‘We worden weggezet als de wijk waar de meeste criminaliteit is. Alsof het nog net geen Schilderswijk is. Misschien dat hier minder mensen werken, maar dat wil niet zeggen dat de wijk slechter is. Het is juist de wijk waar het meeste wordt georganiseerd. De sociale omgang is goed, buren kennen elkaar.’
Zwak maar geliefd
Purmer Noord, de wijk waar bovenstaand citaat van een actieve 50-jarige bewoonster over gaat, staat bekend als ‘zwak.’ Tegelijkertijd is de saamhorigheid groot in deze wijk uit het begin van de jaren tachtig en is ze geliefd bij haar bewoners. De blik van buiten ziet schrale, stenige straten zonder bomen en betegelde voortuinen. De blik van binnen ziet een gemeenschap die zijn Amsterdamse roots viert. ‘Hoe Amsterdam vroeger was, dat heeft zich een beetje hiernaartoe verplaatst,’ zegt een andere, eveneens actieve bewoner. De mensen van Purmer Noord voelen zich hier thuis.
Om de leefwereld van Groot-Amsterdam te leren begrijpen, liet Stad-Forum op vijf plekken een proefboring verrichtten: Almere Poort, Beverwijk, Hilversum, Purmerend en Uithoorn.[1]
De opdracht was om met een frisse blik eerst en vooral te kijken naar de sociaal-culturele ontwikkelingen ter plekke en pas in tweede instantie naar ruimtelijke kwesties. Tot verrassing van Stad-Forum bleek thuis voelen in alle vijf de gemeentes een hoofdrol te spelen. Soms direct, maar vaker tussen de regels door: dan hadden mensen het over grip op hun omgeving, over toe-eigening, of over vertrouwdheid en identiteit.
Glibberig begrip
Sociologen als Jan Willem Duyvendak staan ambivalent tegenover het begrip thuis voelen. Zo lang thuis zich tot het privédomein beperkt – en dus tot een haven, een veilige wijkplaats – is er geen vuiltje aan de lucht, maar wanneer thuis op het publieke domein wordt geprojecteerd – als het dus om een heaven gaat, een hemel op aarde – dan wordt het problematisch, want de groep die zijn thuisgevoel op dat publieke domein projecteert, sluit daarmee andere groepen uit.[2]
Begin over thuis voelen en voor je het weet, ben je aangeland bij ‘ik voel me niet meer thuis in eigen buurt/stad/land’. Maar ook als xenofobe uitglijers worden vermeden, blijft er rond thuis voelen een bedompte geur hangen, iets burgerlijks en provinciaals waar anywheres op neerkijken.[3]
Doortrokken
Daarbij komt dat thuis voelen moeilijk te definiëren valt, en nog lastiger te meten. Genoeg redenen waarom thuis voelen in het debat over stad en stedelijkheid slechts een marginale rol speelt. En juist daarom, is het noodzakelijk om het erover te hebben. Want het is een begrip waarvan we als mens doortrokken zijn.
Of we ons thuis voelen, of juist niet, hangt niet alleen af van de manier waarop we naar de wereld kíjken, het heeft alles te maken met de manier waarop we in de wereld zíjn. Om het gladde ijs van het thuis voelen goedbeslagen te betreden, vroeg Stad-Forum stadssocioloog Ivan Nio, die ook de verkenning van Purmerend voor zijn rekening nam, om de wetenschappelijke literatuur over dit onderwerp in kaart te brengen. Dat leidde tot vijf, elkaar deels overlappende, deels uitsluitende benaderingen.
Sociologische benadering
De reeds aangehaalde Duyvendak, hoogleraar sociologie aan de Universiteit van Amsterdam, is vertegenwoordiger van de meest kritische benadering. Hij wijst erop dat mensen thuis voelen nauwelijks onder woorden kunnen brengen – hij spreekt van een ‘zwijgende emotie’ –, maar losbarsten als je ze vraagt wanneer ze zich niet thuis voelen.
Hij vindt het een gevaarlijke emotie: als je thuis voelen op de publieke ruimte projecteert, dan keer je je vanzelf af van mensen die niet op je lijken. De publieke ruimte moet vooral neutraal zijn en blijven: het is ‘per definitie een plek van en voor de anderen’, waar je om moet leren gaan met sociale en culturele verschillen. Als het goed is, leidt dat tot familiariteit. Sociologen bedoelen daarmee geen intieme, familiaire omgang met anderen, maar een afstandelijke gewenning aan en vertrouwdheid met vreemden in de openbare ruimte.
