Het supererf

PublicatieACE-nieuws, 1 februari 2006
BeeldTijs van den Boomen
TrefwoordenBedrijventerrein, Eindhoven, Landschap

Onder de titel Eindhoven SUPERvillage pleiten Urban Affairs en -Scape voor een rigoureuze transformatie van Zuidoost-Brabant. Beide bureaus vatten de regio op als een uitgestrekte, dunbevolkte grootstad.

Onder de titel Eindhoven SUPERvillage pleiten Urban Affairs en -Scape voor een rigoureuze transformatie van Zuidoost-Brabant. Beide bureaus vatten de regio op als een uitgestrekte, dunbevolkte grootstad. Tijs van den Boomen onderzocht de plannen ter plekke en trof een supererf aan.

Je kon er vroeger ongestoord vrijen, in het hoge gras op de rechteroever van de Dommel, vlak voor de kruising met de Professor Holstlaan. Het NatLab heette het terrein van Philips toen nog. Nu heet het High Tech Campus Eindhoven (HTCE) en staat er een hek dat jongelingen de weg verspert. Ook de hoge bomen die ik me van vroeger herinner zijn verdwenen, nu staan er her en der iele staakjes, op het oog tamelijk lukraak verspreid. Alleen direct aan de oever zijn korte rijtjes wilgen gespaard gebleven.
Deze campus staat model voor het netwerk van campussen dat Urban Affairs en -Scape over Zuidoost-Brabant willen spannen. Ook de andere campussen moeten direct aan de snelweg komen te liggen met een vista, een soort raam, dat zorgt dat ze vanaf de weg goed zichtbaar zijn.
Op de reusachtige maquette van Eindhoven SUPERvillage, waren de vijftien campussen weergegeven met zilvergrijze stukjes printplaat, die koel afstaken bij het overweldigende groen van de rest van het plan: lichtgroen voor de beekdalen, middelgroen voor de bestaande bossen en donkergroen voor de nieuwe bossen. Want het superdorp zal er 24.000 hectare bos bij krijgen, dat is een zesde van het complete plangebied.
Ook de koude zilveren campussen zullen in werkelijkheid een groen karakter krijgen, als je tenminste afgaat op het uiterlijk van HTCE. De campus wordt namelijk sinds 2000 onder regie van landschapsarchitect Cor Geluk ingebed in ‘landschappelijke en ecologische structuren’. De driehonderd populieren – want dat waren de hoge bomen die ik me herinner – liet hij kappen. ‘In goed overleg met de Brabantse Milieu Federatie en Stichting Bomen’, haast de woordvoerster van HTCE te zeggen. Er werden poelen gegraven en zwarte elsen geplant om het oorspronkelijke beekdallandschap te herstellen.
En dat is nog maar één van de vijf landschapstypen die Geluk op het terrein realiseert. Verder vind je er heidelandschap, zeggelandschap, sportbos en transparant bos. Samen beslaan de bossen ruim de helft van de campus, maar daarbij moet je de 43 hectare transparant bos voorlopig nog erg letterlijk opvatten: de iele boompjes staan verloren op de grote vlaktes. Wel imposant is de oude eikenlaan van de boerderij die gespaard bleef en die nu een conferentieruimte herbergt. Indrukwekkend zijn ook de zestien beuken die van het landgoed van Frits Philips zijn overgebracht en die zijn herpoot in de dichte toefjes jonge berken bij de nieuwe glazen kantoren.
Vijf landschapstypen op één vierkante kilometer, is dat wat je je moet voorstellen bij een bètalandschap? De bedenkers van Eindhoven SUPERvillage gebruiken het woord niet – ze hebben het slechts over de woonwensen van de groeiende bètaklasse – maar toch moet er wel zoiets bestaan, aangezien ze constateren dat bètacreatievelingen ‘een rustig, veilig en groen woon- en werkmilieu’ willen. Ook zouden ze van ‘een relatief prikkelarme omgeving’ houden en prefereren ze ‘een lange boswandeling boven een bezoek aan het theater en gaan ze liever sporten dan stappen.’Gewandeld wordt er zeker op de campus. De toptalenten, die hier van over de hele wereld zijn neergestreken, waaieren tijdens de middagpauze uit over de verharde voetpaden en de houten plankieren. En gefietst wordt er ook. ‘Echte research-mensen fietsen graag en veel’, zegt woordvoerster Babette Blom, ‘maar de ICT’ers van Origin die er straks bijkomen zijn gewoon autogebruikers. In de beginjaren kwam zeventig procent met de fiets, maar we verwachten dat we uiteindelijk op dertig uitkomen, het landelijk gemiddelde’.
Op de campus zie je deze metamorfose ook ruimtelijk gestalte krijgen: vijf van de tien geplande parkeergarages zijn klaar, medio dit jaar wordt een eigen oprit naar de snelweg aangelegd. Een deel van de uitgestrekte fietsenstallingen uit de jaren zestig staat er nog, maar uiteindelijk zullen de fietsen onder in de parkeergarages terechtkomen.

