Dit jaar werd ze voor de tweede keer verreden, de Ronde van het Groene Hart. Vanuit wieleroogpunt is een koers over 204,6 kilometer zonder kasseien en zonder bergen niet machtig interessant, maar het ging Maarten Kloos, directeur van het Architectuurcentrum Amsterdam, dan ook niet puur om het fietsen toen hij het initiatief voor deze ronde nam.‘Ik had het gevoel dat het mis zou gaan met de ruimtelijke ordening in het westen van Nederland als er geen goed plan zou komen voor het Groene Hart. Toen ik naar televisiereportages van de Tour de France en de Giro d’Italia keek, genoot ik niet alleen van het wielrennen, maar ook van het mooie landschap.' Zo’n uitgesponnen videoclip wilde Kloos ook voor het Groene Hart en dus konden dit jaar 218 duizend mensen genieten van een vijf uur durende uitzending met adembenemende helikopterbeelden van groene polders, gekromde sloten, glinsterende plassen, hier en daar een eenzame boerderij – en wielrenners in waaiers daardoorheen.
Hét Nederlandse landschap bestaat niet – vergelijk de beelden van de Amstel Gold Race door de Limburgse heuvels maar eens met die van het Groene Hart – en dus bestaat hét Europese landschap al helemaal niet, daarvoor hoef je de internationale wielerkaravaan maar een paar dagen te volgen. Maar toch zijn er, ondanks de reusachtige landschappelijke verschillen, ook gemeenschappelijk kenmerken. Woeste natuur is zeldzaam in Europa, het menselijke ingrijpen is nooit ver weg. Eeuwenlange domestisering van de natuur heeft gezorgd voor een constante van cultivering en civilisatie, voor een gelaagd en complex landschap, voor een herbergzaam landschap kortom.
Zoals het Amerikaanse landschap verbonden is met de auto en de roadmovie, zo is het Europese landschap door zijn maatvoering en veelvormigheid een landschap van en voor fietsers. Is het niet om zelf op de pedalen te gaan staan, dan wel om ernaar te kijken in oogverblindende registraties van wielerrondes. Zelfs de namen volstaan soms al om landschappen op te roepen: Vuelta a Castilla y Leon, Giro del Piemonte, Hel van het Mergelland.
Pastorale
Het Europese landschap is gevormd door eeuwenoude agrarische tradities, van de verbouw van wijn op zorgvuldig aangelegde terrassen tot de schapenteelt die heide ‘produceert’, van akkerbouw op percelen die zijn uitgespaard in bossen tot wilde varkens die al wroetend een parkachtig landschap met eikenbomen openhouden. Denkend aan Europa zie je beelden van akkers, houtwallen en stenen muurtjes, je ziet weilanden, bosschages en verspreide dorpen daartussen verzonken.
Deze pastorale blik komt onwillekeurig over ons als we het over Europa hebben, het zijn de landschappen waar we onze vakantie graag doorbrengen. Toch overheersen ze niet in de tentoonstelling A wider view – Cultuurlandschappen in Europa, die van 11 juni tot 27 september te zien is tijdens de Internationale Triënnale Apeldoorn. De agrarische landschappen beslaan ruwweg eenderde van de voorbeelden waarmee het Europese landschap in kaart wordt gebracht, maar het zijn wel de landschappen die het sterkst onder druk staan omdat de economische drager, de traditionele wijze van landbouw, wegvalt.
Het sluipende proces van neergang neemt verschillende vormen aan – braaklegging of juist toenemende efficiëntie van de productie door schaalvergroting, erosie of juist dichtgroeien en verwildering, ontvolking of juist een invasie van nieuwe bewoners, aanwijzing als natuurgebied of juist de overschakeling op een monocultuur – maar dat die neergang economisch is, maakt de bescherming van het landschap tot een uiterst complex vraagstuk.
A wider view ziet twee strategieën om de verloedering van deze landschappen tegen te gaan: van bovenaf met een zogenaamde managementstrategie of van onderop door de lokale gemeenschap te versterken en zo indirect het landschap te revitaliseren.
