Nietsvermoedend lig ik zaterdagmorgen op het strand van Egmond aan Zee. Plots komen uit alle richtingen mensen met witte jacks aanlopen, ze posteren zich met een lang groen plastic lint aan de vloedlijn. ‘Ik sta hier voor mijn dochter van elf’, zegt de vrouw die zich pal achter me heeft opgesteld, ‘die is helemaal gek van panda’s, ik kon dus niet weigeren om mee te doen aan deze actie, je wilt toch het goede voorbeeld geven.’
Het blijkt te gaan om een actie van het Wereld Natuur Fonds, langs de hele Nederlandse kust staan drieduizend vrijwilligers klaar om het langste ononderbroken lint ter wereld te vormen. ‘Om half elf moet iedereen het lint omhooghouden, dan komt er een vliegtuig langs om te controleren’, zegt de vrouw, ‘zo komen we in het Guiness Book of Records en op tv.’ Gelaten staat ze erbij.
Ik kan me de tijd nog heugen dat ouders hun kinderen verboden om te gaan demonstreren, nu laten ze zich braaf door hun kroost in het geweer brengen tegen misstanden. ‘Misschien trekt het wel bij als ze ouder wordt’, zeg ik troostend, ‘of denkt u dat ze fulltime actievoerster wordt?’ ‘Nee, daar heeft ze de capaciteiten niet voor’, antwoordt ze raadselachtig.
Ondertussen schiet haar dochter tien meter verderop af en toe voorbijgangers aan: ‘Wilt u dat de Noordpool smelt?’ Ze vraagt het met de morele superioriteit van een dominee die zich niet kan voorstellen dat iemand Gods woord zou kunnen loochenen. De wereld is simpel: wie niet voor de Noordpool is, is tegen. En wie tegen de Noordpool is, is een dierenbeul. Want waar moeten de ijsberen en zeehondjes anders naartoe? En van dierenbeul is het nog maar een kleine stap naar kinderlokker en potloodventer.
Ze kijkt dan ook wel uit wie ze aanschiet, alleen oudere echtparen die met opgerolde broekspijpen langs het strand lopen zijn de klos. Opa’s en oma’s, ze weet feilloos hoe ze die op het gevoel moet werken. En vertederd spelen de oudjes het spel mee: ‘Nee, dat willen we niet.’ Na het correcte antwoord krijgen ze een folder uitgereikt door een ijsbeer op Nikes. ‘Laat de Noordpool niet smeltenŠ’, staat er op de kaartjes, ‘Ga voor groene energie.’ Voorwaar een prachtig moreel appèl. Het zaterdagse gelijk van de natuurbeschermers heeft de plaats ingenomen van de zondagse zedenpreek vanaf de kansel.
Een goede slogan is onverbiddelijk en dwingt de ontvanger om zijn oude ideeën verre van zich te werpen en zich met hart en ziel achter het banier te scharen. Al snel heb je een dagtaak aan al die oproepen. ‘Wie weet zijn straks de duinen aan de beurt’, luidde de strijdkreet van Natuurmonumenten bij hun protest tegen de aanleg van IJburg. De duinen, je moet er toch niet aan denken, laten we dus tegenstemmen bij het referendum. Ook goed is de kreet op het spandoek waarmee activisten van Milieudefensie hetzelfde weekend de verkeerstoren van Schiphol beklommen: ‘Kok, milieu nu!’ Ja, nú, want straks is het te laat. En in Duitsland zag ik onlangs een fraai bord langs de autobaan staan: ‘Rettet den Wald. Tu was.’ Ja, inderdaad, red het bos, doe wat. Even twijfelde ik, wat moest ik eigenlijk doen? Vol op m’n rem trappen uiteraard, en de auto ter plekke laten staan. Want bomen houden niet van auto’s, dat is bekend. Maar mijn lievelingsspreuk is al wat ouder, die dateert nog uit de voormalige DDR. Het communistische regime riep zijn burgers gloedvol toe: ‘Weiter auf dem Weg der Hauptaufgabe’. Verder op de weg van de hoofdtaak, ja, de hoofdtaak, hoe kon ik die vergeten, voorwaarts!