Achter Asten
De moderne bèta heeft misschien wel een mountainbike of ligfiets, maar blijkbaar komt hij of zij in toenemende mate met de auto naar het werk. Misschien dat het plan Eindhoven SUPERvillage daarin verandering kan brengen, want het wil de campussen spreiden over de regio zodat er ‘massaal landelijk kan worden gewoond op fietsafstand van het werk’.
Daarmee lijkt het plan voor het superdorp in ruimtelijke zin sterk op het Welvaartsplan dat de provincie Noord-Brabant tussen 1947 en 1949 publiceerde. Uit angst voor de grote stad trokken Commissaris van de Koningin J.E. de Quay en de zijnen cirkels van zes kilometer op de kaart van Brabant, in het hart van elke cirkel moest een industrialisatiekern komen. In het zuidoostelijk deel van de provincie werden dertien cirkels geprojecteerd, precies evenveel als er campussen zijn voorzien, als je de drie campussen in de stad Eindhoven tenminste voor één telt.
Er zijn echter ook principiële verschillen. Het Welvaartsplan wilde voorkomen dat de Brabantse dorpsmens naar de stad zou trekken, daarom moest het werk naar de arbeider worden gebracht. In het voorgestelde superdorp is het andersom: hoogopgeleide arbeiders uit de hele wereld moeten naar het werk in Brabant worden gehaald, en dat vereist een aantrekkelijke woonomgeving met campussen op fietsafstand.
Het Welvaartsplan is eigenlijk altijd een plan gebleven: dorpen als Asten, Bladel en Gemert groeiden niet uit tot de beoogde industriekernen. De Quay voorzag dit ook wel, want naast het uitgangspunt van ‘zo min mogelijk beweeglijkheid van de bevolking’ stelde hij ook vast: ‘Men late de ondernemer een vrijheid inzake de plaats van vestiging der industrie.’ Hij zei zelf dat hij al tevreden zou zijn als van de nieuw te ontwikkelen centra ‘de kleine helft werkelijk tot grote activiteit zal komen’. In werkelijkheid lukte ook dat niet, ook al stonden de burgemeesters van die dorpen nog zo te trappelen om industrie aan te trekken.
Net zo goed is het moeilijk voorstelbaar waarom de Brabantse dorpen er nu wel in zouden slagen vooraanstaande campussen van de grond te krijgen. Een mooi achterland en een terrein aan de snelweg zijn niet voldoende: kennisintensieve bedrijven en onderzoeksinstituten zoeken elkaar op en hoe zou bijvoorbeeld Gemert een startpunt kunnen creëren waaromheen zo’n conglomeraat zou moeten uitgroeien?Nieuwe campussen zullen eerder in of dicht bij Eindhoven ontstaan, dan ergens voorbij Bladel of achter Asten. Maar dat tast de kern van Eindhoven SUPERvillage niet aan, want eigenlijk draait dat plan niet om de campussen zelf, maar om de vervulling van de woonwensen van de aan te trekken bèta’s, desnoods op een afstand die slechts per snelle ligfiets te overbruggen is.

