Waarom, zo vraagt socioloog Arnold Reijndorp zich af aan het einde van De alledaagse en de geplande stad, richt bijna al het onderzoek zich op het overheidsbeleid dat wijken probeert te mengen? Hij verwijt dit soort onderzoek geen gebrek aan kritiek – het concludeert keer op keer dat het beleid onwerkzaam is en zelfs contraproductief – maar wel aan relevantie. Menging is in beginsel namelijk helemaal geen gevolg van overheidsbeleid, maar een spontaan proces van onderop en daarmee een maatschappelijk gegeven. ‘Alleen al op basis van de constatering dat het in de wijken niet permanent oorlog is, maar er eerder sprake lijkt van vreedzame co-existentie’, is het volgens Reijndorp zaak te kijken hoe mensen erin slagen wél om te gaan met het ‘uiterst ingewikkelde gegeven dat er altijd buren zijn’. Daarvoor is het noodzakelijk om de stad niet alleen als een machine te zien, die steeds beter moet worden afgesteld om beleidsdoelen als emancipatie en participatie te bevorderen, maar ook als een bazaar, een levendige plek waar uitwisseling, spiegeling én conflict plaatsvinden. De perspectieven van de machine en de bazaar symboliseren de twee hoofdstromen in de stadssociologie. De eerste kijkt van bovenaf met de kwantitatieve blik van de planners en de instituties, de tweede onderzoekt de stad op ooghoogte en is gericht op de alledaagse stad: hoe leven mensen in de stad en hoe zetten ze die naar hun hand? Het is een subjectievere manier van kijken, waarbij ook de kwalitatieve verschijnselen die aan het oog van de statistiek ontsnappen een rol spelen. ‘Niet-gemiddelde aanwijzingen’ in de woorden van Jane Jacobs, een van de grondleggers van het onderzoek naar de alledaagse stad.
De alledaagse en de geplande stad is een initiatief van Trancity, het stedelijke kenniscentrum dat Simon Franke de afgelopen vijf jaar heeft opgebouwd en dat leergangen, debatten en studiedagen organiseert en samen met uitgeverij SUN boeken uitgeeft. Franke bundelde de essays en beschouwingen die ten grondslag lagen aan de vierdaagse leergang die hij in 2009 onder dezelfde titel organiseerde, aangevuld met een slothoofdstuk van Reijndorp dat de prikkelende titel In plaats van conclusies kreeg en dat, uiteraard, weldegelijk een poging doet zinvolle interventies in het stedelijke veld te formuleren. Reijndorp levert vooral massieve kritiek op het allesoverheersende belang dat wordt gehecht aan de wijk als het kader voor de aanpak van problemen. De wijk is een eind-negentiende-eeuwse constructie: toen werd een collectieve sfeer geschapen tussen het private van het huishouden en het publieke van de stad. Met scholen en buurthuizen moest de straat, waar het chaotische stadsleven zich afspeelde, worden getemd tot een woonstraat. Individualisering en globalisering maakten de afgelopen decennia echter een einde aan de wijk als collectief kader, daarvoor in de plaats kwamen de parochiale domeinen van specifieke groepen die zich uitstrekken tot ver buiten de wijk en die vaak zelfs continenten omspannen. Deze domeinen lopen in de wijk door elkaar heen, ze botsen er soms letterlijk op elkaar. Juist voor deze concrete, alledaagse plekken waar verschillende groepen elkaar ontmoeten, vraagt Reijndorp aandacht, daar ligt de sleutel voor een ‘publiek domein gekenmerkt door uitwisseling, conflict en vertrouwdheid’. Dat kan een kopieerwinkel zijn, maar ook een straat met veel Turkse winkels of een gemengde school.
De alledaagse stad is kwetsbaar: op het moment dat de geplande stad de kloof probeert te overbruggen door het bewonersperspectief te incorporeren, legt ze er onvermijdelijk haar eigen wetten en logica aan op. Maar tegelijk is de alledaagse stad taai en onuitroeibaar: bewoners zoeken altijd hoe ze het beste kunnen omgaan met de geplande stad die ze aantreffen en met de verwachtingen die ze hebben van het gedrag van andere bewoners. ‘Calculerende burgers’, zegt de teleurgestelde beleidsmaker. ‘Toe-eigening’, zegt de Franse denker Michel de Certeau, op wiens werk de bundel voortbouwt. Hij maakt onderscheid tussen de strategie van de instituties die de stad letterlijk vorm geven, en de tactiek van de burgers die erin moeten leven. Zijn leerling Pierre Mayol, van wie twee fragmenten in de bundel staan, benadrukt dat de alledaagse stad intiem noch anoniem is: ze is vertrouwd. Op het moment dat je de deur uitgaat kom je mensen tegen die je niet goed kent, maar van wie je wel een beeld hebt. En zij van jou. Deze niet-verkozen nabijheid van anderen vergt een combinatie van afstand en aanpassingvermogen, en dat maakt de ogenschijnlijk anonieme ruimte tot een ‘sociale plaats die aanzet tot praktisch gedrag’. Een stad of wijk is dus niet alleen een decor waarin mensen zich bewegen, maar een ‘onlosmakelijk onderdeel van het sociale verkeer’. Aan de hand van plattegronden die hij bewoners van de Schiedamse wijk Nieuwland liet tekenen, laat onderzoeker Leeke Reinders zien hoe je die ruimte in beeld kunt brengen en zo probleemplekken, symbolische grenzen en collectieve ruimtes kunt opsporen.
Hoe lastig het evenwicht tussen de alledaagse en de geplande stad is, blijkt bij de inzet van het instrument branding. Steeds meer wijken – het boek schat hun aantal in Nederland op minstens honderd – gebruiken branding als scharnier tussen verleden en toekomst, tussen de alledaagse en geplande stad, tussen het strategische en tactische, tussen de huidige bewoners en de nieuwe groepen die moeten worden aangetrokken. Vaak worden het onderzoek naar het eigene van de buurt en de raadpleging van sleutelfiguren uit de bevolking zo snel mogelijk verengd tot een PR-campagne compleet met mood board,brandsheet en logo. Insluiting van nieuwe groepen – hogeropgeleide tweeverdieners – gaat dan al snel gepaard met de uitsluiting van andere groepen. Het boek laat echter zien dat je het verschijnsel hiermee niet af kunt doen. Branding kan namelijk ook een middel zijn om de interne samenhang van een buurt te versterken. Volgens Hans Mommaas moet het streven gericht zijn op ‘ontketenende culturele strategieën’, die een buurt of wijk voorzien ‘van een culturele lading die dienstbaar is aan een besef van eigenheid en ontwikkelvermogen’. Helaas blijkt het makkelijker te zijn om negatieve voorbeelden te geven, dan geslaagde. Dat is tegelijk een van de weinige kritiekpunten op deze buitengewoon leesbare introductie op het gedachtegoed over de alledaagse stad.
De alledaagse en de geplande stad; Over identiteit, plek en thuis
Arnold Reijndorp en Leeke Reinders, SUN-Trancity, Amsterdam, 2010
Isbn 97890 9506 8266 – 200 pp. – €19,50