Het fundament – H+N+S in de jaren negentig

Publicatie1 april 2021
TrefwoordenOntwerpen

Ter ere van het dertigjarig bestaan van het bureau organiseerde H+N+S Landschapsarchitecten drie groepsgesprekken met opdrachtgevers, samenwerkingspartners en oud-collega’s. Tijs van den Boomen deed verslag, hieronder de terugblik op het eerste decennium.

Maquettes bekijk je normaal gesproken horizontaal, zodat de glooiingen van de aarde en de gebouwen hemelwaarts reiken. Zo niet de houten maquette in de hal van het kantoor van H+N+S: die hangt verticaal aan de muur, als een haptisch wandtapijt in bruin, roze en blauw. Maar ook als ze wel op de normale wijze zou zijn gepresenteerd, zou er weinig oprijzen: de maquette gaat letterlijk de diepte in.

Meesurfen op de zondvloed, zoals de titel luidt, is gemaakt voor de tweede Internationale Architectuur Biënnale Rotterdam en verbeeldt een nieuw watersysteem voor de Randstad, met piekbergingen en zoetwaterreservoirs. Maar misschien maakt de maquette vooral de grote kwetsbaarheid van Laag Holland tastbaar: de rivieren, boezems en havens die zich boven het aardoppervlak verheffen, de steden en dorpen in de diepte waar ze slechts beschermd worden door smalle ribbels. In één oogopslag zie je de complexe watermachine die Nederland in feite is.

De prominente plaats in de hal is tekenend, want water, of beter gezegd waterhuishouding, is een fundament van het bureau. Dat begon al met Plan Ooievaar, waarmee de founding fathers in 1985 de Eo Wijersprijs wonnen.
Pseudoplanologie noemden hun bazen van de Landinrichtingsdienst van het ministerie van LNV het plan indertijd. Ze verboden hen er verder aan te werken en gaven zo, onbedoeld, de stoot tot de oprichting van het bureau.

Plan Ooievaar

Drie avonden kwamen opdrachtgevers, samenwerkingspartners en voormalige werknemers in september 2020 bijeen om de dertigjarige geschiedenis van H+N+S te ontleden en bespreken. De oude en de nieuwe directie stonden letterlijk aan de zijlijn: nadat ze de avond hadden ingeleid mochten ze alleen toehoren, wat op een enkele interventie na redelijk goed lukte.

Steeds stond een ander decennium op de rol, maar Plan Ooievaar kwam bij elk van de avonden onvermijdelijk ter sprake. Alle karakteristieke elementen van het bureau liggen besloten in dit plan: het belang om eerst de ondergrond op orde te krijgen, de regionale aanpak, de intensieve samenwerking met andere vakgebieden en de nadruk op een sluitende onderbouwing en een kloppend verhaal. Dat je zou kunnen volstaan met enkel mooie schetsen, dat was en is volgens Eric Luiten, die in 1990 met rugnummer twee in dienst trad, ondenkbaar bij H+N+S. Hij was in die tijd wel eens jaloers op andere bureaus, die durfden te vertrouwen op de kracht van een goed getekend, maar summier toegelicht ontwerp.

Het beeld van een intellectueel bureau dat de publieke zaak hoog in het vaandel heeft, is juist, maar doet geen recht aan de praktische doortastendheid van H+N+S, en aan de doorwerking van de ideeën. Weinig uitgevoerde plannen in het eerste decennium? Job van den Berg, die met H+N+S werkte aan de dijkverzwaring, roemt de twintig kilometer dijk langs Maas en Waal. Maar belangrijker is de wijze waarop die ingreep doordrong tot in de haarvaten van Rijkswaterstaat: het getailleerde ontwerp, dat boven het landschap lijkt te zweven, werd later nog vaak toegepast. En dat was een revolutie, want tot dan toe moesten waterschappen de dijkverzwaring steeds opnieuw zelf uitvinden.

Het waren de bijna-rampen van 1993 en 1995 die de dijkvernieuwing vleugels gaven, maar het was nooit gelukt zonder de systeemkennis die H+N+S opdeed door zich grondig te verdiepen in de wereld van de dijkenbouwers. Een spoedcursus dijkenbouw was het volgens Lodewijk van Nieuwenhuijze, die eerst alles wil weten voor hij begint te tekenen. Zo’n aanpak verhoogt niet alleen de kwaliteit van het ontwerp, maar dwingt ook respect af, en creëert daarmee draagvlak.

