De kermis heeft gelovigen en socialisten getrotseerd, maar dreigt nu aan ambtenaren ten onder te gaan. De exploitanten laten zich niet kisten. ‘Als de winter voorbij is, ben ik net een koe die dansend de wei in gaat.’
‘Stapt u maar in, you can do it, komt u maar. Yeah, yeah, yeah. Go, go, go, go.’ Met een flinke dot galm lokt Bert (33) de afwachtende pubers de Break Dance in, een kruising tussen een hightech draaimolen en een epileptische aanval. Als iedereen zit schuift hij de geluidsinstallatie helemaal open, de jungle beat dreunt over de kermis. Terwijl de Break Dance langzaam begint te draaien, controleren vloerjongens of de beugels dicht zijn. Als surfers hangen ze met hun lichaam tegen de draairichting in. Vanavond zijn de hulpjes van Bert weer de bink, getoupeerde grietjes kijken smachtend toe. Zelf is Bert op zijn zeventiende ook stuntend begonnen, nu is hij bedrijfsleider. ‘Je leert het alleen met vallen en opstaan, letterlijk. Het enige probleem is als ze het publiek indonderen, dat kun je niet hebben. Dus mogen ze alleen op rustige uren oefenen.’
Sabine Koning, een sterretje uit Goede Tijden, Slechte Tijden, heeft de voorjaarskermis van de Noord-Brabantse stad Helmond zojuist geopend. Als een rattenvanger van Hamelen rende ze met gratis toegangskaartjes langs de 39 kramen. De twee beveiligingsbeambten in haar kielzog konden de begerige meute nauwelijks op afstand houden, nog net op tijd bracht de man van de botsautootjes haar in veiligheid bij de poffertjeskraam. Publiciteit levert het in ieder geval op: de volgende morgen zal het Eindhovens Dagblad een kwart voorpagina aan de kermis wijden. Op de openingsreceptie in het bovenzaaltje van het plaatselijke hotel hangt alvast een tevreden sfeer. Notabelen en kermisexploitanten horen de toespraak van de nieuwbakken wethouder braaf aan. ‘Och, het gaat om de contacten met de ambtenaren’, zegt een exploitant schouderophalend, ‘wethouders komen en gaan.’
Groot is de Helmondse voorjaarskermis niet, in de zomer pakt de stad uit met een veel omvangrijkere kermis. Nu is het reuzenrad zo klein dat het niet boven de flats van het centrum uitkomt. In de vallende schemering maken gezinnetjes plaats voor opgeschoten jeugd. Blonde bakvissen paraderen met suikerspin en sigaret, groepjes jongens hangen rond bij de boksbal en de autoscooters. Met een achterwaartse Thai Box-trap schopt een enthousiast Marokkaantje de boksbal steeds op vrij spel, tot de exploitant ingrijpt.
De eerste avond loopt de kermis al vrij vroeg leeg. Tot overmaat van ramp gaat om tien uur de Break Dance kapot. Bert houdt het voor gezien: ‘Gisterenavond om elf uur stond ik nog in Roosendaal te draaien. ’s Nachts afgebroken, hiernaartoe gereden en opgebouwd. Ik heb even gedoucht en gegeten en toen meteen weer open.’ ’s Nachts in zijn woonwagen schiet hem te binnen waar het probleem zit.
Onstuimige dochter
Socioloog Gerrit Jansen, die eerder promoveerde op ‘de eeuwige kroeg’, schreef een aanstekelijk standaardwerk over de kermis: Een roes van vrijheid. De wortels van de kermis laat hij duizend jaar terugreiken. Aan het einde van negende eeuw kwam de kerkemis in zwang, de jaarlijkse mis om de stichting van een kerk, de feestdag van een schutspatroon of de verwerving van belangrijke relikwieën te gedenken. Tijdens deze kerkelijke feestdag gold marktvrijheid: acht dagen lang stonden de gilden buiten spel en mocht iedereen handel drijven, ook joden waren welkom. Het Engelse woord ‘fair’ betekent nog steeds zowel kermis als jaarmarkt. Er kwamen buitenlandse marskramers met ongekende luxe goederen, dokters en tandartsen hielden spreekuur. Heiligheid en handel werden aangevuld met vermaak: theater, katknuppelen, vogelschieten. Burgers en buitenlui stroomden toe om een paar dagen hun zorgen en sterfelijkheid te vergeten in een collectieve ontlading. ‘Een feest van ontspannen en spelen, zingen, dansen, vrijen en vechten en kopen wat je hart begeert’, schrijft Jansen, ‘een onstuimige dochter van handel en heiligheid’.
