Een auto is voor veel mensen meer, veel meer dan enkel een vervoersmiddel. En een auto op leeftijd roept helemaal een speciaal gevoel op. De Volkswagen-Kever is zo’n auto Tijs van den Boomen werd eerder dit jaar de trotse bezitter van een Finse Kever uit 1975. Hij is inmiddels helemaal verknocht aan de oude dame.
In mijn net aangeschafte kever tuf ik over de snelweg, een passerende automobilist steekt groetend zijn hand op. Ik kijk in mijn achteruitkijkspiegel, maar nee, daar is niemand, blijkbaar is de groet voor mij bestemd. Dan pas realiseer ik me dat de inhaler, net als ik, in een kever rijdt. Een paar kilometer verder opnieuw een passerende kever, ook deze groet vriendelijk. Nu heb ik mijn lesje geleerd en zwaai ik terug. Ik voel me net een toerist op een rondvaartboot die ergens gelezen heeft dat schippers elkaar groeten. Vanaf dat moment ben ik toegetreden tot het bondgenootschap van keverrijders, ineens zie ik ze overal rijden.
Mijn keverliefde is recent. Deze zomer blies ik tijdens een reis door Europa, meteen al in Finland, de motor van mijn Citroën-bestelwagen op. Repareren bleek onmogelijk, dus moest er snel een andere auto komen, liefst niet te duur. Pentti, een Finse vriend, wilde wel helpen er een te kopen. De merkkeuze was makkelijk: Pentti is een keverliefhebber in hart en nieren, een ander merk kopen was niet bespreekbaar.
De kranten bleken vol te staan met kever-advertenties. De eerste had uitgebouwde spatborden en een racestuurtje: te ordinair. De tweede was een wrak, maar de verkoper verzekerde ons dat hij hem piekfijn zou afstellen als hij zijn kater te boven was. Nee, dank u. Nummer drie was turkooizen en leek weggereden uit een Grolsch-reclame.
En toen, bij een boer net voorbij Ringweg III, ontmoette ik haar. Een lichtblauwe kever uit 1975, een beetje roestig, maar geheel origineel. Terwijl Pentti aan het vliegwiel rukte om de speling op de cardanas te controleren – mijn technische inspectie bleef beperkt tot een trap tegen de banden – snuffelde ik binnenin rond. Onder de opzichtig gebloemde stoelhoezen bleek een originele pied-de-poulebekleding schuil te gaan. Toen ik dat zag was ik verkocht.
De boer wil er tweeëndertighonderd gulden voor hebben. In het Engels informeerde ik voorzichtig bij Pentti of de boer naar zijn riek zou grijpen als ik tweeduizend bood. Pentti bracht de boodschap over, de boer wilde er een nachtje over slapen. Maar eerst moesten we zijn boerderij zien, de aardappelvelden en de twaalf race-kevers in de schuur.
Pas de volgende avond belde de boer terug. Hij wilde achtentwintighonderd, daar moest ik maar eens een nachtje over slapen. ‘Bied vierentwintighonderd’, riep ik tegen Pentti, maar de boer ging er niet op in. We moesten er volgens hem allebei maar een nachtje over slapen. De volgende dag maakten we het af op het midden, dan mocht hij de spijkerbanden houden. Ik kon weer verder Europa in.
Lustig ronkt de oude dame over ’s heren wegen. Want het is een vrouw, een mooie rijpe vrouw, een tikje ordinair, maar heel zelfbewust. Op parkeerplaatsen springt ze eruit, alle mannen in dikke Volvo’s en glimmende Japanners kijken haar na. Kupla heb ik haar gedoopt, het Finse woord voor kever. Haar Finse afkomst verraadt ze niet alleen door haar nummerplaten, ook het stopcontact op de achterbumper zie je nooit bij kevers uit gematigde streken. In de winter steek je daar een elektriciteitssnoer in, de motor wordt dan voorverwarmd zodat de olie niet te dik is om te starten. Erg handig bij min dertig graden.
Natuurlijk is ze technisch niet perfect. De oude dame is bijvoorbeeld wat incontinent: bij zware regen komt er water tussen de voor- en achterbank te staan. En in Frankrijk vertoont ze ineens kuren met starten. Bij een gewone auto zou ik daar kwaad om worden, bij Kupla roept dat eerder een gevoel van bezorgdheid op: het zal toch niets ernstigs zijn? De garagist van het dorp wil er wel even naar kijken. Na lang zoeken weet hij de startmotor te vinden, die zit volstrekt onlogisch onder de auto, en krijgt hij hem weer aan de praat. Als ik wil betalen wuift hij dat weg. Hij sleutelt zelf aan een oude Citroën Ami uit 1965, en liefhebbers onder elkaar praten niet over geld.
Kevers blijken bij veel mensen tedere gevoelens op te roepen. Na thuiskomst tovert mijn moeder een jeugdfilmpje tevoorschijn: drie korte stekelkoppies naast elkaar in de kattebak, zes spillebeentjes over de rand. Mijn vriendin herinnert zich plots de geur van de kever, zo rook de kever van de buren uit haar jeugd, ook de stof prikt nog precies zo op je blote benen. Een collega is helemaal verrukt van de lichtblauwe kleur, exact de kleur die haar opa vroeger altijd had. En dat geluid, dat tevreden ronken als ze aanslaat, helemaal lyrisch wordt een Duitse vriend: ‘Dit is het echte autorijden’. Op straat beginnen mensen spontaan een praatje, dat hun eerste auto ook een kever was en dat ze daarna nooit meer zo trots zijn geweest op een auto.