Tuiniers van de delta

Het begrip ‘padafhankelijkheid’ wordt meestal gebruikt om het zelfversterkende effect van economische ordeningen te beschrijven, maar gaat net zo goed op voor ontwerpbureaus. Het is dus niet vreemd dat de meest succesvolle H+N+S-projecten watergerelateerd zijn, van het programmatische Ruimte voor de Rivier tot concrete werken als de dijkverleggging bij Lent. En van ontwerpen voor New Orleans en New York tot de gerealiseerde projecten als de Zandmotor en de buitencontour van de Tweede Maasvlakte.

Zonder twijfel het meest grootschalige project is 2050 – An Energetic Odyssey, het plan dat tijdens de zevende IABR werd gepresenteerd en dat de Noordzee en de aanliggende landen als schaalniveau neemt voor de energietransitie. Utopisch? Kort na de jubileumbijeenkomsten van H+N+S maakt de Europese Commissie nog ambitieuzere doelstellingen voor zeewindenergie bekend: in 2050 moet offshore maar liefst 300 gigawatt worden geproduceerd.

Waar water en land nog vaak worden gezien als antagonisten, is dat bij H+N+S ondenkbaar: land is water, water is land. Tekenend is de titel die Noël van Dooren, rugnummer vier in de lange lijst van werknemers, gaf aan zijn essay ter gelegenheid van het vijfentwintigjarig bestaan van het bureau. Vrij vertaald: tuiniers van de delta.

Cascobenadering

De impact van de waterwerken van H+N+S contrasteert met die van hun projecten op het droge. Ligt dat aan de kwaliteit van die projecten? Aan de expertise? Cilly Jansen, oudgediende van Architectuur Lokaal, wijst erop dat je alleen dingen voor elkaar kunt boksen als je bestuurders mee weet te nemen, en dat dat bij wateropgaven relatief makkelijk is: het zijn relatief eenduidige vraagstukken en het aantal spelers is beperkt. Op het land zijn de verhoudingen veel gecompliceerder, daar is het bezit versnipperd en lopen belangen uiteen. Extra complicatie is volgens Cilly Jansen dat de omloopsnelheid van bestuurders toeneemt, waardoor de kwaliteit van het publieke opdrachtgeverschap daalt. Na de optimistische paarse jaren is de vertrouwensband tussen bestuurders en ontwerpers daardoor ernstig verstoord geraakt.

Vanuit zijn expertise als ecoloog stelt Sjef Jansen dat er in het landelijk gebied een structureel probleem is dat wél inherent is aan de keuzes die H+N+S al in de tijd van Plan Ooievaar maakte: de cascobenadering, die gebruiksruimtes met hoogdynamische functies als landbouw scheidde van een raamwerk met functies die veel langere tijd nodig hebben om tot wasdom te komen zoals natuur, bossen en waterwinning.

De cascobenadering wilde een radicale breuk maken met de toenmalige praktijk, waarbij landinrichters probeerden de ruilverkavelingen en de schaalvergroting van de landbouw in een keurig maatpak te steken – om vervolgens te constateren dat het systeem al bij de tweede doorpas uit zijn voegen barstte. De cascobenadering zorgde voor ecologische successen in dynamische natuurgebieden als het rivierenlandschap en de kust, maar voor andere landschappen, zoals de zandgebieden, bood ze nauwelijks soelaas omdat ze geen weerwerk kon bieden aan de ecologische kaalslag in de landbouw.

In de natuurgebieden die afhankelijk zijn van voedselarmoede en een lage dynamiek, richtte de stikstofdeken grote schade aan. Is er, interrumpeert Sijmons tijdens het gesprek vanaf de zijlijn, überhaupt nog wel een kans om de bodem en het landschap weer gezond te krijgen als de boeren klem zitten tussen bankkredieten, hoge grondprijzen en lage voedselprijzen?

Lagenbenadering

Terug naar het water, dat letterlijk aan de basis ligt van de lagenbenadering die H+N+S in 1996 voor het eerst formuleerde: eerst de ondergrond op orde, vervolgens de infrastructuur en tot slot pas het landgebruik. Simple comme bonjour, maar toch is dit principe in de loop der decennia in vergetelheid geraakt, stelt voormalig wethouder Annemiek Rijckenberg bezorgd. Zij vindt het de hoogste tijd om de lagenbenadering weer met kracht in stelling te brengen: de hele ontwerpende discipline zou en bloc die trom moeten roeren. Maar hebben bestuurders daar wel oren naar?