Van de drieëenheid ‘heiligheid, handel en vermaak’ raakte in de late Middeleeuwen de heiligheid als eerste in de vergeethoek. De bisschoppen protesteerden tevergeefs tegen het liederlijke feest dat overbleef. De kermis ging onverdroten voort, tot in de negentiende eeuw ook de tweede poot, de handel, terugliep. De opkomst van de winkels ondermijnde het belang van de jaarmarkt, in de stad was doorlopend alles te koop. Het vermaak dat overbleef leek een makkelijke prooi voor het beschavingsoffensief dat in diezelfde tijd losbarstte. De fabrieken hadden behoefte aan gedisciplineerde arbeiders, de maatschappij Tot Nut van ’t Algemeen wilde het plebs verheffen tot oppassende, rechtschapen burgers. Socialisten, katholieken en protestanten spanden samen met drankbestrijders, vakbondsvoormannen en onderwijzers om het verderfelijke feest definitief uit te bannen ten faveure van vaderlandse gedenkdagen, leesgezelschappen en zangfeesten. ‘Die gedenksteen [van de kermis] zal de hoeksteen zijn van een groot gebouw: ’t gebouw van volkswelvaart, volksbeschaving, volksvermaak, dat op het graf der Kermis zal verrijzen’, heette het in een antikermistoespraak van 1868.
De Amsterdamse kermis ging in 1875 als een van de eerste voor de bijl. Het leger moest er aan te pas komen om de volkswoede de kop in te drukken. Resultaat: veertien gewonden en 136 arrestaties. Den Haag was in 1886 aan de beurt, Rotterdam in 1908, Utrecht in 1919. In 1920 was bijna de helft van de gemeenten officieel ‘kermisvrij’. Maar zelfs in deze plaatsen verdween de kermis niet helemaal: onder namen als lunapark en feestweek bleef ze zorgen voor volksvermaak. Langzaam verdween de maatschappelijke angst voor de kermis en kon ze weer onder haar eigen naam optreden. Het aantal kermissen groeide gestaag tot de huidige tweeduizend. Maar de vanzelfsprekendheid van het ‘volksfeest van allen met allen’ is verdwenen, concludeert Jansen in zijn boek.
Hoogste bod
Nederland telt tussen de duizend en veertienhonderd kermisexploitanten. Nog steeds vormt de kermis een besloten wereld, met veel onderlinge huwelijken. Moeiteloos leggen kermismensen het complexe netwerk van familieverbanden uit: ‘Hij is een achterneef van de aangetrouwde broer van mijn opa.’ Mensen die niet van de kermis zijn heten ‘burgers’ en een exploitant die het kermisbestaan vaarwel zegt ‘gaat aan wal’. De branche heeft eigen vakbonden: de Nederlandse Kermisbond (NKB) en de concurrerende Bond van Kermisbedrijfhouders (BOVAK). De katholieke wortels zijn nog zichtbaar in het eigen Kermis- en circuspastoraat, ook is er een speciale stichting Maatschappelijk werk. Nieuwkomers krijgen moeilijk een poot aan de grond in deze hechte gemeenschap. Ze houden het reizen en beulen vaak na een paar jaar voor gezien.
Kermisexploitanten hebben veel gemeen met boeren: het zijn harde werkers die zich geen leven in loondienst kunnen voorstellen. Over hun bedrijfsvoering vertellen ze wat ze kwijt willen, en geen woord meer. Ook onderling praten ze niet makkelijk over pachtsommen, investeringen of toekomstverwachting. Vroeger was het nog erger, vertelt een exploitant in Een roes van vrijheid: ‘Als je dan vroeg: waar kom je vandaan, dan hoorde je: ik weet het niet hoor, ’t is zo ver weg, ergens bij een kerk.’
De werkdagen van kermisexploitanten zijn lang, ’s nachts moeten ze ook nog eens afbreken en opbouwen. Maar het zwaarste vinden ze de winterpauze: dan worden de kermissen voor het komende seizoen verpacht. Gemeenten kondigen de data aan in de kermisbladen. En dan begint de stress van het bieden: te laag bieden betekent geen werk, te hoog bieden betekent niets verdienen. Er zijn drie verpachtingssystemen in zwang: open, gesloten en onderhands.
