Kunst als pauzenummer

PublicatieS+RO, 1 november 2010
BeeldPeter Jonker

Kunstenaars zullen oog moeten krijgen voor de manier waarop ze worden ingezet om problemen glad te strijken en de weg te bereiden van gentrification en waardevermeerdering. In dit licht krijgt het maïsveld op de Zuidas een wrange bijsmaak.

 

De truffel en de eiersalade op het biologische landbrood zijn subtiel in balans, de espresso heeft de juiste bitterheid. Een tafeltje verderop zijn twee strakgestropdaste advocaten in druk gesprek verwikkeld en aan de overkant van de straat leggen allochtone arbeiders de laatste hand aan een kunststoftennisbaan. Welkom op het terras van Mech Make & Take op de Zuidas, het duurste stukje grond van Nederland.
Alles is hier zoals je verwacht, het enige vreemde is het wuivende maïsveld voor mijn neus. Maïs, het armelijkste gewas dat er is? Het is populair bij varkensboeren omdat het goedkoop voer oplevert én hoge mestquota. Maar daarmee maak je nog geen grondprijs van 100 miljoen euro goed, want zoveel is het veld van twee hectare volgens berekeningen van vastgoedspecialist Boer Hartog Hooft waard.
Op deze kavel moeten onder andere vijfhonderd woningen verrijzen, maar voorlopig is de vraag nul en daarom is het project stilgelegd. Projectbureau Zuidas vond een geschoren gazon te gewoontjes en ontwikkelde met hulp van kunstenaars een alternatief. Dit jaar is dat maïs, en hoe groot mijn hekel aan dit gewas op het platteland ook is omdat het je zicht blokkeert, hier werkt het goed. Te midden van de spiegelende wolkenkrabbers roept het weemoed op: het lijkt het boerenland te symboliseren dat door de oprukkende stad wordt verzwolgen.
‘In het maïs is een ludiek doolhof uitgehakt en de openbare tennisbaan in het midden is bijna klaar’, zegt de verantwoordelijke manager van de Zuidas. Komt er volgend jaar weer maïs? ‘We staan open voor ludieke invallen van gebruikers van dit gebied en hopen nog meer speelse dingen toe te voegen. Als het maar goedkoop en tijdelijk is.’ Ludiek is wel het laatste woord dat je met de vastgoedwereld associeert, maar gedwongen door de crisis zijn steeds meer projectontwikkelaars en stedenbouwkundigen op zoek naar een tijdelijke invulling voor hun stilgevallen plannen, of voor een creatieve omlijsting van langlopende transformatieprocessen.
Tijdelijk gebruik is in de mode, of het nu gaat om de herstructurering van volkswijken, de revitalisering van verlaten industriegebieden of de verkenning van terrains vagues. De tussentijd zelf is natuurlijk niet nieuw: krakers en stadsnomaden proberen al decennia een eigen draai te geven aan de restruimtes van de stad, en kunst speelde daarbij altijd een rol. Nieuw zijn wel de dominante rol van kunstenaars en het enthousiasme waarmee ze door ‘de bovenwereld’ worden binnengehaald als pionier/katalysator/nar/luis/mediator (omcirkel wat van toepassing is, meerdere rollen toegestaan).
Een van de interessantste projecten uit de tussentijd is Hotel Transvaal, dat kamers in slooppanden exploiteerde in de Haagse achterstandswijk Transvaal. De kamers werden ingericht door kunstenaars en lokale ondernemers, de straten van de wijk functioneerden als gangen, de restaurants en winkels als voorzieningen voor de gasten: ontbijten deed je bij het Turkse buurtrestaurant, internetten bij de belwinkel. Niet de problemen van de wijk stonden centraal, maar de kwaliteiten. Het bleek een succes, vooral in stedenbouwkundige kringen: een groot deel van de zeshonderd gasten waren mensen ‘uit het vak’.
Iets meer dan een jaar heeft het project gelopen. Enigszins teleurgesteld constateert initiatiefneemster Sabrina Lindemann in de onlangs verschenen bundel Stedelijke transformatie in de tussentijd – Hotel Transvaal als impuls voor de wijk dat het niet gelukt is om het project te verlengen, en vooral te verdiepen. Ze wilde de contacten met de buurt en de bewoners versterken, maar het enthousiasme van gemeente en woningcorporatie bleek inmiddels bekoeld: Hotel Transvaal had al veel publiciteit gehad en nu wilden ze ‘nieuwe ludieke activiteiten’.
In bovengenoemd boek wijst Maarten Hajer erop dat het concept van de tussentijd hetzelfde gevaar loopt als dat van de creatieve stad. Alhoewel het vertrekpunt bij beide ligt bij de ‘spontane, creatieve ontwikkeling en de aantrekkingskracht van lokale waarden’, dreigt al snel toch weer het ‘toeristische eindbeeld’ te overheersen. Het hippe volkje wordt ingehuurd om het gebied of de stad te branden en die tijdelijke activiteiten maskeren de onderliggende belangen van de transformatie: welke groepen hebben bijvoorbeeld nadeel bij de herstructurering? En wat moet onzichtbaar blijven?
Verschillende andere auteurs doen pogingen om de tussentijd te vrijwaren van zijn vrijblijvendheid en machteloosheid – zo is er een poging tot een Grondwet van de tussentijd en een voorstel voor Tussentijd Ontwikkelings Maatschappij (TtOM) – maar garanties zijn niet te geven. Ook kunstenaars zelf zullen oog moeten krijgen voor de manier waarop ze worden ingezet om problemen glad te strijken en de weg te bereiden van gentrification en waardevermeerdering.
In dit licht krijgt het maïsveld op de Zuidas een wrange bijsmaak. Als het maïs na de oogst naar een kinderboerderij gaat, krijgt het project nog een paarminutes of fame, maar daarna moet naarstig worden gezocht naar nieuwe manieren om aandacht te trekken. En dat moet natuurlijk wel ludiek blijven. Een grote teller die bijhoudt hoeveel dagen er nu al niet gewerkt wordt op dat kavel – sinds het bouwrijp maken al meer dan tweeduizend – dat brengt de crisis net iets te prangend in beeld. En dat is niet leuk.
 

 

Gerelateerde artikelen