Het maximaal haalbare op buurtniveau acht Duyvendak amicaliteit, een lichte vorm van contact die tussen vriendelijk en vriendschappelijk zit. Daarbij gaat het, waarschuwt hij, vooral om gedeelde activiteiten, niet om identiteit.[4] In zijn voetspoor onderscheidt Peter van der Graaf twee manieren waarop bewoners zich aan hun buurt kunnen hechten: rootedness (fysiek, de plek zelf) en bonding (sociaal, de bewoners).[5]
Sociaal geografische benadering
Waar sociologen als Duyvendak zich concentreren op de woning en de buurt, kijken sociaal geografen als Sako Musterd letterlijk verder. De woning laten ze goeddeels buiten beschouwing, daar staat hun belangstelling voor de stad en de regio tegenover. Woorden als thuis en thuis voelen, vermijden ze. Sociaal geografen kiezen voor een sterk descriptieve benadering van woonmilieus. Ze brengen niet alleen in kaart ‘wie waar woont’, maar ook ‘waarom en wanneer’, want woonvoorkeuren evolueren gedurende iemands levensloop. En daarmee komen ze, ook zonder het zo te noemen, toch uit bij thuis voelen.
Hun onderzoeksgebied is de regionale woningmarkt: daarbinnen spelen veel wooncarrières zich in de praktijk af. In De regio als garderobe laten Musterd en de zijnen met behulp van microdata van het CBS zien waar mensen heengaan als ze op zoek zijn naar een partner, als er jonge kinderen zijn, of na een scheiding.[6] Maar ook: waar komen ze terecht als ze gaan studeren, promotie maken, werkloos raken of met pensioen gaan. De nadruk ligt op praktische punten als betaalbaarheid, beschikbaarheid en bereikbaarheid.
Ook de voorkeur voor gelijkgestemden qua opleiding en waardenpatroon – modern of traditioneel – speelt een rol, maar die is bescheiden. ‘Het totaalplaatje is een fijnmazig mozaïek van buurten met verschillende functies voor mensen in verschillende gezinssituaties,’ schrijven de onderzoekers.[7] Juist omdat de variatie aan huishoudens en woonwensen zo groot is, moet volgens hen niet de gemiddelde buurt het beleidsideaal zijn op de regionale woningmarkt, maar buurtdifferentiatie.
Leefstijlmodellen
Een echte benadering kun je de datagedreven modellen van bureaus als Motivaction en SpringCo Urban Analytics niet noemen, maar ze worden door beleidsmakers veel gebruikt en zijn populair in de systeemwereld. Deze modellen werken met een assenkruis, bij Motivaction staat horizontaal het waardenpatroon, dat loopt van traditioneel via modern naar postmodern, en verticaal de maatschappelijke status, die loopt van laag via middel naar hoog. Zo ontstaan negen vakjes, waar vervolgens burgerschapsstijlen op worden geprojecteerd. Daar horen kleurtjes bij: blauwe structuurzoekers, grijze plichtsgetrouwen, lichtgroene verantwoordelijken en oranje pragmatici.
De archetypes zijn even plat als onweerstaanbaar: als je ze op jezelf betrekt, dan pas je in geen enkel hokje, maar je buurman of een collega weet je moeiteloos in een van de hokjes te plaatsen.
De stadssociologische benadering
Waar Duyvendak zich concentreert op het buurtniveau en Musterd op de regio, maar die vooral ziet als een verzameling buurttypen en woonmilieus, daar breken stadssociologen als Arnold Reijndorp nadrukkelijk uit het beknellende kader van de buurt.
In de benadering van Reijndorp – die Ivan Nio onderschrijft – staan sociaal-ruimtelijke praktijken voorop: hoe knutselen mensen met hun ‘routes, routines en rituelen’ zelf een stad bij elkaar waar ze zich thuis voelen. Daarbij speelt niet alleen de buurt een rol, maar ook scholen, sportclubs, werkplekken, stations, kerken, verenigingen, parkeerplekken, cafés, bibliotheken en de restaurants van de Hema waar je voor twee euro kunt ontbijten.
Het grootste verschil met de benadering van Duyvendak is de introductie van het begrip parochiale plekken. Parochiaal verwijst naar een gemeenschap in wijdere zin. Naast de neutrale publieke plekken, waar je ‘de ander’ ontmoet, hebben mensen volgens Reijndorp plekken nodig waar je je eigen groep, je eigen soort, je eigen scene tegenkomt. Deze parochiale plekken hebben per definitie een exclusieve kant: ‘de ander’ is er minder welkom dan ‘de eigene.’
Antropologische benadering
Antropologen als Leeke Reinders schurken dicht aan tegen de stadssociologische benadering van Reijndorp. Vanwege hun nadruk op identiteit en betekenisgeving hebben Reinders en de zijnen wel een duidelijk eigen plaats in het discours over thuis voelen.
