Edit Festival, speech bij filmpremière
‘Henriëtte’, zei oma altijd tegen mijn moeder, ‘Henriëtte, het pand op de Demer moet je nooit, maar dan ook nooit verkopen.’
Mijn oma was een zakenvrouw uit Den Bosch. In 1925 kocht ze op de Demer een tabakszaak met een fabriek erachter, want door de explosieve groei van Philips was Eindhoven in die jaren een boomtown.
Een boomtown was het ook op 6 december 1942, maar dan letterlijk: de Engelsen wilden de Philipsfabrieken bombarderen, maar legden vooral de hele Demer in puin. De herbouw nam dertien jaar in beslag. Voor het fabriekje was in de gemoderniseerde binnenstad geen plaats meer, maar mijn oma was zeer tevreden met de nieuwe, grote winkel die ze terug hadden gebouwd. Ze verhuurde meteen de helft aan damesmodezaak Gimbrère.
Toen haar man 65 werd, besloot oma dat het tijd was om te stoppen, want met de verhuur van het pand was veel meer geld te verdienen dan met een tabakszaak. De huurprijzen zouden alleen maar stijgen, dat had oma goed gezien. Helaas was mijn moeder minder zakelijk en in 1985 werd het pand verkocht.
Inmiddels is de Demer qua huurprijs de zesde winkelstraat van Nederland, met huren van 1000 euro per vierkante meter. Het pand van mijn oma was een kleine 200 vierkante meter. Tel uit je verlies.
Twee jaar geleden werd mijn moeder zeventig en ik vatte het plan op om een klein boekje te maken over haar geboortepand. Een week of twee dacht ik daarvoor nodig te hebben. Maar hoe meer ik me verdiepte in de straat, hoe interessanter het werd. De Demer bleek model te staan voor de ontwikkeling van alle Nederlandse binnensteden. En dus was ik er vier maanden mee bezig en groeide het cadeautje uit tot een boek van bijna 200 pagina’s: De vierkante meter.
Toen mijn vriend en filmmaker Gerard van der Wardt het boek las, wilde hij onmiddellijk zijn camera trekken: ‘We gaan een film maken en die begint met jouw moeder die over die houten trap naar boven stommelt.’ En in de leegstaande ouderlijke woning zou ze dan de voetsporen van een inbreker vinden, want zo stond het ook in het boek.
Al snel bleek dat het boek niet te verfilmen is: het gaat bijna helemaal over het verleden en dat kun je met woorden oproepen. Maar pratende hoofden die vertellen hoe levendig en gezellig het vroeger was, dat levert een vreselijk saaie film op.
Er diende zich al snel een nieuw thema aan. Het boek ging over de ontvolking van de binnensteden. We wilden weten hoe het verder ging met die lege winkelstraten. Wat het voor een straat betekent dat er op een willekeurige zaterdag 44 duizend mensen doorheen komen. En we wilden zien hoe die mensen verleid worden om zoveel mogelijk geld uit te geven.
Hoe is het de ondernemers vergaan die hun pand hebben aangehouden en het nu verhuren aan een keten? En hoe ziet het er ’s avonds uit, na zessen, als voorbijgangers geen potentiële klanten meer zijn, maar inbrekers in spe. Hoe zit het met de veiligheid? En al die enquêteurs die je om de tien meter aanklampen: ‘Mag ik u wat vragen?’
In moderne winkelstraten wordt niets aan het toeval overgelaten. The Harvard Design School Guide to Shopping van Rem Koolhaas noemt dit ‘Control space’, dat is ruimte waar alles in dienst staat van de consumptie.
Over dat thema Control Space zal ik het nu niet hebben, dat gaat Jakob Voorthuis doen nadat we de film gezien hebben. Hij is docent architectuur en filosofie aan de TU Eindhoven en de Rotterdamse Academie voor Bouwkunst, en dus beter toegerust om de vraag te beantwoorden die wij ons af en t oe vertwijfeld stelden: wat is dat eigenlijk, Control Space?
Want het zit overal en nergens. Niet voor niets zeg de vijfde definitie van Control Space: ‘Het werkt het meest efficiënt als de consument het onbewust in stand houdt,