Rijckenberg is zelf de eerste om daar pessimistisch over te zijn: het inschakelen van ontwerpers dient volgens haar steeds vaker om de status quo te handhaven, alleen als het echt niet anders kan wordt er een projectje uitgevoerd. Stedenbouwkundige Frits Palmboom ziet via een omweg wel degelijk mogelijkheden. Er is namelijk één thema in het ruimtelijk debat waarvan de urgentie breed wordt gedeeld: de bouw van een miljoen woningen. We kunnen erover wanhopen dat dit een even abstracte als slecht onderbouwde opgave is, maar ze biedt de kans om er andere opgaven in mee te smokkelen: de waterhuishouding, de verdroging, de energietransitie. Berdie Olthof, de allereerste werknemer van H+N+S, valt hem bij: zij ziet bij de jonge generatie ontwerpers een groot enthousiasme en elan voor de nieuwe opgaven, zij geven de landschapsarchitectuur nieuwe energie.

De Eeuwige Bron

Water staat ook centraal in de inzending waarmee H+N+S op de valreep van zijn dertigjarige bestaan opnieuw de Eo Wijersprijsvraag won. De Eeuwige Bron heet het plan voor een robuust en duurzaam drinkwatersysteem voor de Sallandse Heuvelrug en omgeving. Het maakt de cirkel rond die begon met Plan Ooievaar. Centraal staan wadi’s voor de infiltratie van regenwater, zodat er altijd voldoende gebiedseigen water is voor consumptie, natuur en landbouw. De wadi’s, die deels worden bebost, zijn tevens de opvolgers van de verdwenen houtwallen en hagen die eeuwenlang als perceelafscheidingen functioneerden: ze structureren het landschap op een vanzelfsprekende manier, versterken de biodiversiteit en zorgen voor een aantrekkelijk, recreatief landschap.

De landbouw wordt op dit nieuwe watersysteem geënt. Niet door de manier van produceren van bovenaf op te leggen, maar door een eenvoudige randvoorwaarde te stellen: er mag geen kunstmest, natuurlijke mest of stikstof in het grondwater doorsijpelen. Dat schept zowel ruimte voor kringlooplandbouw, als voor geïntegreerde landbouw én hoogproductieve landbouw in gesloten systemen. De beloning voor de deelnemende boeren? De garantie dat ze ook in droge tijden voldoende water krijgen.

De Eeuwige Bron werd eind september 2020 bekroond, net te laat om te worden besproken tijdens de drie avonden over de geschiedenis van het bureau. Maar als je het in het licht van die debatten bekijkt, valt op dat het, hoewel het veel bescheidener lijkt dan Plan Ooievaar, in de kern net zo ambitieus en omvattend is: een basisprobleem – grondwaterwinning op de zandgronden in het licht van verdroging – wordt gekoppeld aan andere opgaven, zoals gesloten stikstofkringlopen en herstel van biodiversiteit.

Het plan is gemaakt voor de Sallandse heuvelrug, maar is dat eigenlijk niet te klein gedacht? Robuuste watersystemen met wadi’s zijn bruikbaar voor alle hooggelegen zandgronden, en dan heb je het grofweg over een derde van Nederland. Het zou dan ook mooi zijn als H+N+S het plan voor álle zandgronden geschikt zou maken.

En waarom eigenlijk niet voor heel Nederland? Dat vereist nieuwe oplossingen en ideeën omdat de waterhuishouding van veenweidegebieden en de kleigronden nu eenmaal wezenlijk anders functioneert. Maar deze gebieden snakken evengoed naar een duurzame inrichting die natuur, recreatie en landbouw in een nieuwe samenhang mogelijk maakt.

 

Gespreksdeelnemers (in volgorde van optreden)

Eric Luiten (1959) groeide op in de monumentale beukenbossen van de Nijmeegse stuwwal. Wandelen met de hond zorgde steevast voor een sublieme ervaring: de blik over de Ooijpolder vanaf de rand van de berg. Bij helder weer was in de verte zelfs de stuwwal van Arnhem zichtbaar. Als kind plukte hij cantharellen, wilde bosbessen en bramen, in de open haard pofte hij tamme kastanjes.
Zijn droomlandschap is een topografie zonder artificiële of juridische barrières.
Luiten studeerde landschapsarchitectuur aan Wageningen Universiteit, werkte bij Staatsbosbeheer en vanaf 1990 bij H+N+S Landschapsarchitecten. In 1995 begon hij zijn eigen bureau in Delft. Hij bekleedt vele nevenfuncties, momenteel is hij hoogleraar Landscape Architecture aan de TU Delft, Spoorbouwmeester, voorzitter van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit van de gemeente Amsterdam, voorzitter van het Omgevingskwaliteitsteam Sterke Lekdijk, voorzitter van de stichting Landschapstriënnale, voorzitter van de Adviescommissie Nationale Parken en voorzitter van de stichting Landscape Architecture Europe.

