‘Het is toch ronduit beschamend dat de twee machtigste mensen van bouwend Nederland, Eelco Brinkman en, inmiddels voormalig, minister Dekker zich op een kleine neringdoenende storten als hét voorbeeld van verrommelend Nederland’, zegt Han Lörzing, sectordirecteur van het Ruimtelijk Planbureau en docent landschapskunde aan de TU Eindhoven.
Lörzing doelt op Brinkmans nominatie van snackbar ’t Joppe II voor De beuk erin, het programma waarmee NOVA de hele maand augustus de strijd aanbond tegen de verrommeling van Nederland. En waarom is deze snackbar in natuurgebied De Kaag volgens Brinkman ‘een last voor het oog’? De vlaggemast staat scheef en ‘het groen van het hek vloekt enorm met de natuurlijke groenen’. Sybilla Dekker stemde daar van harte mee in: dit is de lelijkste plek van Nederland.
Verrommeling is de laatste maanden een hot item geworden. Tegelijk met de NOVA-actie kwam het Milieu- en Natuurplanbureau (MNP) met het onderzoek Verrommeling in beeld, dat een ‘grote mate van verrommeling in gebieden met een grote landschapskwaliteit’ constateerde in de Kop van Noord-Holland, langs de westflank van de Randstad en in Noord-Brabant en Limburg. En sinds 7 oktober wijdt het Nederlands Architectuurinstituut (NAi) een tentoonstelling aan het fenomeen onder de titel Stad noch land. In het voorwoord van de gelijknamige publicatie schrijft de directeur van Staatsbosbeheer: ‘Door ongecontroleerde bouw langs rijks- en snelwegen wordt Nederland een horizonloos land. Overal ontstaan “tussenlanden”: gebieden die noch de identiteit of het uiterlijk van de stad hebben, noch van het traditionele platteland en waar plaats is voor allerlei activiteiten die elders “niet kunnen”.’ Het Nai neemt een behoedzaam standpunt in: ‘Mooi is het tussenland beslist niet, en bewaard en gekoesterd moet het zeker niet worden. Maar bekeken, berekend, getekend en beschouwd moet het zeker worden.’ GroenLinks-kamerlid Wijnand Duyvendak is dat punt al lang gepasseerd, hij fulmineerde eind september in de Volkskrant: ‘De poolkappen smelten, het land verrommelt, maar de grote partijen reageren schouderophalend.’
De noodklokken over de verrommeling worden hard en duidelijk geluid, maar is dat eigenlijk wel terecht? Mijn indruk is juist dat Nederland steeds aangeharkter raakt, dat er steeds minder rommelzones te ontdekken zijn. Neem de industriële oevers van Amsterdam-Noord, waar ik kantoor houd in een oude scheepswerf onder de rook van een katalysatorfabriek. De aanwezigheid van de fabriek – en vooral van het gif dat er in de grond zit uit de tijd dat er nog zwavelzuur werd geproduceerd – verhindert dat dit stukje wordt opgeruimd, maar de rest van de IJ-oevers gaat momenteel hardhandig op de schop: op het Shell-terrein verrijzen woonwijk Overhoeks en het nieuwe Filmmuseum, de voormalige NDSM-werf is een gesubsidieerde broedplaats geworden en de reusachtige kantine een hippe brasserie. Om de industriële look te behouden is er een Cultuurhistorische Effectrapportage gemaakt en is Stichting Museumhaven Amsterdam Noord in het leven geroepen. Prima allemaal, maar met een rommelzone heeft dat weinig te maken. En in de rest van Amsterdam is het opruimen nog verder gevorderd. Neem het Westelijk Havengebied: Ruigoord is een officieel erkende ‘culturele vrijhaven’ geworden en de halfronde romneyloods waar Freddy Heineken vastzat is tegenwoordig een klein museum waar je met een Kidnap Tour naartoe kunt.
Productiemaatschappij IdtV werkt aan een script om de Heineken-ontvoering te verfilmen. Om de film op te nemen is bedrijventerrein De Heining veel te netjes geworden, dus er moet naar een nieuwe locatie worden gezocht. ‘Dat zal moeilijk worden, een spijker in een hooiberg’, zegt locatiescout Franck Hakkert desgevraagd. ‘Vroeger had je veel van dat soort vage terreinen, maar de laatste tien jaar is alles steeds netter en strakker geworden. Voor dit soort opnames moet ik regelmatig uitwijken naar België.’