De open verpachting is vooral populair bij grote kermissen. De enveloppen worden in een openbare zitting geopend en het bod wordt voorgelezen, de hoogste bieder krijgt de staanplaats toegewezen. Voordeel is de helderheid, nadeel de prijsopdrijving. De open verpachting wordt steeds meer verdrongen door de gesloten variant. Daarbij blijft het bod van de exploitanten geheim, de marktmeester van de gemeente kan het hoogste bod negeren om een mooiere kermis te maken. In Helmond moeten de exploitanten bovendien aangeven hoeveel pacht ze willen betalen bij drie verschillende ritprijzen: een gulden, ƒ1,50 en een vrije prijs. Zo kan de gemeente zorgen voor een goedkope kermis voor haar burgers. Voordeel van gesloten verpachting is de kwaliteit van de kermis, nadeel de ondoorzichtigheid. Ten slotte is er nog de onderhandse verpachting waarop niet kan worden ingeschreven: de organisator nodigt zelf de exploitanten uit. Dit laatste systeem wordt vooral toegepast bij kleine dorpskermissen en laadt licht de verdenking op zich van vriendjespolitiek of zelfs fraude. In Duitsland en België wordt niet geboden, daar geldt een vaste prijs per strekkende meter die een attractie meet. De pachtprijzen liggen fors lager dan in Nederland. In België bouwen exploitanten ook rechten op: als iemand drie jaar op rij een plek pacht, is die in principe van hem.
Het Nederlandse biedsysteem betekent grote onzekerheid voor de kermisexploitanten, elk jaar weer is de uitslag onvoorspelbaar. In een mengeling van concurrentie en collegialiteit proberen ze tegenwicht te bieden aan de stijgende pachtprijzen. Ze maken onderhandse afspraken met familie en een selecte kring vrienden, tippen elkaar over goede kermissen en gunnen elkaar het hoogste bod. Maar dit geheimzinnige weefsel, dat vooral gebaseerd is op vertrouwen en familiebanden, begint scheuren te vertonen.
Houtje bijten
‘We worden gewurgd door die hoge pachtprijzen, je concurrent biedt een gulden meer en je bent weg’, foetert Jan Hoefnagels. Hij speelt op deze voorjaarskermis een thuiswedstrijd want hij is een geboren ‘kattenmepper’, de bijnaam van Helmonders. ‘Dit is mijn laatste kermis, mijn allerlaatste. Ik ben een zakenman, ik werk niet door tot m’n broek op de grond hangt.’ Zijn autoscooter – ‘De mooiste van Europa’ – heeft hij al verkocht aan Saoedi-Arabië. Toch verlaat hij de kermiswereld niet echt: hij gaat zich volledig wijden aan zijn elektrotechnisch installatiebedrijf voor kermisattracties. Ook zijn zoon komt in de zaak.
Het is de vraag of de beslissing van Hoefnagels tekenend is voor de economische situatie van de kermisbranche, daarover zijn namelijk geen cijfers bekend. Iedereen houdt zijn financiële gegevens zorgvuldig geheim. De enige kwantitatieve informatie komt uit een enquête van het Centraal Bureau voor de Statistiek onder dagrecreanten. De Nederlandse kermissen trokken in het seizoen 1995/1996 ruim 6,5 miljoen mensen. Dat lijkt veel, maar in diezelfde periode maakten Nederlanders in totaal 959 miljoen dagtochten. Kermis zit ongeveer op hetzelfde niveau als de kinderboerderij en trimmen; het is populairder dan culturele festivals, het subtropisch zwemparadijs en vissen.
De afgelopen vijf jaar daalde het kermisbezoek licht, terwijl de pretparken een onstuimige groei doormaakten. Zij ontvangen inmiddels ruim een kwart meer bezoekers dan de kermissen. In geld is het verschil nog groter: met 252 miljoen gulden omzet zijn de pretparken 67 procent groter. Over pretparken praten kermisexploitanten niet graag: ‘Dat is een heel andere branche, dat kun je niet vergelijken. Je staat daar de hele dag in de rij: bij de kassa, op de paden, bij de attracties.’ Toch vissen ze onmiskenbaar in dezelfde vijver. Niet toevallig luidt de slogan voor de Helmondse kermis: ‘Daar kan geen pretpark tegenop!’