Waar je woont, maakt onderdeel uit van je identiteit, stelt Reinders, en dus kun je je woonplek gebruiken om je identiteit vorm te geven en te onderstrepen. Vrij vertaald: je bent waar je woont. Daarbij draait het volgens Reinders niet alleen om fysieke en sociale aspecten: thuis voelen is ook een symbolisch en mentaal proces.
Opvallend is het verschil daarbij tussen mensen uit de economische en de culturele middenklasse. De eersten geven de voorkeur aan een functionele, comfortabele woonwijk, ze voelen zich al snel thuis in een omgeving waar iedereen min of meer diezelfde keuze heeft gemaakt. Pas als de stabiliteit van de wijk dreigt af te brokkelen, komt dat thuis voelen onder druk te staan.
De culturele middenklasse is niet alleen kieskeuriger, maar ook uitgesprokener. Een woonplek moet cachet hebben, origineel zijn, authentiek liefst. Het kan een landelijk dorpje zijn, een jarendertigbuurt, een multiculturele stadswijk of een hoogstedelijk centrum, maar onder geen beding mag het saai en burgerlijk zijn.
Dat zo’n redenering onvermijdelijk in haar eigen staart bijt omdat er niets burgerlijker is dan niet burgerlijk willen zijn, daarvoor sluit deze klasse liever de ogen.
Grote opgaven
Het denken over de toekomst van de stad is aan modes onderhevig. Tot voor kort was netwerkstad het sleutelbegrip, het ging om bereikbaarheid en daily urban systems, om polycentrische fragmentatie en ijle zones. Je hoort het woord steeds minder, nu zijn thuis en buurt dominant en gaat het om nabijheid, de vijftienminutenstad en de menselijke maat, om bottom-up, lokaal en circulair. Almere doopte zijn woonvisie 2020-2030 bijvoorbeeld Thuis in Almere en Amsterdam voorzag de Ontwerp-Omgevingsvisie 2050 van de ondertitel De menselijke metropool.
Maar ondanks de mooie woorden over buurten en de menselijke maat leven we nog steeds op de schaal van Groot-Amsterdam en ver daaroverheen. De opgaven van Groot-Amsterdam zijn groot. De komende tien jaar moeten er in de MRA minstens 175 duizend woningen bij komen. Meer woningen betekent meer scholen, parken en bibliotheken, meer mensen, auto’s en fietsen, meer bedrijven, winkels en markten. En dat moet bovendien allemaal voor een groot deel binnenstedelijk worden gerealiseerd, om zo leefbare buurten te creëren waar lopen en fietsen leidend zijn, om natuur en landschap te sparen en de bestaande infrastructuur beter te benutten.
Prachtige vergezichten, maar inwoners vrezen drukte en massaliteit, hoge torens, verlies van groen en de sloop van huizen, hoekjes en straten waar ze aan gehecht zijn. Mensen zijn bang voor veranderingen, en wie zal het hun kwalijk nemen: je weet wat je te verliezen hebt – of er ook wat bij te winnen is, zal moeten blijken.
Vijftien gesprekthema’s
Kan het glibberige begrip thuis voelen helpen om de discussie op gang te brengen tussen top en bodem, tussen bestuurder en bewoner, tussen tekentafel en straat? In ieder geval zal het gesprek lokaal moeten worden gevoerd. Want ook al speelt Groot-Amsterdam – onder meer door de verspreide parochiale plekken – beslist een rol bij het thuis voelen, een gesprek over thuis voelen op grootstedelijk niveau zou vrijblijvend en diffuus blijven. En, minstens zo belangrijk, in democratische zin volstrekt onbevredigend omdat elke legitimatie ontbreekt.
Uit de vijf proefboringen doken vijftien thema’s op die kunnen helpen om het gesprek over de toekomst van de stad te verbinden met thuis voelen.
- Groei: wanneer is de groei zo sterk dat het evenwicht wordt? Waar liggen de grenzen?
- Rijke nieuwkomers: hun intocht zorgt voor prijsopdrijving en voor andere sociale verhoudingen. Hoe kun je integratie bevorderen?
- Arme nieuwkomers: lage inkomens wijken noodgedwongen uit naar gemeentes in de regio. Wat betekent dat voor die plaatsen?
- Eigen kinderen: jongeren kunnen moeilijk een huis vinden in hun geboorteplaats. Moet de eigen bevolking met regelingen of subsidies worden beschermd? Zo ja, hoe dan?
- Geldmachine: woningen worden steeds meer een vehikel om geld te verdienen. Moeten er grenzen aan dit ‘uitnutten’ worden gesteld? En wat zijn de lokale machtsmiddelen?
- Verdichting: is hoogbouw de slimste manier om te verdichten? Welke andere stedenbouwkundige modellen bieden kansen?