Modelspoorbaan
De managementaanpak neemt het gewenste landschap als vertrekpunt. Een mooi voorbeeld is de Hongaarse puszta rond Hortobágy, waar onlangs de irrigatiewerken uit de jaren vijftig van de vorige eeuw met bulldozers zijn dichtgeschoven om de landbouwgrond weer terug te veranderen in een droge steppe waar alleen wilde paarden en vogels leven. Dit natuurreservaat wordt economisch geschraagd door de toeristen die op zoek zijn naar de traditionele puszta, een landschap dat overigens helemaal niet zo oud is: het ontstond in de negentiende eeuw toen de kanalisering van rivier de Tisza het gebied onbedoeld had laten verdrogen.
De managementstrategie is vaak nauw verbonden met het toerisme. Zo is ook de Toscane op toerisme aangewezen om het landschap van wijngaarden en cipressenlanen, van korenvelden en heuveltoppen met stadjes te beschermen. De streek is zo beroemd en de economische kracht die ervan uitgaat zo sterk, dat je in wezen praat over een merk dat in stand wordt gehouden. Dat dit ook de vitaliteit van het landschap ook kan bedreigen, bewijzen de perfect gerestaureerde middeleeuwse dorpen waar je geen reclamebord zult aantreffen, maar wel een overvloed aan rolluiken: hier spelen rijke stedelingen af en toe het Italië van weleer na. Het resultaat is prachtig maar doods: voor de plaatselijke bevolking zijn de huizen nauwelijks meer te betalen.
Het meeste extreme voorbeeld van de toeristische benadering van het landschap is het Kulturlandschaft Albula-Bernina in Zwitserland. Hier is het de historie van het toerisme zelf die beschermd wordt in de vorm van de Rhätische Bahn. Aan het begin van de vorige eeuw zijn twee spoorlijnen als toeristische attractie dwars door het berglandschap getrokken, met tunnels en reusachtige bruggen die ogen als romaanse aquaducten. Deze zomer beslist de Unesco of de Rhätische Bahn, in navolging van onder andere de Hortobágy’s puszta en de Toscaanse Val d’Orcia, op de Werelderfgoedlijst komt te staan. Dat zou een krachtige impuls zijn om niet alleen de spoorlijnen zelf te beschermen, maar ook de panorama’s die de treinreis biedt, zodat niets meer de idylle van deze magnifieke modelspoorbaan op ware grootte kan aantasten.
De tweede strategie gebruikt de samenleving als hefboom. Opvallend is dat het vooral architecten zijn die zich voor deze strategie inzetten: niet zozeer bescherming van het landschap is het doel, maar het behoud en de revitalisering van het architectonische erfgoed: hoe zet je oude bouwwijzen in en hoe plaats je de gebouwen zorgvuldig in het landschap? Essentieel daarbij is het creëren van lokale werkgelegenheid, zodat jongeren niet wegtrekken.
Zo zet de Italiaanse streek Cinque Terre bewust in op versterking van de landbouw om het karakter van het landschap te behouden: zonder boeren zijn de terrassen met de handgestapelde muurtjes ten dode opgeschreven. Aanvankelijk ging het alleen om de wijnbouw, maar na de pilotfase kregen de boeren ook hulp bij de teelt van olijven en citrusvruchten en werd zelfs een voor deze streek geheel nieuw gewas geïntroduceerd: basilicum. Anders dan in de Toscane wordt het beeld hier dus niet stilgezet.
Red books
Het is geen eenvoudige opgave om het verval van de traditionele agrarische landschappen tot staan te brengen. Landschappen die in de loop der eeuwen of zelfs millennia zijn ontstaan, kunnen in luttele decennia onderuitgaan. En soms gaat het nog veel sneller, als een streek door Europese subsidies radicaal overschakelt op een ander landbouwproduct, of als de diversiteit aan gewassen wordt vervangen door een monocultuur. De schaalvergroting gaat nog steeds door, bovendien ligt er de Europese eis dat in 2020 tien procent van het transport op bio-brandstof moet lopen. Alleen dat vereist al een areaal van 25 miljoen hectare landbouwgrond, bijna de helft van Frankrijk.
