid. Rijd maar eens door de Wieringermeer of langs de Eemshaven. Of langs het onbetwiste hoogtepunt, de negentien turbines ten noorden van Lelystad. Ze staan met hun voeten net in het water en volgen de kromming van de dijk. Precies bij het begin van de windlijn buigt de snelweg naar de dijk, zodat automobilisten de lichtgebogen lijn als een magistrale penseelstreek zien liggen. Een aanblik die blijft fascineren en waar velen naar uitzien als ze over de A6 door de Flevopolder rijden. Ook ik. En zo begon ik me af te vragen waarom we zulke lijnen niet vaker langs de snelweg zien.
Aan minister Pronk ligt het niet, de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening adviseert expliciet om windturbines te combineren met verkeers- en vaarwegen. Ook de milieubeweging is daarvoor te porren. In Frisse Wind II, het voorstel dat stichting Natuur en Milieu vorig jaar presenteerde, spelen snelwegen een belangrijke rol. Dit rapport noemt concrete locaties waar 1.750 MW weggezet kan worden, dat is meer dan voldoende om de doelstellingen van BLOW te halen.
Her en der zijn plannen voor snelweglocaties in ontwikkeling. Zo wil de gemeente Tilburg twee windparken langs de A58, de snelweg van Breda naar Eindhoven. Zowel aan de zuidoost- als aan de zuidwestkant van de stad moet een park van tien tot twaalf turbines van tachtig meter hoog komen, deze moeten gaan fungeren als stadspoorten nieuwe stijl. De provincie is enthousiast en heeft Tilburg dringend verzocht om te kijken of er ook windturbines kunnen komen tussen deze poorten, zo zou een aangesloten lijn van een kilometer of vijf kunnen ontstaan. ‘Schitterend’, vindt verantwoordelijk wethouder Roel van Gurp, ‘bovendien kun je verdere wildgroei zo voorkomen.’ Maar waarom ophouden bij de stadsgrenzen en de lijn niet doortrekken, bijvoorbeeld in de richting van Breda? Van Geurp zou wel willen, maar hij is ook maar ‘een eenvoudig gemeentebestuurder’. Voor het werkelijk grote gebaar een hele snelweg gebruiken als leidraad voor windturbines is een schaalsprong nodig waartoe Nederland niet in staat lijkt.
Vanuit de wereld van de landschapsarchitecten lijkt de sprong in ieder geval niet te komen. In 1996 startte een groot onderzoek naar de landschappelijke inpassing van windturbines. EConnection schakelde drie vooraanstaande ontwerpbureaus in om plannen te maken. De resultaten vielen tegen, deels doordat de voorgeschreven locaties relatief klein waren, maar ook omdat de bureaus zich verloren in experimenteerdrift. Zo kwam MVRDV met een imponerend ovaal bij Pampus, maar toen daarvan een computermontage werd gemaakt bleek de aanblik rommelig. ‘Uit de ontwerpen blijkt dat er onvoldoende rekening wordt gehouden met de beleving en waarneming op ooghoogte’, concludeerde de vakjury. Verder was zij van mening dat er behoefte is ‘aan een "plaatsingsstructuur" op regionaal en misschien zelfs op nationaal niveau’.
Landschapsarchitectenbureau Veenenbos en Bosch wachtte zo’n structuur niet af en maakte in 1997 op eigen initiatief een studie naar de plaatsing van maar liefst 3.600 megawatt aan windturbines. Het bureau ontwikkelde acht verschillende opstellingen voor evenzovele landschapstypen, een windlijn langs een snelweg zat daar niet bij. Wellicht is dat een te simpel idee voor landschapsarchitecten, aangezien driekwart van de parken nu al een lijnopstelling heeft en die zijn vaak bedacht door projectontwikkelaars. Maar belangrijker is waarschijnlijk dat landschapsarchitecten – de naam zegt het al – zich bezighouden met landschappen; snelwegen hebben de nare eigenschap om landschappen te doorsnijden. Ze trekken lijnen door het land die veel groter zijn dan de onderliggende landschappen.
Toch groeit de belangstelling voor snelwegen als beeldbepalend element van ons land. Het Architectuurbeleid 2001-2004 heeft, naar het Franse voorbeeld van de Grand Travaux, negen Grote Projecten geformuleerd. Een daarvan is het ‘Routeontwerp rijkswegen’, dat moet bewerkstelligen dat een snelweg ‘door de gebruikers als eenheid kan worden beleefd dankzij een consequent volgehouden ontwerp van landschappelijke inpassing’. Helaas verlangen de vier ministeries die het beleid onderschreven slechts een cosmetische ingreep: standaard geluidsschermen moeten zorgen voor een strakkere aanblik. Ook hoogleraar mobiliteitsesthetiek Francine Houben komt niet verder dan een strijd tegen geluidsschermen en het inpakken van de bedrijfsterreinen met bossen. Terwijl juist windturbines zich door hun enorme afmetingen lenen om de snelweg allure en uitstraling te geven. Bovendien zal zo’n lange lijnopstelling onthullen dat snelwegen helemaal niet de kaarsrechte strepen zijn waarvoor we ze houden: snelwegen meanderen door het landschap en de windturbines zullen deze bochten boven het maaiveld uittillen zodat ze voor de automobilist zichtbaar worden.
