Ik krijg wel eens het verwijt dat mijn essays zo cryptisch eindigen: ‘Maar wat vind je er nou zelf van? Wat is nou je conclusie?’ Ik ben dan altijd wat verbaasd: dat staat er toch? Oké, ik zeg het misschien niet letterlijk, maar ik houd niet van schreeuwen. Zeker niet als het complimenten betreft.
Laatst werd ik gevraagd voor een stuk over een kunstenaar die een ontwerp had gemaakt voor een parkeerplaats aan de A1. Ik begon mijn verhaal met de ‘glimp van het paradijs’ die ik ooit opving op een Duitse parkeerplaats: ‘In deze geheimzinnig besloten wereld – ook de buitenzijde van de parkeerplaats was met bomen omzoomd – was de moderne wereld van de infrastructuur dichtbij en tegelijk ver weg. Niet langer was ik een gehaaste automobilist, maar een pelgrim onderweg door Europa, rustend voor de volgende etappe. O ja, de radio draaide Dusty Springfield, If You Go Away.’
Het leek me dus volkomen duidelijk toen ik het stuk eindigde met de zin: ‘Bij dit ontwerp kan ik me Dusty Springfield wel voorstellen, Anyone Who Had A Heartbijvoorbeeld. Of nog beter: de recente uitvoering van Shelby Lynne, waarbij de strijkers op de achtergrond zijn vervangen door een slagwerker die met kwastjes de regen laat ruisen.’ De opdrachtgever dacht daar anders over en belde of het niet wat duidelijker kon. Nee dus.
Maar nu ik mijn essay over het werk van Marx en Steketee voor het boekCumulus nog eens teruglees begin ik toch aan mezelf te twijfelen. Ik beschrijf in dit stuk het verwaarloosde emplacement van Eindhoven, nauwelijks een steenworp afstand verwijderd van zowel het bureau als het woonhuis van Marx en Steketee. Voor Annette is het een van de laatste plekken waar ze de ruimte en de lange lijnen ervaart die Eindhoven kenmerkten toe ze er dertig jaar geleden kwam wonen. En voor Ady is het een plek waar je de ondergrond van de stad nog kunt zien: de laaggelegen, moerassige bodem, slechts bedekt met een dunne laag zand.
Ik verken het terrein, ontrafel de geschiedenis, bekijk de huidige plannen en vraag me aan het einde af waarom je de drassigheid niet terug zou brengen op het emplacement, als een levende herinnering aan de moerassige oorsprong van dit gebied. Dat zou niet alleen een prachtig gebied opleveren, maar tevens voor de benodigde waterberging zorgen. En dan besluit ik: ‘Om het af te maken zou je in dat gebied kleine zandopduikingen kunnen maken, waar pionierende ondernemers mobiele werkplekken mogen inrichten. Een architectenbureau in een bouwkeet bijvoorbeeld.’
Inderdaad, dat had wel wat duidelijker gekund. Bij deze dan: lieve Annette, beste Ady, zouden jullie, om de laatste leegte van het centrum van Eindhoven veilig te stellen, niet een plan willen maken voor het emplacement? In ruil moet de stad jullie dan toestaan om daar een mobiel kantoor neer te zetten. Ik wacht in spanning het resultaat af.
Lezing bij de presentatie van het boek ‘Cumulus – Werk en ideeën van Marx&Steketee architecten’