Ook Saskia Kagchèl van het Rotterdams Fonds voor de Film voorziet problemen: ‘Amsterdam is sowieso erg pittoresk, maar zelfs in Rotterdam wordt het steeds lastiger. Er is veel opgeknapt en daarbij zijn de meeste lugubere en smoezelige plekken verdwenen.’ Onlangs zocht Kagchèl locaties voor de politieserie Spoorloos Verdwenen, die vanaf volgend jaar in Rotterdam gesitueerd wordt, en constateerde dat er niet veel ‘edgy plekken’ over zijn: ‘De verrommeling neemt snel af.’
Dat beeld blijft, wellicht onbedoeld, ook achter na het zien van de documentaire ‘locatie tusseNLand’ die 1 oktober in première ging. In opdracht van Kasteel Groeneveld filmde Ben van Lieshout de rafelranden van Nederland. Het resultaat heeft iets weg van een requiem, want er lijkt nauwelijks toekomst weggelegd voor de trompettist in een vervallen boerderij, de 2CVspecialist naast de Hells Angels, de manegehouder op twintig meter afstand van de Betuwelijn, de handelaar in SRV-wagens aan de startbaan van Schiphol en de twee oude hippies aan de rand van de Amsterdamse haven. ‘De planologische burgeroorlog is een bijzondere oorlog’, zegt de voice over, ‘het slachtoffer is een abstractie: de onregelmatigheid, het buitengewone, het extravagante.’
De verwarring over de vraag of verrommeling toeneemt of juist afneemt, is inherent aan de vaagheid van het begrip. In de eerste plaats is het een zeer subjectieve term. Eelco Brinkman vindt de snackbar lelijk en noemt het dus rommel. Ben van Lieshout benadrukt de poëtische kant en zet verrommeling af tegen de ‘pijnlijk schone boulevards met versgeschoren grasperkjes (Š) zo zindelijk alsof het een operatiekamer is.’ Een tweede probleem bij de discussie is de schaal die je hanteert. Bekijk je een golfbaan op zichzelf dan zie je een keurig aangelegd miniatuurlandschap, maar als je uitzoomt is ze een vloek in het open veenweidegebied. Zo wordt rommeligheid een kwalificatie die je op alles kunt plakken dat je niet bevalt, of het nu een boerderij is die sierpompoenen en tuinkabouters te koop aanbiedt, of een kilometerslang bedrijventerrein langs de snelweg. Rommel, dat maken altijd de anderen.
Het Milieu- en Natuurplanbureau (NMP) probeerde het begrip verrommeling te objectiveren door het te munten als ‘een storende toename van de variatie in het landschap met een gebrek aan samenhang.’ Vervolgens verdeelde het Nederland in vakjes van 25 bij 25 meter en turfde alle ‘potentieel storende elementen’ in een straal van een halve kilometer. Maar ja, wat is storend? Het NMP legde een lange lijst aan, met onder andere kassen, windturbines en autosloperijen, maar ook de teelt van bollen, bomen en maïs staan bij de criteria. Vooral uit die laatste categorieën blijkt het conserverende karakter van de analyse: die gewassen horen niet op het Nederlandse platteland en dus storen ze. En zo ben je weer terug bij de smaak.
Interessanter is het onderzoek dat het Ruimtelijk Planbureau (RPB) twee jaar geleden onder leiding van Han Lörzing deed naar het verschijnsel ‘tussenland’. In Nederland, Polen, Denemarken en Italië zochten de onderzoekers naar onbestemde gebieden op de grens van stad en land, naar plekken ‘met rommelige bebouwing, met wegen en veel verkeer, met bedrijventerreinen en opgeslokte dorpen, met kassen en onduidelijke nieuwbouwwijkjes’. Ze kwamen tot een lijst van eigenschappen: in tussenland hebben veel straten bijvoorbeeld geen naam en lopen ze vaak dood, onduidelijk is wat de voor- en wat de achterkant van gebouwen en kavels is, de eigendomsverhoudingen zijn complex en de economische activiteiten divers, pottenkijkers worden niet op prijs gesteld en mannen kunnen overal plassen, vrouwen juist niet. Maar belangrijker is dat de onderzoekers een vitale economische werkelijkheid ontdekten die door beleidsmakers en planners steevast over het hoofd wordt gezien. In het tussenland bij Kerkrade vonden ze bijvoorbeeld een banengroei van 38 procent, terwijl in dezelfde periode de werkgelegenheid op het naastgelegen grootschalige bedrijventerrein met 15 procent kromp. Een van de conclusies luidde daarom: ‘Tussenland is ook duurzaam en veerkrachtig.’ En: ‘Tussenland is niet mooi of lelijk. Het is er gewoon.’