Groene muren
Urban Affairs en -Scape constateren onomwonden dat Eindhoven geen stedelijke magneet is, dat er geen kapitaal landschap omheen ligt, dat de lucht niet schoon is en dat het weer te wensen overlaat. Aan het landschap en het weer kun je niets veranderen, aan de luchtkwaliteit en de stedelijkheid eigenlijk ook niet veel. Maar, stellen ze, ‘Zuidoost-Brabant is een comfortabele regio. Dit klinkt niet sexy, maar is wel relevant’.
Het is een slimme zet om juist deze bij uitstek burgerlijke kwaliteiten als troef te nemen die verder uitgebouwd moet worden en daarvoor niet alleen naar Eindhoven te kijken, maar naar Zuidoost-Brabant als geheel, het ‘dorpstedelijk netwerk’ tussen Bladel en Deurne en tussen Gemert en Budel. Bewust haken de plannenmakers aan bij de Brabantse traditie van decentralisatie, maar feitelijk vatten ze deze regio op als een uitgestrekte, dunbevolkte grootstad.
De strategie is simpel: mensen willen landelijk wonen, de landbouw is op zijn retour, gooi het platteland dus open voor mensen met geld. Als tegenprestatie moet iedereen die in het buitengebied wil bouwen minimaal de helft van de grond beplanten met bomen. Waar die bomen op de kavel komen, dat mogen de bouwheren zelf weten. Een dikke muur coniferen op de erfgrens, die het grondstuk visueel hermetisch afgrenst van zijn omgeving, is dus ook toegestaan. De opstellers van het plan breken radicaal met de huidige strikte scheiding van rood en groen, ze kiezen juist voor een verdere verweving ervan, door ‘aantrekkelijke woonmilieus te creëren die bijdragen aan een verdere detaillering van het cultuurlandschap.’ Juist in Brabant met zijn coulissenlandschap is dat mogelijk, stellen ze, want een landschap zonder horizon heeft een grote opnamecapaciteit. Uit hun grove berekening blijkt dat er ruim vijfhonderd vierkante kilometer beschikbaar is voor ‘nieuwe kolonisatie’, met de opbrengsten kan de reconstructie van de beekdalen en de aanleg van de Ecologische Hoofdstructuur worden gefinancierd.
De vijftig-procent-bomenregel geldt niet alleen voor kavels, maar ook voor grote woningbouwprojecten, bedrijventerreinen en recreatieve voorzieningen. In die gevallen zouden aanvullende eisen aan de bosvorming kunnen worden gesteld, maar noodzakelijk vinden Urban Affairs en -Scape dit niet, zij verwachten ‘dat er met weinig regels wel degelijk coherente boslandschappen en woonmilieus zullen ontstaan.’ Coherent zullen de landschappen wel worden, maar of ze ook fraai en uitnodigend zullen zijn is een ander verhaal. Een kijkje over de Belgische grens is geen onverdeeld landschappelijk genoegen. Maar ook het – zeer gewilde – villapark van Waalre dat op nog geen twee kilometer afstand van de Philipscampus ligt, biedt vooral een afgesloten aanblik. Groene muren blijven muren.
Dorpsleven
Met hun strategie hebben Urban Affairs en -Scape een krachtige metafoor voor de noodzakelijke ontsluiting en heractivering van het platteland bedacht: bomen en bossen zijn natuur, en natuur is goed. Verplicht de rijken om die bossen aan te leggen en iedereen profiteert. Dat deze strategie wat kort door de bocht is, blijkt ook uit twee rapporten van het Ruimtelijk Planbureau die vrijwel gelijktijdig met Eindhoven SUPERvillage zijn verschenen.
In Waar de landbouw verdwijnt stelt het RPB dat het zandlandschap ‘de potentie heeft om zich verder te ontwikkelen tot een aantrekkelijk woon- en werklandschap in een parkachtige setting’. Deze conclusie wordt echter onmiddellijk gevolgd door een kanttekening: ‘Wat toevoegingen van beplanting is dan niet genoeg. Er moet ook worden geïnvesteerd in de samenhang in dit landschap.’
De tweede RPB-studie, LandStad getiteld, begint aan de andere kant, bij de grote behoefte aan landelijk wonen in de nabijheid van een stad: ruime woningen op ruime kavels, in een groene, rustige omgeving, met dorpse trekken als kleinschaligheid, veiligheid en saamhorigheid. Het gaat dus zowel om de verschijningsvorm (de morfologie) als om de manier van samenleven (de sociologie). Deze dorpsidylle is de droom van 200 duizend Nederlandse woningzoekenden en sluit bovendien goed aan op de wensen van internationale bètacreatievelingen.
In dit onderzoek somt het RPB concrete ontwerpstrategieën op om aan deze vraag te voldoen en tegelijk het bestaande landschap te versterken. Basisidee is het laden van dit het landschap met ‘korrels’ – zoals erven, buurtschappen, dorpen, woonparken en landgoederen – die een menging bevatten van bebouwing, infrastructuur, openbaar gebied en groen. Complexe bezitsverhoudingen blijken geen probleem te zijn voor deze aanpak, integendeel, die voorkomen juist dat één grote speler van bovenaf een plan kan doordrukken.
Het aangereikte instrumentarium – compleet met morfologische modellen, financieringsconstructies en publiek-private samenwerkingsverbanden – is eigenlijk bedoeld voor de directe nabijheid van steden, maar is ook uitstekend geschikt om Eindhoven SUPERvillage als geheel mee onder handen te nemen en zo te komen tot concrete strategieën om het platteland nieuw leven in te blazen. Neem het idee van de erven: je kunt zowel bestaande erven verdichten en transformeren als nieuwe erven creëren. Dat sluit zowel in landschappelijke als in sociologische zin veel beter aan bij het Brabantse dorpsleven dan het lukraak aanplanten van bomen.

Literatuur
€ Florian Boer, Theo Hauben en Marco Vermeulen, ‘Eindhoven SUPERvillage – Plan de campagne’, in: ACEnieuws, 11/05, Eindhoven 2005
€ Frank van Dam e.a., De LandStad – Landelijk wonen in de netwerkstad, Ruimtelijk Planbureau, NAi Uitgevers, Rotterdam 2005
€ Leo Pols e.a., Waar de landbouw verdwijnt – Het Nederlandse cultuurland in beweging, Ruimtelijk Planbureau, NAi Uitgevers, Rotterdam 2005€ Jan Walravens, ‘Lonkend perspectief of afschrikwekkend toekomstbeeld? – Het welvaartsplan voor Noord-Brabant (1947-1949)’, in: Jos van der Lans e.a. (red.), In verband met Brabant – Beschouwingen bij het vijftigjarig jubileum van het PON, p15-34, Tilburg 1997

De publicatie Eindhoven SUPERvillage is verkrijgbaar bij het ArchitectuurCentrumEindhoven, maar is ook te downloaden. Op www.architectuurcentrumeindhoven.nl staan tevens de verslagen van de debatten die tijdens de tentoonstelling zijn gehouden.