- Mobiliteit: hoe verminder je de auto-afhankelijkheid? En waar en wanneer kun je die maar beter accepteren en faciliteren?
- Aandacht voor het bestaande: nieuwe buurten en wijken trekken veel tijd en geld naar zich toe. Is het niet zeker zo belangrijk om te blijven focussen op bestaande buurten?
- Karakter: wat is het bestaande karakter van een buurt of stad? En moet dát niet het uitgangspunt zijn, ook al is het in marketingtermen misschien niet alleen positief?
- Krachten van buitenaf: hoe ga je om met bedrijven als Schiphol en Tata Steel die voor grote overlast zorgen? En wat kunnen oud-ingezetenen en nieuwkomers op dat vlak van elkaar leren?
- Woon-werk: welke menging van woningen en bedrijven binnen stad of buurt is acceptabel? En hoe zorg je dat ook nieuwe bewoners zich daarnaar voegen?
- Basisvoorzieningen: hoe zorg je dat voorzieningen als winkels, scholen en sportplekken ondanks het proces van sociale versplintering op orde komen en blijven?
- Maatschappelijk vastgoed: hoe zorg je structureel voor plekken en hulpbronnen voor gemeenschappelijk gebruik?
- Groen: hoe garandeer je dat groen, van postzegelparken tot natuurgebieden, letterlijk om de hoek beschikbaar blijft?
- Publieke ruimte: hoeveel publieke ruimte is er nodig? En hoe moeten pleinen, parken en andere publieke plekken eruitzien?
Start vanuit leefwereld
Een gesprek over thuis voelen is lastig. Wie is welkom aan tafel, wie niet? Hoe zorg je dat consensus bereikt wordt, hoe leg je die vast en hoe hóúd je die vervolgens vast? En misschien wel de lastigste opgave: op welke schaal kijk je?
De vragen en problemen zijn legio, maar toch zou het groot verschil maken om niet langer te vertrekken vanuit de systeemwereld met haar aantallen woningen en arbeidsplaatsen, met haar dichtheden en verkeersstromen, maar vanuit de lokale leefwereld, van de straat tot de regio.
De sociaal geografen van Sako Musterd beschouwen de regio als een garderobe, waarin zoveel mogelijk verschillende jassen moeten hangen, voor elk wat wils. Hun pleidooi voor differentiatie is leerzaam, maar gaat ten diepste nog steeds uit van een mechanisch wereldbeeld.
Beter is het de regio op te vatten als een ecosysteem, waarin de verschillende delen samenhangen in een groot, complex verband en waarin ook het onooglijkste en kleinste een wezenlijke functie heeft. Dat wil niet zeggen dat alles bewaard kan en moet blijven, maar het is wel een waarschuwing om gul te zijn met aandacht en behoedzaam met ingrijpen.
Tijs van den Boomen is journalist en stadonderzoeker. Met dank aan Ivan Nio, zelfstandig onderzoeker en tevens verbonden aan het lectoraat Coördinatie Grootstedelijke Vraagstukken van de Hogeschool van Amsterdam. De indeling in vijf benaderingen van thuis voelen is van zijn hand. Dit is een ingekorte versie van het essay ’Ik-jij-wij-zij. Thuisvoelen in Groot-Amsterdam, een sociologische beschouwing’ dat verscheen in het boek Thuis is… Groot-Amsterdam verkend aan de hand van Almere Poort, Beverwijk, Hilversum, Purmerend en Uithoorn, Stad-Forum, juni 2021, ISBN 978-90-9034769-1. Essay en boek zijn gratis te downloaden op stad-forum.nl.
[1] Stad-Forum is een onafhankelijke denktank die de gemeente Amsterdam adviseert over stedelijke ontwikkeling, zowel op eigen initiatief als op verzoek van het college van B en W.
[2] Thuis. Het drama van een sentimentele samenleving, Jan Willem Duyvendak, 2017.
[3] The Road to Somewhere The New Tribes Shaping British Politics, David Goodhart, 2017.
[4] Thuis in de openbare ruimte. Over vreemden, vrienden en het belang van amicaliteit, Jan Willem Duyvendak en Fenneke Wekker, 2015.
[5] Thuisvoelen in de buurt. Een opgave voor stedelijke vernieuwing. Peter van der Graaf en Jan Willem Duyvendak, 2009.
[6] De regio als garderobe. Huishoudens, levensfasen en woonmilieus in de Nederlandse metropool, Sako Musterd, Rik Damhuis, Cody Hochstenbach en Wouter van Gent, 2019.
[7] ‘Regio als garderobe’, Sako Musterd, Cody Hochstenbach, Wouter van Gent, Rik Damhuis, Ruimte en Wonen, 3 december 2018.