Ook op andere fronten hebben de kermisexploitanten het zwaar. Om het verwende publiek te blijven amuseren zijn steeds duurdere apparaten nodig, een nieuwe Break Dance kost bijvoorbeeld zo’n 1,7 miljoen gulden. Toch komen faillissementen zelden voor. Net als ouderwetse boeren tasten exploitanten in geval van nood in een oude sok, lenen ze geld bij familieleden, gaan ze bij een andere exploitant als bedrijfsleider werken of bijten ze op een houtje. Lang was tijdelijke bijstand een vangnet voor moeilijke perioden, maar de nieuwe Bijstandswet sneed deze weg af. Nu helpt de oliebollenkraam de maanden november en december te overbruggen.
Uit economische noodzaak is het kermisseizoen steeds langer geworden. Vroeger stonden de kermissen van mei tot half september, nu van begin april tot eind oktober. Bovendien is de actieradius fors uitgebreid. Kermismensen blijven niet meer in de regio, ze reizen door heel Europa en gaan zelfs naar het Midden-Oosten. Bert staat ’s winters met zijn Break Dance in overdekte hallen in Dublin en Belfast, dit jaar stonden Nederlandse kermisexploitanten in Litouwen en Libanon. De risico’s zijn groot: Riga was een commercieel succes, Tripoli een debacle. De grootste ramp overkwam de exploitanten die in 1991 in het Bosnische Mostar bleven steken: zij raakten alles kwijt.
Schaalvergroting
’s Avonds in het café, na afloop van de eerste kermisdag, moppert Harry van Hout over de werkdruk, de stijgende pachtsommen, de toenemende agressie, het gebrek aan rechten. Maar een ander bestaan is voor hem ondenkbaar: ‘Als de winter voorbij is, ben ik net een koe die dansend de wei in gaat.’ En hij laat de tafel nog eens vol zetten met bier, want deze week staat hij in zijn geboortestad. Samen met zijn vrouw runt Van Hout een ouderwetse autorijschool voor kinderen. Zijn broer Karel staat een eindje verder op de kermis met een Baby Sport, zijn dochter Peggy en zoon Patrick exploiteren de Flying Bob, een moderne uitvoering van de rups. Vorig jaar stond de hele familie een winter in Boedapest. ‘Dat was één keer, maar nooit weer. We hebben geen gulden verdiend.’ Maar hij blijft een optimist, de kermis is het mooiste dat er is: ‘Je gaat wel een positief verhaal schrijven, er wordt al genoeg rottigheid over ons geschreven.’
Dochter Peggy (23) heeft al zes jaar haar eigen attractie. ‘Of ik exploitant blijf als ik de verhalen van mijn vader zo hoor? Dat ligt er al aan op wie ik verliefd word. Als het een jongen van de kermis is, ja. Maar als het een burger word, dan kies ik daarmee voor een leven buiten de kermis. Het wordt voor een buitenstaander steeds moeilijker om ertussen te komen in de kermiswereld.’ Mischien zou ze wel iets anders willen dan de kermis, maar ze is tegelijk verknocht aan de zelfstandigheid en onafhankelijkheid. En wat moet ze met een beschermd opgevoede burgerjongen? Voor zoonlief is de toekomst duidelijk: ‘Het maakt niet uit wat voor vrouw ik krijg, ze hoeft toch alleen schoon te maken en te koken.’ Zijn moeder – oorsponkelijk niet van de kermis – wijst hem terecht: ‘Ik help misschien niet met opbouwen en afbreken, maar ik rijd wel een vrachtwagen met een caravan erachter.’ Zij is de drijvende kracht achter de LEAO-diploma’s van haar beide kinderen. En degene die besluit dat het bedtijd is.
Schaalvergroting is een voor de hand liggende strategie om risico’s af te dekken en hoge investeringen te financieren. Toch hebben de meeste exploitanten maar een paar attracties. In de kermisbranche zijn slechts vijftien à twintig grote jongens actief. Een van hen is Janny de Vries (55), op zijn kaartje staat de Duitse benaming van kermisexploitant: Schausteller. ‘Ik ga samenwerkingsverbanden aan om een financiële buffer te creëren, bovendien kom je via je partners makkelijker aan standplaatsen. Net als in de boerenwereld zullen ook op de kermis de kleinen het moeilijk krijgen.’ Toch verwacht hij geen fusies: ‘Er is te veel onderling wantrouwen, vooral in Nederland.’