Twee jaar geleden waarschuwde de Canadese geograaf Robert Zimmermann in Environmental Science & Policy weer eens voor het snelle verval van het Europese landschap. Onbegrijpelijk vindt hij het dat er koffietafelboeken zijn over bijna elk aspect van de Europese natuurlijke en culturele habitat, maar dat er geen enkele geïllustreerde gids bestaat van het plattelandsgezicht van Europa. Dus heeft hij zelf een begin gemaakt voor een Red Book van het Europese landschap. De titel verwijst naar de gidsen die de beroemde Engelse landschapsontwerper Humphry Repton eind achttiende eeuw uitgaf.
Tijdens zijn reizen door Europa vond Zimmermann enkele landschappen al niet meer terug. Zo trof hij in het zuidwesten van Duitsland nergens meer restanten aan van Karel de Grote’s drieslagstelsel – een jaar tarwe of rogge, een jaar gerst of haver, een jaar braaklegging – dat de Europese landbouw in de middeleeuwen zo drastisch heeft veranderd. Ook het coltura promiscua –een traditionele vorm van landbouw met afwisselende rijen wijnranken en olijfbomen met daartussen wintertarwe – bleek verdwenen. Wel vond hij op verspreide locaties in Toscane, Umbrië en Marche, nog de gecombineerde verbouw van druiven, olijven en veevoeder.
Nostalgisch wil Zimmermann over deze teloorgang niet doen, hij weet dat de pracht van deze landschappen de keerzijde was van de armoede. Maar je voelt zijn vreugde als hij aan de Franse kant van het Meer van Geneve een landschap vindt dat er nog nagenoeg hetzelfde uitziet als op een schilderij uit 1443. Zonder het met zoveel woorden te zeggen, roept Zimmermann het beeld op van landschappen die, net als diersoorten en talen, uitsterven. En hij vindt dat we ze op zijn minst kunnen inventariseren en vastleggen.
Ook Eric Luiten, curator van de tentoonstelling A wider view en hoogleraar Cultuurhistorie en Ontwerp, verbaast zich erover dat een overzicht van de cultuurlandschappen ontbreekt. ‘Er zijn Europese netwerken voor ecologie, voor architectuur, voor cultuurhistorie en voor planologie, maar die voor landschapsarchitectuur staan nog in de kinderschoenen. De stakeholders die zich over het landschap ontfermen blijken per geval te verschillen. Ik voel me soms net Pinkeltje op zoek naar het Europese landschap.’
Aanvankelijk wilde Luiten aan de tentoonstelling een ontwerpopgave koppelen, maar inmiddels hij is al blij als het lukt om een inventarisatie van de grond te krijgen over de volle multidisciplinaire breedte. Want, zo zegt hij nu, het is er maar de vraag of er bij de klassieke agrarische landschappen überhaupt wel een opgave voor landschapsarchitecten is weggelegd.
Oorlog
De rol van de landschapsarchitectuur ligt eenvoudiger bij de overige vier categorieën die A wider view onderscheidt: het defensielandschap, het industrielandschap, de landontginning en het park. Hier is de hand van de ontwerper van meet af aan duidelijk geweest, ook als speelde de esthetiek daarbij, met uitzondering van de parken, nauwelijks een rol. En dus is het logisch om bij de bescherming, het herstel of de vernieuwing van zulke gebieden een beroep te doen op landschapsarchitecten.
Defensielandschappen zijn de tegenpool van de rurale landschappen, zij tonen het andere gezicht van Europa en vertellen het verhaal van oorlog en verdeeldheid. Opvallend zijn de reusachtige afstanden waarover sommige zich uitstrekken: de Romeinse Limes loopt van Schotland naar de Zwarte Zee en het communistische IJzeren Gordijn van de Noordkaap naar Griekenland. Samen zetten beide lijnen een kruis dwars door Europa.
Deze lijnen zijn het product van wereldrijken die ten onder zijn gegaan en Europa mag dan opnieuw verenigd zijn in de EU, een grensoverschrijdende aanpak van deze superstructuren ontbreekt. Bij de Limes is er zelfs geen inhoudelijke overeenstemming over de aanpak. Zo zijn op de Engels-Schotse grens, waar de Romeinse wal nog goeddeels intact is, alle inspanningen gericht op zorgvuldige restauratie. Het Duitse deel is nagenoeg verdwenen en vooral in Zuid-Duitsland worden nu overal forten en wachttorens nagebouwd om de historie weer tot leven te roepen. En in Nederland, waar alleen diep in de bodem resten zijn achtergebleven, is de voormalige grens van het Romeinse rijk bedolven onder rapporten, studies en werkgroepen. Op het Belvédère-festival 2007 somde archeoloog Evert van Ginkel een hilarische reeks op. En hij citeerde de taal die daarbij wordt gebezigd: ‘De retorische laag tussen verleden, heden en toekomst is het idee van de Limes als oerregio: een lineaire zone met horizontale en verticale dimensies die is te beschouwen als het begin van de Deltametropool en dus van Nederland.’