Job van den Berg (1956) groeide op in het Westland, in de periode dat de glastuinbouw er begon te industrialiseren. In zijn jeugd was er nog veel afwisseling: tussen de kassen was plaats voor ‘plat glas’, groenteteelt in de volle grond, weilandjes, bootjes die naar de veiling voeren. Efficiëntie in een lage versnelling.
Zijn droomlandschap is het Waddengebied: ruimte, kust, eilanden, havenstadjes, varen, duinen, vogels, vissen. Hier vindt hij de combinatie van vergezicht en introspectie, om bij weg te dromen en geestkracht op te doen.
Van den Berg studeerde landinrichting aan de Wageningen Universiteit en bestuurskunde aan de Erasmus Universiteit. Hij is nu leading professional governance and new partnerships bij Royal HaskoningDHV, daar adviseert hij over samenwerking, en begeleidt hij interdisciplinaire teams en bestuurlijke besluitvormingstrajecten in uiteenlopende fysieke leefomgevingsopgaven.

Noël van Dooren (1967) kon als kind vanuit huis zo de bossen van Den Treek inlopen: verstoppertje spelen tussen de eiken, grove dennen en berken, bosbessen plukken, hutten bouwen en sleeën vanaf de heuvel in het Hazewater. Bijna iedere vakantie logeerde hij op de boerderij van zijn opa tussen Leiden en Alphen aan den Rijn: koeien uit de polder halen voor het melken, zwemmen in de Wijde Aa.
Zijn droomlandschap is een breugeliaans nazomerlandschap waar geoogst wordt, en daarna gedronken. De afwisseling van landbouw, bossen, dorpjes en steden tussen bergen en vlakten – dat is het landschap waar hij vele jaren hielp met de druivenoogst.
Van Dooren studeerde aan Wageningen Universiteit en begon zijn loopbaan bij H+N+S in 1992, waar hij tot 1997 aan waterprojecten en Schiphol werkte. Toen hij zelfstandig verderging, onder meer als redacteur van Blauwe Kamer, werkte hij nog jaren met H+N+S samen aan de Emscher in het Ruhrgebied. Hij promoveerde op een onderzoek naar tekeningen en tijd en was tot februari 2020 lector voedsel en landschap aan Van Hall Larenstein Velp. Hij is provinciaal adviseur ruimtelijke kwaliteit (PARK) in Zuid-Holland. Sinds kort beheert hij ook een stuk grond om nieuwe inzichten te verwerven en toe te passen.

Cilly Jansen (1957) zag de westelijke tuinsteden van Amsterdam verrijzen, toen nog een landschap van zandvlakten en sloten. Kikkers en heimachines vormden de soundtrack van haar jeugd.
Centraal in haar dromen staat de bijzondere, stille atmosfeer van de vroege ochtend, wanneer het landschap langzaam kleurt.
Jansen studeerde Architectuurgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam en werkte onder meer als beleidsmedewerker bouwkunst en vormgeving bij het Fonds BKVB. Ze is directeur van stichting Architectuur Lokaal, waar ze het Steunpunt Architectuuropdrachten & Ontwerpwedstrijden oprichtte. Daarnaast werkt ze aan de monografie van haar oudoom Ad Grimmon, kleurmeester en architect-intérieur bij de gemeente Amsterdam in de eerste decennia van de vorige eeuw. Op haar voordracht heeft de gemeente de bruggen die de nieuwe wijk Cruquius ontsluiten vernoemd naar Ad Grimmon en diens jeugdvriend, de beeldhouwer John Rädecker.