Vanwege de hoge pachten is De Vries uitgeweken naar België. ‘In Tilburg betaal je met een Rainbow 150.000 gulden voor negen dagen kermis. Oké, dan sta je met je reuzenschommel op de grootste en drukste kermis van het land, maar in Brussel ben je met dezelfde attractie 30.000 kwijt voor zes weken.’ Toch kan zijn kermishart het niet laten om soms een kermis in zijn geborteland mee te pakken, in Helmond staat hij met de Desert Race.
Terwijl De Vries handenschuddend over de kermis loopt, staat zijn nichtje met een microfoon in zijn attractie. ‘In België staan mensen te dringen tot we opengaan, hier moet ik de blaren op mijn tong praten.’ Minstens drie spelers heeft ze nodig voor het spel. Elke speler krijgt een kameel die vooruitgaat als je ballen in een gat weet te gooien. Hoe meer punten er boven het gat staan, hoe sneller de kameel vordert. Na vijf spelletjes heeft de pukkelige jongeling met zijn kameel Rapalou gewonnen. Geroutineerd ontkurk hij de prijs – een fles Sekt – en zet die gulzig aan zijn mond. Zijn meisje verwaardigt zich tot een nipje.
Rijdende school
Aan de voet van de Helmondse watertoren, vlak bij het kermisterrein, staan de vrachtwagens en woonwagens van de exploitanten opgesteld. Daartussen staat de Prinses Christinaschool geparkeerd, een uitschuifbare school op een oplegger. Voor de ouders moet de werkdag nog beginnen, maar hun negen kinderen kijken al gespannen toe terwijl onderwijzeres Era van de Haterd een neus op het bord tekent. ‘Dit woord begint met een ‘n’, wie weet wat het is?’
Tot diep in de jaren vijftig waren veel kermismensen analfabeet. De kinderen reisden in het seizoen mee: ze moesten helpen en het vak in de praktijk leren. Janny de Vries werd als kind achtergelaten bij een gastgezin om naar school te gaan, maar dat was vlak na de oorlog een uitzondering. ‘Vreselijk was het, ik miste het geluid van de kermis zo. Maar ik heb er wel mijn succes aan te danken, zonder scholing gaat het niet meer.’ Zijn dochter is verloren gegaan voor de kermis, ze werd hoogleraar Franse taal. Zijn zoon staat in Helmond met een loterij. ‘Uit zijn eerste huwelijk heeft hij een dochtertje. Ik gok nu op een nieuwe relatie, anders verdwijnt de naam De Vries van de kermis’, zegt hij met droevig grijze snor. Toch is De Vries ook tevreden over de uitzwerming van kermiskinderen. ‘Uit onze eigen kring is een advocaat voortgekomen, nu hoef je niet meer naar een buitenstaander die je eerst twee uur moet uitleggen wat een kermis is. Met de rijdende school loopt Nederland ver vooruit’, weet De Vries als bestuurslid van Efecot, een Europese stichting die zich inzet voor scholing van kermiskinderen.
De rijdende school bestaat sinds 1952 en de betrokkenheid van de ouders is groot. ‘De meesten hebben zelf op deze school gezeten en zijn heel fanatiek dat hun kinderen goed onderwijs krijgen’, zegt onderwijzeres Van de Haterd. ‘Ze brengen hun kinderen ’s morgens in peignoir. Eigenlijk willen ze dat we meteen beginnen met lezen en schrijven, voor moderniteiten hebben ze weinig geduld. Als het te langzaam gaat, komen ze meteen verhaal halen. Je zit hier in een glazen huis.’
Omdat exploitanten steeds vaker naar het buitenland trekken, moet de rijdende school inventief zijn. ‘Op verzoek van het ministerie van Onderwijs hebben we een nieuw programma ontwikkeld voor afstandsleren via internet: het E-missieproject. Vorig jaar hebben we daarvoor de Pulsprijs gekregen, een bedrag van 100.000 gulden.’ Voor Van de Haterd is het wennen: ‘Ik ben een tuttenjuf die liever meegaat. Deze winter zat ik nog in Bratislava en Praag.’
