De E3 moest Noord- met Zuid-Europa verbinden, het bleef bij een Europese droom. Deel 8: België.
Een wegroestend wachthokje bij douanepost Arendonk herinnert aan de tijd voor de Europese Unie. Tot 1993 zat daarin een ambtenaar die van elke vrachtwagenchauffeur het gestempelde briefje in ontvangst nam dat zijn collega honderd meter daarvoor had uitgereikt. Een half miljoen briefjes per jaar. ‘De deur is al zeven jaar niet meer open geweest. We wachten op Brussel om het hokje af te laten breken’, vertelt douanier Marc Vermeeren, een onkreukbare man met keurig gekamd haar. Nu verkoopt hij voor dertien gulden Eurovignetten aan vrachtwagens die een dag in België moeten zijn. ‘Die moeten allemaal ingevuld met de typemachine en ingeschreven in het register. Alsof we honderd jaar terug zijn in de tijd.’
De Belgische grens is al van verre zichtbaar door de lange rij betonnen lantaarnpalen: hier begint het enige E3-land dat zijn autosnelwegen over de hele lengte verlicht. Die zee van licht kun je vanaf de maan zien, vertelde mijn vader vroeger. Maar tegenwoordig branden de lampen niet meer de hele nacht. ‘Sinds drie jaar werken ze met sensoren, bij weinig verkeer gaat het licht uit’, weet een Vlaamse vrachtwagenchauffeur. ‘Onzin, een tijdklok schakelt de lampen na middernacht uit’, zegt de dienstdoende Rijkswachter van district 421 van de autosnelwegen, ‘en dat is altijd zo geweest, ze hebben nooit continu gebrand.’ Op de snelweg bestaan vele waarheden naast elkaar. Het is een wereld van voorbijgangers, verhalen zijn slechts een tijdverdrijf. Uiteindelijk brengt de EMA, Elektriciteit Mechanica Antwerpen, uitkomst. Volgens de adjunct van de directeur schakelen lichtsensoren de lampen twintig minuten voor de duisternis aan, een tijdklok zet ze om half een ’s nachts terug uit. Tot 1982 brandden ze nog de hele nacht. Om de pijn te verzachten bracht het Belgische bedrijf De Rouck een landkaart uit met ‘verhoogde nachtelijke leesbaarheid’, de wegen zijn gedrukt in fluorescerend oranje. Dat doet vooral pijn aan je ogen.
Acht kilometer voor Antwerpen heeft de Belgische verlichting letterlijk een klap opgelopen. Vlak voor mij schoot een kleine vrachtwagen door de middenvangrail, lantaarnpaal A1798E17 knapte af en viel boven op een passerend Mercedesbusje. Als een geknakte asperge ligt de paal over de weg, wonderlijk genoeg vallen de verwondingen van beide chauffeurs mee. Dat geldt niet voor de verkeerschaos: de hele Antwerpse ring verandert in een massieve opeenstapeling van blik, tot voorbij de tunnel onder de Schelde. De voetgangers in de middelste buis komen een stuk sneller vooruit.
De Belgische E3 is begin jaren zeventig aangelegd, sindsdien is veel bij het oude gebleven. Daardoor hangt er een ouderwetse moderniteit: gewelfde viaducten, gemillimeterde wegbermen en wegrestaurants uit sierbetonnen prefabelementen met een toiletjuffrouw. Gelieve tien Belgische franks, vijftig pfenning of zestig cent neer te tellen op het schoteltje. Twee Franse francs mag ook, maar volgende maand gaat die munt eruit omdat het wisselkantoor ze niet meer accepteert. ‘Ik zal blij zijn met de invoering van de Euro, dan heb ik genoeg aan één potteke voor de munten’, zegt Maria Haest. Negen jaar is ze al toiletjuffrouw, de laatste twee als zelfstandige omdat haar werkgever de omzet te laag vond. Nu betaalt ze zelf de schoonmaakmiddelen en het wc-papier, en houdt ze er een bescheiden aanvulling op haar weduwenpensioen aan over. ‘Ik doe het graag, thuis zit ik ook maar alleen.’ Vanaf de snelweg maakt België een opvallend geordende indruk: veel open ruimte, velden met nederige boerderijtjes, bosranden. Maar onder aan de afslagen slaat de chaos toe: de nationale wegen zijn lange linten van garagebedrijven, toonzalen, meubelhallen, drukkerijen, aannemers, villa’s. Bij Lokeren is bijvoorbeeld zo’n spontaan industriegebied uit de grond geschoten, hotel Bonneville leeft er van. Zaterdags is het dicht, want dan komen er volgens de gehaarlakte eigenaresse alleen maar Belgische bruiloftsgasten. ‘Ik heb alleen buitenlandse klanten, nette werkende mensen’, zegt ze, ‘die komen hier graag vanwege de persoonlijke benadering. Bij grote ketens kijken ze je niet aan.’ Inderdaad ben ik in een hotel zelden zo onderzoekend aangekeken.
Pas voorbij Waregem verschijnen ook langs de snelweg zelf grote bedrijfshallen: Beaulieu, Louis de Poortere, Sofinal, Mc Three. ‘Dit is het Mekka van het tapijt’, zegt Jean-Paul Lapin trots, ‘dat gaat rechtstreeks terug op de oude vlasindustrie.’ Vanaf zijn veertiende werkt hij in de fabriek. Vlak voor de Franse grens is in 1974 een betonnen pilaar opgericht die uitloopt in een vierpuntige ster, een monument voor ‘alle Westvlaamse arbeiders die zich met drift bleven verzetten tegen hun onwaardige levenstoestand’.
De eerste echte E3-adept ontmoet ik op een opslagplaats van het Kortrijkse snelwegendistrict adres: Kennedylaan zonder nummer. ‘Ik ben de oudste E3-er’, stelt Rogier Claerhout zich voor, een mannetje met een onafscheidelijke sigaret in zijn mondhoek. Met een schep en een zoutketeltje achter de auto is hij in 1972 begonnen met het pekelen van bruggen en viaducten. Nu laat hij me een enorme loods vol strooiwagens, kiepwagens en hoogwerkers zien.
Thuis heeft hij een boek over het ontstaan van de E3. ‘Er zijn er maar honderdvijftig van in de hele wereld, en de mijne is getekend door de oprichter van de E3, mijnheer Jean-Pierre Staars. Dat was een jood die van de koning opdracht kreeg om het stuk snelweg tussen Frankrijk en Nederland aan te leggen.’ Gretig vertelt Rogier zijn verhalen, zo vaak kan hij ze niet kwijt. Over de twee kameraden die tijdens het werk zijn platgereden. Over de wielerronde om de E3-prijs die in Vlaanderen nog steeds wordt verreden. Over de jaarlijkse feesten van de vier E3-regio’s, die soms in de feestzaal van de joden in Antwerpen plaatsvonden. ‘Normaal mogen alleen joden daarin, maar mijnheer Staars regelde dat voor ons. Alles is daar goud en zilver, het beste is voor hen niet goed genoeg. Hij was een goed mens, hij zag u echt staan als persoon.’
In 1985 werd de Belgische E3 omgenummerd tot E17. ‘Of mij dat wat deed? Natuurlijk niet, het is toch maar een nummer’, zegt hij manmoedig. Maar bij het afscheid komt hij met een knaloranje overall op de proppen, met daarop het E3-label geborduurd. Met zijn hand gebaart hij: wegstoppen en zwijgen. Mijn hart springt op, zo moet een archeoloog zich voelen die onverwachts op een Trojaanse munt stuit