Sjef Jansen (1957) woonde de eerste vier jaar van zijn leven aan de noordwestelijke rand van West-Friesland, hij herinnert zich vooral het strand en de uitgestrekte akkers met rode, groene en witte kool. Het gezin verhuisde vandaar naar de Liemers, in zijn jeugd nog een kleinschalig landschap dat niet door de ruilverkaveling was aangeraakt – hij was altijd bij de boeren te vinden.
Zijn droomlandschap zijn de Wadden, waar hij een tijdje heeft gewoond. De weidse ongereptheid, het gekrijs van de meeuwen, de onverbiddelijkheid van de natuur. Het summum is voor hem de Boschplaat op Terschelling.
Jansen studeerde biologie in Nijmegen, werkte bij onderzoeksinstituut De Dorschkamp, de Natuurbeschermingsraad en IKC Natuurbeheer en was medeoprichter van landschapsbureau Vista. Sinds 2006 heeft hij een zelfstandige praktijk onder de naam Planecologie, die de werelden van ontwerpers en biologen samenbrengt

Annemiek Rijckenberg (1953) ging als Utrechts stadskind eindeloos naar het park, speelde op bouwlandjes, reed ‘s zondags met opa in de auto over de dijken, dagdroomde ‘s zomers aan zee en had heimwee op de heide van de vakantiekolonie.
Haar droomlandschappen zijn weids, leeg en bergachtig. Ze begint haar droom soms op de West-Ierse Burren, het gebarsten kalksteenplateau met spleten vol geurende bloemen, gaat verder in Connemara, de ruige stenen velden langs de zee (voordat daar dure witte villa’s verschenen), loopt door in het lege en lieflijke Mayo, met zijn hoogveen en heidevelden en duizenden eilandjes in Clew Bay, om te eindigen in de bergen van Donegal, donkere dalen en witte huisjes op de flanken.
Rijckenberg studeerde sociologie en begon als opbouwwerker in de stadsvernieuwing. Ze was in Utrecht gemeenteraadslid (voor de PSP en later GroenLinks) en wethouder Ruimtelijke Ordening en Leidsche Rijn (1994-2001). Ze was onder meer lid van de VROM-raad en de Raad voor Verkeer en Waterstaat, en voorzitter van de Amsterdamse Commissie Welstand en Monumenten. Ze werkte als zelfstandig onderzoeker en adviseur en is nu hoofdredacteur van Ruimte en Wonen, de opvolger van S&RO en TvV.

Frits Palmboom (1951) groeide op in Lochem. Zijn kinderoog herinnert zich deurklinken, klauterpaadjes, boomwortels, donkere steegjes, kikkerdril, onbegrijpelijke wonderen in een openluchttheater. En de atmosfeer van zandgronden, bos, loofhout, glooiingen. Later in Amersfoort kwamen daar de heuvels en bossen bij – maar vooral werd hij zich bewust van de stad: historie, treinen, de snelweg in aanleg, Zuiderhoek, Rietveld, eindeloos fietsen en kijken bij ‘de bouw’.
Zijn droomlandschappen zijn altijd dubbellandschappen: de zee en de kust (hij loopt al twintig jaar van Calais richting Biarritz), de Povlakte met de Alpen aan de horizon, de polder bij Koedijk en de duinen van Schoorl in de verte.
Hij studeerde stedenbouw aan de TU Delft, werkte vanaf 1981 bij de Rotterdamse dienst Stadsontwikkeling en richtte in 1990 zijn eigen bureau op, dat inmiddels Palmbout Urban Landscapes heet. Hij is supervisor voor diverse gebieden in Nederland, waaronder de Zaanoevers, en bekleedt de Van Eesteren leerstoel aan de TU Delft.

Berdie Olthof (1959) groeide op in Dalfsen, Zevenbergen en Elst. Die drie plaatsen waren voor haar evenzovele redenen om landschapsarchitect te worden: de landgoederen, de vette zeeklei die onder het zand van de Moerdijk verdween, de bloeiende Betuwe. Op weg naar haar opa en oma in Oegstgeest keek ze achter in de auto naar de gevels langs de Leidse grachten, op weg naar haar andere grootouders bij Veendam telde ze de bruggen over de veenvaarten.
Haar droomlandschap ligt rond het Lauwersmeer, met de blauwe vakantiehuisjes in het water waar het ontwerpplezier vanaf spat en de verstilde plek bij de sluis van Ezumazijl.
Olthof studeerde landschapsarchitectuur aan Wageningen Universiteit en werkte aansluitend bij de provincie Zuid-Holland en het ministerie van Landbouw en Visserij. In 1990 werd ze de eerste werknemer van H+N+S Landschapsarchitecten en in 2006 startte ze met Yttje Feddes haar eigen ontwerpbureau: Feddes/Olthof Landschapsarchitecten. Ze is lid van diverse kwaliteitsteams en gastdocent bij de Academie van Bouwkunst in Amsterdam.