Het Architectuurbeleid noemt de A12, de snelweg van Den Haag naar Arnhem, als kandidaat voor de Grote Projecten. Waarom zouden we van deze weg geen windlijn van 136 kilometer maken? Zou zo’n aanpak op grote praktische bezwaren stuiten? In de jaren negentig werd voor de plaatsing van windturbines uitsluitend gekeken naar de kustprovincies. Maar inmiddels is het besef doorgebroken dat windenergie ook in het binnenland rendabel is. Het waait in heel Nederland namelijk overal even hard, alleen moeten de masten landinwaarts wat hoger zijn. De Duitse windturbines net over de grens bij Arnhem zijn zo’n 100 tot 120 meter hoog, in de richting van de kust kan dat teruglopen tot 60 of zelfs 40 meter.
Het rapport Frisse Wind II noemt de A12 expliciet. Langs het Zuid-Hollandse deel van deze snelweg is volgens lokale milieugroepen plaats bij Zoetermeer, Zevenhuizen en ten oosten van Bodegraven (25 megawatt), in de provincie Utrecht bij Woerden en in de Harmelerwaard (21 megawatt) en het Gelderse deel levert nog eens 25 megawatt tussen Zevenaar en Velp. In totaal gaat het om zo’n vijftig turbines, die overigens absoluut geen mooie, ononderbroken lijn opleveren.
De provincie Gelderland omarmt in haar beleidsvisie van mei 2000 wel het idee van ‘forse’ lijnopstellingen langs snelwegen, maar geeft de voorkeur aan de A15, die van Rotterdam naar Nijmegen loopt. Het Gelderse deel van deze snelweg heeft namelijk een landelijk karakter, terwijl de A12 een ‘stedelijke rijksweg’ is en daarbij past volgens de provincie meer een opstelling van turbines in een vlak, waar de automobilisten onderdoor rijden.
De Gelderse keuze is een esthetische keuze, er zijn geen veiligheidsargumenten om een ‘stedelijke’ snelweg niet te gebruiken voor een lijnopstelling. Rijkswaterstaat legt deze maand de laatste hand aan de ‘Beleidsregel voor het behandelen van aanvragen voor het plaatsen van windturbines op en nabij rijksinfrastructuur’. Uit conceptstukken blijkt dat Rijkswaterstaat niet tegen molens is, de afstand tot de vangrail hoeft slechts dertig meter te bedragen of de helft van de rotordiameter als die groter is dan zestig meter. Alleen bij verkeersknooppunten moet onafhankelijk advies eerst uitwijzen of automobilisten niet te veel worden afgeleid.
Ernst van Zuijlen, hoofd afdeling windenergie van adviesbureau Ecofys, verwacht weinig technische problemen voor een windsnelweg. De weg kruist genoeg hoogspanningsleidingen om de stroom af te voeren. Geluidsbelasting lijkt geen probleem omdat het achtergrondlawaai van de snelweg hoog genoeg is. Bovendien worden de windturbines met het toenemen van het vermogen steeds geruislozer: grote molens draaien langzamer, zeker de exemplaren met drie wieken. En laten dat nu precies de mooiste zijn, sommige gemeentes hebben in hun bestemmingsplan al vastgelegd dat er binnen hun grenzen uitsluitend driewiekers welkom zijn.
Hoeveel energie zou deze windlijn opleveren? Van Zuijlen stelt voor om turbines van twee megawatt te nemen en die aan één zijde van de weg te plaatsen met een onderlinge afstand van vierhonderd meter. Ervan uitgaande dat slechts driekwart van de weg zich daadwerkelijk leent voor plaatsing, zal het vermogen van windpark A12 vijfhonderd megawatt bedragen, ruim anderhalf maal zoveel als het geplande park langs de Afsluitdijk. Een windpark langs de A2, de snelweg van Amsterdam naar Maastricht, zou goed zijn voor nog eens achthonderd megawatt. Deze twee, elkaar kruisende, windlijnen zouden in één klap de beloften van BLOW inlossen. De rest van Nederland kan dan gevrijwaard blijven van windturbines. Bij een investering van duizend euro per kilowatt komen de totale kosten van beide windlijnen samen op 1,3 miljard euro. En dit Grote Project kost het Rijk geen cent, projectontwikkelaars staan tegenwoordig in de rij voor windenergie.
Een wegdekking van driekwart is overigens alleen haalbaar als met kracht gestreefd wordt om de weg zo intensief mogelijk te benutten, dus ook bij stedelijke gebieden, pal langs bedrijventerreinen en op de Veluwe. Alleen zo ontstaat een krachtige lijn. Het ontwerp vereist veel zorg en aandacht, want een lijn lijkt eenvoudig maar is dat niet. Vooral in bochten luistert de plaatsing nauw om de lijn niet te laten breken. Desnoods moeten turbines op diffuse plekken wat dichter bij elkaar worden geplaatst, dat levert wat minder energie op maar vergroot de kracht en uitstraling van het project.
