In 2008 woonde minder dan een op de tien Amsterdammers in een omgeving met een leefbaarheidscore ‘negatief’ of ‘zeer negatief’. Tien jaar eerder gold dat nog voor bijna een op de vier. Dat betekent dat de leefomgeving van 99 duizend Amsterdammers promoveerde naar minstens ‘matig’, daarmee boekte de hoofdstad de grootste leefbaarheidwinst van Nederland.
Niet alleen de ‘negatieve’ gebieden gingen erop vooruit. Was de score ‘positief’ in 1998 nog vooral te vinden in de grachtengordel en Oud-Zuid, nu is het hele centrum plus een groot deel van de negentiende-eeuwse gordel op zijn minst ‘matig positief’. Tussen 1998 en 2008 ging het hele gebied binnen de A10 – de snelweg die Amsterdam als een ring omgordt – omhoog, de enige uitzondering is het oostelijk deel van Frankendael, waar een ‘beperkt negatieve ontwikkeling’ plaatsvond door een afname van de sociale samenhang en de veiligheid.
Het opvallendste was de gentrification van de Indische Buurt. In 1998 stond de Indische Buurt-West nog op de 35ste plaats van de Vogelaarlijst en was de buurt bijna helemaal ‘zeer negatief’, inmiddels is ze overwegend ‘matig’, slechts een klein deel is ‘negatief’. Met een verhoging van de veiligheid heeft dit niets te maken – die bleef slecht –, wel met de verbetering van de bevolkingssamenstelling, de sociale samenhang en de publieke ruimte. Soortgelijke processen spelen zich af in de Indische Buurt-Oost, de Dapperbuurt en de Transvaalbuurt. De vooruitgang in de Oosterparkbuurt is nog groter: daar is ‘matig’ de minimale score geworden.
De scheiding tussen Amsterdam binnen de ring en buiten de ring (inclusief Noord) is het afgelopen decennium toegenomen, alleen buiten de ring vind je nog rode gebieden – leefbaarheid ‘zeer negatief’. In Amsterdam-Noord bleef het gebiedje rond de kruising van de Markengouw en de Volendammerweg resistent tegen verbeteringen, het nam zelfs wat in omvang toe. In Overtooomse Veld schoven de problemen in oostelijke richting: aan weerszijden van het Piet Mondriaanplein ligt een ‘zeer negatief’ cluster. En in Slotermeer bleken de straatjes tussen Oltmanstraat en Opzoomerstraat hardnekkig rood, net als een reepje rond de Dirk Bonsstraat.
De grootste problemen in het naoorlogse Nieuw-West heeft de Kolenkitbuurt, die begin 2009 in het nieuws kwam als de ‘de slechtste buurt’ van Nederland. Zowel de noordelijke als de zuidelijke helft van de buurt hadden in 1998 een groot ‘zeer negatief’ cluster dankzij de slechte scores op de punten bevolkingssamenstelling, veiligheid en woningvoorraad. In 2000 schetste Felix Rottenberg in zijn driedelige documentaire De Akbarstraat een onthutsend portret van de buurt, waar 79 procent van de bevolking bestaat uit niet-westerse allochtonen. Tussen 2002 en 2006 ging de noordelijke helft nog verder achteruit, maar daarna kwam er een ‘beperkt positieve ontwikkeling’, het gebied rond de Wiltzanghlaan tussen spoor en snelweg bleef echter ‘zeer negatief’. In 2008 klom de zuidelijke helft op naar ‘negatief’ dankzij een betere publieke ruimte en een hoger voorzieningenniveau.
Het tweede grote ‘zeer negatieve’ cluster van Amsterdam bevindt zich in de D-buurt van de Bijlmer, alhoewel dit al flink kleiner is dan in 1998. Het afgelopen decennium is ook in de rest van Bijlmer vooruitgang geboekt: Venserpolder en de F-, H-, E- en K-buurt raakten hun ‘zeer negatieve’ stukken helemaal kwijt en in de G-buurt beperkt deze status zich tegenwoordig tot kleine clusters in de flats Gerenstein en Grubbehoeve. Toch zijn er in diezelfde tijd ook stukjes afgegleden: in de nieuwbouw rond de Van Tussenbroekstraat greep zelfs een ‘grote negatieve ontwikkeling’ plaats, door een verminderde veiligheid en sociale samenhang.