Lörzin moet dan ook niets hebben van de huidige campagne tegen de verrommeling: ‘We vechten tegen onze eigen waandenkbeelden. Als je de schilderijen van Van Ruisdael als referentiekader neemt, dan is een koek- en zopietent al een verpesting van het landschap, laat staan een grijze doos aan de horizon. Hollanders willen zichtlijnen van tien kilometer en zeggen vervolgens: “Gadver, ik zie van alles staan.” Ik zeg: “Leer ermee leven.”‘
De afkeer van verrommeling zit diep in Nederland, elke ongerechtigheid moet worden weggepoetst. Dat blijkt ook uit de voorbeelden die het NAi aandraagt in Stad noch land. Een prominente plaats is daarbij weggelegd voor De Liede, een uitgestrekte aaneenschakeling van autosloperijen aan de rand van de Haarlemmermeerpolder. ‘De gemeentelijke puinstort houdt het nog ingetogen, maar bij de vele autohandelaren begint het gevecht om de aandacht van de consument. In grote hoeveelheden staan de reclameborden op en over elkaar.’
Dat klopt, De Liede biedt bovendien een fascinerende aanblik met zijn stapels auto’s, banden en uitlaten, met zijn vele Turkse slopers en Poolse opkopers. Een lekkere rommel kortom, maar dat zie je pas als je op het terrein zelf bent. Van buiten zie je niets, want De Liede ligt in de oksel van de kruising van de A9 en de N205 en is keurig ingepakt met hoge populieren. Dit is dan ook geen spontaan gegroeide samenklontering van bedrijven, maar een officieel aangewezen en ingericht bedrijventerrein voor autosloperijen. Daarmee is De Liede een voorbeeld van de veelgeroemde Nederlandse ruimtelijke ordening en juist niet van voortschrijdende verrommeling. De straten hebben er zelfs officiële namen, de Achterasweg en de Kromme Bumperweg bijvoorbeeld.
Toch wordt De Liede uitdrukkelijk als voorbeeld opgevoerd in Stad noch land, zo vreemd is rommel ons blijkbaar geworden. We geloven zo sterk in het beeld van Nederland als een zeventiende-eeuws landschap met daarin verantwoorde, moderne architectuur, dat we zijn vergeten dat er ook nog een achterkant is. Aron Betsky, de scheidend directeur van het NAi, schrijft in de publicatie bij de tentoonstelling: ‘Die gewone, rommelige werkelijkheid die onopgesmukt voor ons staat, laat ons zien waar onze wereld van gemaakt is, waaruit ze bestaat en waar ze misschien naartoe gaat.’ Gaat dat zien dus.
Er zijn tentoonstellingen in Rotterdam (NAi, tot en met 27 februari 2007) en Baarn (Kasteel Groeneveld, tot en met 1 april 2007). Je kunt ook de Gouden Gids pakken en onder autodemontagebedrijven kijken, goede kans dat je in tussenland uitkomt.
PORTRETTEN
Wie: Petri Raymakers en Louis Vlaarkamp
Wat: Neef Louis, design & vintage meubels
Waar: Sandvikweg 2, Amsterdam
Sinds: 2001
Hoe lang nog: maximaal tot 2009
Weinig mensen zullen blij zijn als er plotsklaps ruim duizend studenten tegenover hen komen wonen, maar Petri vindt het wel rustig: ‘Sinds die containerwoningen hier staan wordt er minder getippeld, minder uitgebrande auto’s ook. Je moet nog steeds wel oppassen dat er geen junk in je aanhanger kruipt, maar daar val mee te leven. Het moet ook niet te netjes worden, juist dat onaffe is de charme. Het is al erg genoeg dat heel Nederland eruitziet of elk jaar de winterschilder eroverheen gaat.’
Wie: Wim Huijgen
Wat: Sionkerk
Waar: Binckhorstlaan 251, Den Haag
Sinds: 1999
Hoe lang nog: in ieder geval tot 2008
Uiterst tevreden is beheerder Wim Huijgen over de voormalige hangar van Fokker, zeker sinds hij het rattenprobleem onder controle heeft: ‘Er kunnen vijfhonderd gelovigen in en door het ontbreken van pilaren heeft iedereen vrij zicht op het podium. En parkeren is hier geen enkel probleem, want ’s zondags is het industrieterrein verlaten.’ Op zondag biedt de Sionkerk ook nog onderdak aan twee andere christelijke gemeenschappen, een Nigeriaanse en een spaanstalige. ‘We hopen ooit een permanent kerkverzamelgebouw te realiseren, liefst ergens hier op de Binckhorst. Wij hoeven helemaal geen kerkgebouw met een toren.’