Apparaten
Een vette housebeat dreunt ’s middags door het centrum van Helmond. Deze muziek lijkt wel gemaakt voor de kermis:the beat goes on and on and on and on. Stroboscopen flitsen, lichtorgels draaien, botsautootjes rijden op elkaar in alsof de bestuurders een paringsdans opvoeren. Vijf dagen lang verdringt de kermis de saaie middelmatigheid van een winkelstraat in een provinciestad. Volgende week is dit bonte dorp weer even plotsklaps verdwenen als het gekomen is. Maar vanmiddag is het nog een feest van snelheid en sensatie.
Nieuwe technieken vinden op de kermis altijd snel hun weg. De eerste apparaten deden in de zeventiende eeuw hun intrede: Brederode vermeldde de mallemolen al. Een eeuw later verscheen de Russische schommel, de voorloper van het reuzenrad. Pas de stoommachines maakten grote apparaten mogelijk. In 1865 wordt in Engeland het eerste stoomcaroussel gemaakt. De apparaten werden steeds sneller, beweeglijker en elektronischer. Het traditionele kijkwerk – de vrouw met de baard, het steile-wandrijden, de bokswedstrijden – maakte plaats voor Break Dance, Poliep en Twister: apparaten die de ongelukkige die instapt radbraken met tegengestelde bewegingen en versnellingen.
In de loop der eeuwen was de kermis de bakermat van veel nieuwe fenomenen. Zo zijn het circus en de dierentuin uit de kermis voortgekomen, ook de bioscoop en het variété zetten er hun eerste schreden. De kermis bracht voldoende koopkrachtig publiek op de been om nieuwe ideeën uit te proberen en tot ontwikkeling te brengen. Bij bewezen succes gingen die zelfstandig verder. Maar de rol van kraamkamer lijkt langzamerhand uitgespeeld, de driedimensionale film was een van de laatste attracties die door de kermis groot is gemaakt.
Verouderde attracties kregen vroeger een tweede leven in een pretpark; Ponypark Slagharen is zo begonnen. Begin jaren tachtig overvleugelden de pretparken hun moeder: voor een achtbaan van honderd meter is op een kermis geen plaats. Toeleveringsbedrijven specialiseerden zich op een van beide bedrijfstakken. De verschillen in constructie tussen een vaste installatie en een mobiele attractie werden te groot.
Tegenwoordig lijken de kermisexploitanten voor nieuwigheden eerder te kijken naar het pretpark. Op de Helmondse kermis staat de Acqua Blasta, een waterkanon waarmee kinderen een brand moeten blussen. De attractie met steriele Playmobile-poppen is onbemand: je gooit een gulden in een gleuf voor een spelletje. Een bord van de firma Fun Time BV vermeldt dat de Acqua Blasta ook te huur is voor feestjes. Met kermis hebben zulke attracties weinig te maken, ze zouden niet misstaan naast de ballenbak van McDonald’s of Ikea.
Lokale wortels
Een pretpark is een kermis zonder kloten, controle en orde staan voorop. De bezoeker is er te gast, de directie stelt de regels. De sfeer van de kermis wordt bepaald door de inwoners van de stad of het dorp. Er is herrie, drank, geflirt, krachtmeting. Vrienden en bekenden ontmoeten elkaar zonder er speciaal iets voor af te hoeven spreken, even zijn de bezoekers onderdeel van een groter geheel. Mensen hebben het liefkozend over ‘onze kermis’, over een pretpark zal niemand dat zeggen.
Worteling in de lokale traditie is essentieel voor het welslagen van een kermis. De exploitanten houden ter dege rekening met regionale voorkeuren. ‘In Heerlen en Maastricht houden ze er niet van om over de kop te gaan, dan komen hun nette kapsels en kleren in de war’, zegt de exploitant van de Break Dance. De poliep met al die lichtjes en kleurtjes is in Volendam populair’, weet De Vries. ‘Verpakte suikerspinnen lopen in Helmond als een trein. Daar betalen ze grif twee gulden meer voor, om vervolgens de plastic zak meteen weg te gooien’, zegt Leydekkers die als sinds zijn twaalfde suiker spint.