Al die belangstelling is goed te begrijpen: de kever is tenslotte de meest verkochte auto allertijden, begin jaren zeventig ging ze het Amerikaanse record van de T-Ford voorbij. Wel verwonderlijk is hoe snel de kever na de oorlog de anti-Duitse gevoelens overwon. De kever is namelijk voor de oorlog ontwikkeld onder de naam KdF-Wagen: Kraft durch Freude. Dat was een nazi-organisatie die alle Duitsers aan een goedkope auto zou helpen: een wagen voor het volk, kortom een volkswagen.
Het scheelde maar een haartje of de fabriek in Wolfsburg was na de oorlog definitief ontmanteld. Maar een Engelse officier zag wat in de wagen en liet de platgebombardeerde fabriek provisorisch herstellen. In 1947 kwam het eerste exemplaar naar Nederland. Dat jaar waren het er 56, een jaar later al 1.820. Praktische argumenten gaven de doorslag: er was een enorme schaarste, dus kieskeurig kon je niet zijn. ‘Ga met uw Bon naar Pon’, luidde de reclameslogan van importeur Pon.
Haar gouden tijd beleefde de kever tijdens de wederopbouw. In 1959 waren er al honderdduizend kevers in Nederland. Het was de tijd dat de garage de klant nog als een familielid beschouwde: na 100.000 kilometer kreeg hij een plaquette en een gouden dasspeld. Verder kreeg de jubilaris een christoffel voor op het dashboard: een emaille afbeelding van Sint Christoffel, de beschermheilige van automobilisten en pelgrims, tevens patroon van Amerika.
De kever had een eigen maandblad, getiteld ‘De VW, voor hen die Vooruit Willen’ en een speciale kofferset om de bolle voorklep optimaal te benutten. Voor wie dan nog te weinig ruimte had, was er de DAKO: een metalen dakkoffer op een imperial, de voorloper van de huidige skikoffer. Er waren speciale veldbedden te koop om een tweepersoonsbed in de auto te maken, en uitvouwtenten die aan het dak bevestigd werden.
Langzaam evolueerde de kever: de achterruit met een spijl in het midden – de brilkever – werd vervangen door een ovaal en later door een bijna rechthoekige ruit. De motor werd vergroot, de uitlaatpijp verdubbeld, de banden werden verbreed. Er kwam een cabriolet versie, een bedrijfsversie met slechts één zitplaats en een politieversie met een laadbakje voor dienstfietsen en arrestanten. Zo kreeg de kever vele ondersoorten, net als het beest waaraan het zijn naam ontleent. De kever is met 280 duizend soorten namelijk de grootste dierenfamilie.
Pas in 1969 werd de kever van de troon van best verkochte auto van Nederland gestoten, en vanaf dat jaar ging het snel bergafwaarts. Plotsklaps was de wagen ouderwets, ze rook naar spruitjes en kolenkachels. Mensen stapten over op de snellere en modernere Volkswagen Golf, en de productie van de kever werd overgebracht naar Mexico.
Er braken zware tijden aan voor de kevers: in speciale crazyraces werden ze opzettelijk in de poeier gereden door bekende coureurs. Ze werden in felle kleuren geschilderd en van een spijkerbroekenbekleding voorzien om in de smaak te vallen bij hippies. Zonder succes, want de eend was veel hipper. En ze werden van hun carrosserie ontdaan om ze om te bouwen tot buggies en namaak-race-auto’s. De strengere veiligheidseisen deden de rest: steeds meer kevers kwamen eenvoudig op de schroothoop terecht of werden geplet tot dunne plakken.
Gelukkig bleven er al die tijd liefhebbers die hun oude kevers rijdend hielden. Ze verzamelden zich in clubs, waarvan de Kever Club Nederland met zevenduizend leden veruit de grootste is. Er zijn ook kleinere verenigingen: voor cabriolets, voor buggies en voor kevers in originele staat. In de jaren negentig nam de populariteit van de kever weer toe. Dat kwam door financiële voordeeltjes – voor een auto ouder dan 25 jaar betaal je geen wegenbelasting – maar vooral omdat een kever een manier is om je te onderscheiden van de grijze eenheidswagen die in de windtunnel ontworpen is. Een forse dosis nostalgie maakte de revival compleet. Zo sterk was de hang naar de oude vorm, dat Volkswagen opdracht gaf om een nieuwe kever te ontwerpen, geïnspireerd op de oude bolle vormen: de New Beetle. Onder het bolle uiterlijk gaat een moderne auto schuil, voorzien van alle gemakken en veiligheidsvoorzieningen. Echte liefhebbers kijken neer op deze imitatie, sommigen weigeren zelfs om de snelle variant te groeten.
Nog steeds tuf ik tevreden rond in Kupla, het mooiste vind ik eigenlijk haar traagheid. Aan mijn Finse vriend heb ik moeten beloven dat ik nooit harder dan honderd zou rijden – ‘Behandel haar als een vrouw. Als jij goed bent voor haar, is zij goed voor jou’ – en dat geeft een luxe gevoel. Oké, met een kever duurt het langer voor je ergens bent, maar dat is gewoon een kwestie van eerder vertrekken. Daarna snor je met een rustig gangetje over wegen en door polders, rechtop gezeten als een heer van stand.