Opmerkelijk genoeg heerst er minder verdeeldheid over de lijn die Europa kort geleden nog doormidden sneed: het IJzeren Gordijn moet Europa’s groene gordel worden, een Ecologische Hoofdstructuur zoals Nederland die al sinds 1991 nastreeft, maar dan met een lengte van 8.500 kilometer. De kracht van de European Green Belt ligt in de eenvoud ervan: een doodsstrip wordt omgezet in een levenslijn. Bovendien is het niet louter een historische lijn: je kunt de strook fysiek aanwijzen en de biodiversiteit erlangs tellen. En ten slotte is het een manier om de herinnering aan de Europa’s tweedeling op lange termijn levend te houden.
Een ander litteken van de Tweede Wereldoorlog, de concentratiekampen, ontbreekt in de tentoonstelling. Als tegenhanger van de Goelag vormden de kampen van nazi-Duitsland een uitgestrekt landschap van vernietiging, verbonden met treinen en gekoppeld aan fabrieken. Ook daarvoor is een samenhangende strategie voor behoud gewenst.
Maanlandschap
Er staan, als je een landschap wilt aanpakken, twee uitersten ter beschikking: strikte preservatie en complete nieuwbouw. Meestal wordt de waarheid in het midden gelaten met de keuze voor gematigde aanpassing, maar bij industrielandschappen tref je de extremen in onversneden vorm aan. Dat is niet verrassend, want uitgerekend deze landschappen zijn zeer sterk door mensenhanden bepaald, dus ook bij het uitstippelen van de toekomst is het repertoire om in te grijpen groot.
Strikt behoud is bijvoorbeeld de insteek bij de Sečovlje Saltpans. Deze zoutwinning aan de Sloveense kust dateert van de veertiende eeuw en pas in 1967 kwam er een abrupt einde aan de traditionele individuele exploitatie van zoutpannen. De huisjes waarin de werkers woonden – in de zomer moesten ze dag en nacht bij hun zoutpan zijn – bleven verlaten achter en nu dreigen ze in te storten. Een renovatieplan moet dit unieke landschap van lage dijkjes en piepkleine huisjes redden.
Aan het andere einde van het spectrum – ook in oppervlakte en schaal – liggen de bruinkoolmijnen van het voormalige Oost-Duitsland. De term ‘reusachtig’ doet geen recht aan de graafwielbaggers die ruim tweehonderdduizend kubieke meter bruinkool per dag kunnen verwerken. De sleuven die ze door het landschap trekken zijn kilometers breed, complete dorpen verdwijnen erin.
Het maanlandschap dat resteert als de karavaan voorbij is, valt onmogelijk te herstellen. De streek Lausitz gebruikt de noodzakelijke nieuwbouw om een recreatielandschap te scheppen, waarbij de meren grillige vormen krijgen om de ‘randlengte’ voor oeverrecreatie te maximaliseren. Jammer is dat de hand van de ontwerper zoveel mogelijk wordt uitgewist: het doel is het scheppen van een zo natuurlijk mogelijk landschap – alsof er niets gebeurd is. Terwijl het schuiven met zulke ongelofelijke hoeveelheden grond een dramatisch kunstmatige vorm zou rechtvaardigen.