Het idee van een windlijn langs de snelweg kan op talloze klippen stranden. Neem alleen al de hindernissen die nu zorgen voor de moeizame realisatie van windparken: competentiestrijd tussen de verschillende overheden, gebrek aan kennis en geld bij kleine gemeentes, speculerende grondbezitters, landje-pik tussen projectontwikkelaars, lokale natuurgroepen die dwarsliggen zonder rugdekking van de landelijke milieuorganisaties. Alleen een breed gedragen overtuiging over de toekomst van de windenergie, inclusief de beleving daarvan, zou perspectief kunnen bieden. Maar is het reëel om zoveel verbeeldingskracht te verwachten?
Twee jaar geleden riep de NUON de overheid op om een Deltaplan windenergie op te stellen. Die term wordt in Nederland steevast gebezigd als er een Herculestaak moet worden verricht. Maar in dit geval is het beeld slecht gekozen. De Deltawerken waren weliswaar een grote technische prestatie, maar niet een die van een grote en meeslepende visie getuigde. Integendeel: de complexe Oosterscheldekering kwam juist tot stand als gevolg van een compromis. En een compromis zou de windsnelweg nu net om zeep helpen.
Nederland heeft een complexe verhouding tot de techniek. Er is trots, zeker, maar die beperkt zich vooral tot prestaties uit het verleden. Grootschalige technologische vernieuwingen moffelen we het liefst weg. De TGV is een typisch Frans project, op het moment dat hij Nederland binnenkomt is het afgelopen met de grandeur en moet hij zo snel mogelijk onder de grond.
Deze versluierende aanpak is bij windenergie echter niet vol te houden. Om voldoende draagvlak te creëren zijn aansprekende, grootschalige ontwerpen nodig. Ontwerpen die zorgen dat niet het hele land vol komt te staan met stakerige bosjes windturbines en die bovendien getuigen van een zelfbewuste culturele expressie. Zodat de nazaten van Napoleon hun voorvader kunnen citeren die eind 1811 bij de aanblik van de honderden windmolens aan de Zaanse schans vol bewondering zou hebben uitgeroepen: ‘Sans pareil’.
[Kader]
De Novem (Nederlandse Onderneming Voor Energie en Milieu) ondersteunt het idee van harte, de rijksoverheid moet dan wel het voortouw nemen. Frans Nillisen: ‘Met elke gemeente en provincie over elke windturbine debatteren in relatie tot de vogels, het geluid, de ruimte brengt duurzame energie niet dichterbij.’
Ad van den Biggelaar van Natuur en Milieu vindt het ‘een spannend en gedurfd idee, Christo waardig’, maar vindt tegelijk dat het te veel ‘door de ogen van de weggebruiker en de estheticus’ is bekeken. Hij wil steeds ter plekke een afweging van natuurwaarden, cultuurlandschap en windopbrengst.
‘Prima’, zegt directeur duurzame energie Annemarie Goedmakers van de NUON, ‘maar zonder sterke druk van de overheid lukt het niet. Zo zette het bedrijventerrein bij Duiven, direct aan de A12, ons al eens de voet dwars.’ De NUON is wel bang dat zo’n geheel nieuw idee zal leiden tot vertraging van de bestaande plannen.
Woordvoerder Jan van Diepen van het ministerie van Economische Zaken vindt het ‘absoluut een creatief idee’, maar voelt zich gebonden aan BLOW, het convenant dat de verantwoordelijkheid legt bij provincies en gemeente: ‘Het is niet in onze handen’.
Ook het ministerie van Verkeer & Waterstaat houdt zich op de vlakte. Woordvoerder Lars Poppes: ‘In principe zijn we bereid om windturbines langs wegen te laten plaatsen, het veiligheidsvraagstuk is bijna afgerond.’
‘Grote infrasctucturele werken zijn een natuurlijke bondgenoot’, zegt Jaap Warners, wethouder Milieu van Gouda en voorzitter van het Klimaatverbond, een vereniging van 108 gemeentes en 8 provincies. ‘Maar je moet het ene doen en het andere niet laten.’ Dus zowel een windsnelweg als verder zoeken op andere locaties.
‘Een heel interessante gedacht die nadere bestudering verdient,’ vindt VVD-woordvoerder Klein Molekamp.
De CDA is bij monde van Joop Atsma mordicus tegen: ‘De benodigde turbines zijn al snel 120 meter hoog, viermaal zo hoog als een gemiddelde kerktoren. Zo’n aantasting van het landschap is mij een gruwel.’
‘Lijnopstellingen langs snelwegen staan al in ons plan Energie voor de wind‘, zegt PvdAwoordvoerster Tineke Witteveen. ‘Het moet natuurlijk nog wel getoetst worden aan de
Habitatrichtlijn.’
‘Heel aantrekkelijk, zo’n gigantisch lang traject’, zegt Marijke Vos van Groen Links, ‘je moet wel op onderdelen kijken of het landschappelijk overal kan.’
D66 vond het prematuur om te reageren, en verwijst slechts naar haar eigen plan om geluidsschermen langs snelwegen van zonnepanelen te voorzien.