Een aparte categorie vormen de industrielandschappen die, na stilgelegd te zijn, nieuw leven krijgen ingeblazen vanwege de stijgende grondstofprijzen. Hier speelt niet het dilemma preserveren of vernieuwen, maar het gevecht tussen de lokale bevolking en de internationale exploitanten. In het Roemeense Rosia Montana wil de Canadese mijnbouwfirma Gabriel Resources de goudwinning hervatten die hier al sinds het begin van de jaartelling plaatsvindt. De geplande dagbouw zal het einde betekenen van vijf bergen, tien kerken, twaalf begraafplaatsen en 958 boerderijen. Behalve verlies van het cultureel erfgoed vrezen de actievoerders de milieuschade door het gebruik van cyanide. Zij herinneren zich de ramp van 2000 in de noordelijker gelegen goudmijn van Baia Mare nog goed, die leidde tot grote vissterfte in de Donau. Ook al is een groot deel van het dorp reeds opgekocht en heeft de mijnbouwer al bijna 200 miljoen dollar geïnvesteerd, vooralsnog is het verzet sterk genoeg om de toestemming voor de winning op te schorten.
Ontpolderen
Uiteraard is ook bij de land-waterontginningen de mensenhand nadrukkelijk aanwezig en ligt dus ook hier de inbreng van landschapsarchitecten voor de hand. Deze categorie heeft bovendien overwegend Noordwest-Europese trekken, de voorbeeldprojecten komen niet toevallig uit Nederland, België en Denemarken. En ook die ‘afkomst’ helpt: in dit deel van Europa is de erkenning van de landschapsarchitectuur als discipline verder gevorderd dan in Zuid- en in Oost-Europa, bovendien is de ervaring van de overheid als landschapsplanner er sterker. Anderzijds is de economische dynamiek hier groot en de beschikbare ruimte klein. Dat leidt tot complexe compensatieplannen als in de Antwerpse haven: om het Deurganckdok te mogen aanleggen, moest het havenbedrijf investeren in elf natuurgebieden. Zo is de Paardenschor hersteld als fourage- en broedplaats voor vogels.
Net als de industriegebieden laten ook de ontginningen soms tegengestelde strategieën zien. Neem de twee Nederlandse voorbeelden: de Beemster en de Wieringermeer. Bij de vroeg zeventiende-eeuwse Beemsterpolder is gekozen voor een bottom-up aanpak. De plaatsing op de Werelderfgoedlijst van de Unesco leidde in de polder naast trots ook tot vragen en verzet. Mag je je boerderij nog wel verbouwen? En paarden houden? Mogen er sloten worden gedempt? En nieuwe landhuizen gebouwd?
Om deze zorgen over de ruimtelijke en economische dynamiek van het gebied te beantwoorden, bedacht Hans Venhuizen van het gelijknamige bureau voor cultuur en ruimtelijke ordening, het merk ‘des Beemsters’. Hij maakte daarvoor niet alleen een historische en landschappelijke analyse, maar liet ook bewoners, boeren, historici en natuurbeheerders nadenken over de manier waarop je iets ‘des Beemsters’ doet. Zo zette Venhuizen een cultuuromslag in gang die je niet voor elkaar krijgt met het alleen maar formeel toetsen of een ingreep ‘geen schade brengt aan de ruimtelijke kwaliteit van de Beemster als werelderfgoed, of zoiets.’
In totaal zijn in de Beemster negentien projecten bediscussieerd, niet altijd werd overeenstemming bereikt. Eén van de projecten die is doorgeschoven naar de toekomst is de energievoorziening: zonder energie loopt de polder onder, maar: hoe wek je die op? Volgens de ‘omhelzers’ moeten er grote windturbines in de polder komen, zij zien die als erfgenamen van de oude windmolens, maar de ‘ontkenners’ willen juist dat de polder gevrijwaard blijft van moderne smet. Eind juni zullen studenten van de zomeruniversiteit, die wordt gekoppeld aan A wider view, zich buigen over de Beemster. Misschien komen zij met plannen die deze tegenstelling overbruggen.
Terwijl in de Beemster de discussie bewust is gezocht, werden de plannenmakers voor het Wieringerrandmeer erdoor overvallen. Een acht kilometer lang meer moet het voormalige eiland Wieringen losmaken van de polders uit de jaren dertig en daarmee van het vasteland. Van de zestienhonderd hectare zal de helft water worden, een kwart natuur en een kwart woningbouw en infrastructuur. De geplande 2.100 woningen, waarvoor schorren en bossen worden aangelegd, moeten het geld fourneren voor de aanleg van dit grootschalige recreatiegebied, dat werkgelegenheid naar de vergrijsde kop van Noord-Holland moet brengen. Het Wieringerrandmeer past in een reeks van leisure landscapes op het Nederlandse platteland en kende aanvankelijk felle tegenstanders. In de loop van de jaren zijn de meeste door inspraak, aanpassingen en vermoeidheid afgehaakt. Afgelopen maart gaf Provinciale Staten definitief het groene licht. De dertig boeren die moeten verdwijnen worden ruimschoots gecompenseerd: recreatie is rendabeler dan landbouw.
Renovatie
Relatief eenvoudig is de aanpak van de laatste categorie, de parken. Landschapsarchitecten hebben ze gemaakt, het is dan ook aan hen om ze in stand te houden en eventueel aan te passen. Maar in Oost-Europa blijkt dat nog niet zo eenvoudig te zijn omdat het vakgebied daar nog nauwelijks erkend wordt, zoals blijkt uit de noodkreet van twee landschapsarchitecten die werken aan de renovatie van het park van Sarajevo.
Het park is eind negentiende eeuwse park aangelegd. De centrale as van drieëneenhalve kilometer, die wordt geflankeerd door elfhonderd platanen en zevenhonderd wilde notenbomen, leidt van de stad naar de bronnen van de rivier de Bosna. De oorlog heeft het park zwaar beschadigd en sindsdien verloedert het verder, ondanks de aanwijzing als waterwingebied wordt er vuil gestort.
De landschapsarchitectonische kwaliteiten zijn wellicht minder groot dan van het beroemde Duitse Gartenreich en van het Spaanse Aranjuez, die beide ook onderdeel zijn van de tentoonstelling maar wel op de Werelderfgoedlijst staan, maar de psychologische betekenis van herstel van dit park is moeilijk te overschatten.
Tijdmachine
Europa heeft haar cultuur in de vorm van landschappen fysiek uitgedrukt. Zimmermann tekent daarbij aan dat het grote belang niet zozeer ligt in de esthetische waarde ervan, als wel in de getuigenis die ze afleggen over eeuwen van ploeteren en overleven. Omdat we een landschap pas kunnen ervaren door ons er in te begeven, kiest hij niet voor luchtopnames maar voor een verkenning te voet. Deze dubbele fysieke kant van het landschap staat haaks op de letterlijk oppervlakkig kennismaking die Google Earth ons biedt: het landschap als plaatje waarop we naar believen kunnen inzoomen.
De historische gegroeide, fysieke kant van het landschap maakt de bescherming ervan zo ingewikkeld: het is geen beeld dat we in een museum kunnen hangen om het voor het nageslacht te bewaren. Landschappen leven en veranderen onvermijdelijk, het zijn bijproducten van economische processen. En als we de tijdmachine al stil willen zetten, welke periode laten we dan domineren en wie bepaald en wie betaalt dat?
De tentoonstelling A wider view is, zoals gezegd, in de eerste plaats een inventarisatie van het Europese cultuurlandschap. Compleet is die nog lang niet, maar belangrijker is de vraag over welke verantwoordelijkheden en aangrijpingspunten de landschaparchitectuur beschikt. Is de discipline wel in staat om invulling geven aan de fraaie intenties die de Landschapsconventie van de Raad van Europa heeft vastgelegd? Deze conventie erkent landschappen ‘als een essentieel onderdeel van de omgeving van mensen, als uitdrukking van de diversiteit van hun gezamenlijk cultureel en natuurlijk erfgoed, en als grondslag van hun identiteit.’
Bij het congres ter ere van de Nederlandse ratificatie van de conventie in 2005 waarschuwde Dirk Sijmons, Rijksadviseur voor het Landschap: ‘Het begrip “landschap” komt niet voor in het beleid van de Europese Unie. Er is dan ook een groot verschil tussen de regels en subsidies van de EU en de richtinggevende, morele oproep van de Raad van Europa.’
Bij het behoud en de transformatie van landschappen zal de landschapsarchitectuur zich onherroepelijk begeven in het spanningsveld tussen cultuur, esthetiek en moraal enerzijds en de harde wetten van economie en landbouwpolitiek anderzijds. Kan ze daarbij een richtinggevende en sturende rol spelen? Moet ze die verantwoordelijkheid wel ambiëren? En zo ja, onder welke voorwaarden?