In 1988 werd Helmond door kermisvakbond BOVAK als eerste uitgeroepen tot Kermisstad van het jaar. Inmiddels is de eer wat aan inflatie onderhevig – dorpen als Dongen en Echt kregen de prijs ook – maar de gemeente is er nog steeds trots op. Het succes van de Helmondse kermis is mede te danken aan het feit dat ze onder Kunst en Cultuur valt. Afdelingshoofd Jan Bongaarts: ‘Zo’n volksfeest is net zo goed cultuur als het stedelijk museum. Maar in veel gemeenten valt de kermis onder ruimtelijk ordening of algemene zaken. Dat zijn precies de gemeenten die er zo veel mogelijk geld uit willen slaan met zo min mogelijk moeite. Ze besteden de verpachting vaak uit aan een extern bureau die een percentage krijgt. Niemand heeft dan belang bij een uitgewogen, betaalbare kermis.’ De Rotterdamse kermis op de Müllerpier is een voorbeeld van een commercieel verpachte kermis. Volgens ingewijden heeft ze de potentie om Tilburg in haar zak te steken, maar toch blijft het een plichtmatige kermis.
Een evenwichtige verpachting gaat ten koste van de winst op korte termijn. De vier Helmondse kermissen – twee grote en twee kleine – brengen samen 635 duizend gulden op, daar gaat ruim drie ton aan kosten van af. De globale winst op de voorjaarskermis bedraagt 130 duizend gulden, bijna een gulden per bezoeker. Bongaarts schat dat de winst bij open verpachting een kwart hoger zijn. Als de gemeente de ritprijzen zou vrijgeven zou ze nog meer kunnen verdienen. Dat zou echter slecht te rijmen zijn met de lage inkomens in deze voormalige textielstad.
Hoge pachtprijzen zijn niet de enige bedreiging van de kermis, ze moet soms ook vechten voor haar plaats in de binnenstad. Bongaarts: ‘Toen het Helmondse centrum op de schop moest, hebben we drie jaar ruzie gehad met de dienst ruimtelijke ordening. Nederlanders hebben last van pleinvrees, dus zetten die ambtenaren overal straatmeubiliair. Dat de kermis ruimte nodig heeft, vonden ze lastig, die moest maar de stad uit, of anders inkrimpen. Uiteindelijk is op wethoudersniveau de knoop doorgehakt ten gunste van de kermis.’
Toekomst
‘Samen feestvieren met de mensen van je buurt of stad, dat kun je niet in een pretpark. Daarvoor heb je de kermis nodig, dat loopt dwars door de klassen en generaties heen.’ Daarom keert socioloog Gerrit Jansen elk jaar in oktober een paar dagen terug naar zijn Achterhoekse [?] geboortedorp Terborg. ‘Daar herleven mijn voetstappen, dan dans ik weer met de meisjes van vroeger.’ Het onderzoek Dagrecreatie van het CBS bevestigt het beeld dat Jansen schetst. In een pretpark is de helft van de bezoekers jonger dan vijftien, op de kermis is de leeftijdsopbouw veel gelijkmatiger. Voor pretparken moet 87 procent van de bezoekers naar een andere stad, tien procent zelfs naar een ander land. Kermissen zijn lokaal: 61 procent bezoekt de kermis in de eigen woonplaats.
Ook in zijn woonplaats Utrecht viert Jansen tegenwoordig weer elk jaar kermis. Tien jaar geleden blies hij de Magdalenakermis eigenhandig nieuw leven in. De oorsprong van deze julikermis ligt in 1023, toen de voorganger van de huidige Dom van Utrecht werd ingezegend door twaalf bisschoppen en de aartsbisschop van Keulen. Vlak na de Eerste Wereldoorlog schafte het gemeentebestuur deze beroemde kermis af. ‘Toen mijn boek net uit was, zag ik overal kermissen. In 1988 werd de voltooiing van het vijfkerkenrestauratieplan gevierd en ik zag mijn kans schoon. Ik haalde er Joop Keyzer en Tonny Wouts bij, twee exploitanten van de oude stempel.’
Op de Maliebaan herrees de kermis in oude luister, met veertig attracties, levende muziek, circus, theateroptredens en toegangsprijzen van één piek. ‘We kregen het gemeentebestuur zo ver dat ze de pachtgelden terugstopten in de kermis. Daarmee werden optredens, vuurwerk en circus betaald. Als de kermis niet wordt gebruikt als melkkoe, blijkt ze ongelofelijk vitaal. Elk jaar komen er 120 tot 150 duizend bezoekers op de piekenkermis. Utrechters beleven er hun identiteit, bezoekers van buiten storen zich daar niet aan. Vorig jaar, bij het tweede lustrum, droeg kardinaal Simonis de mis op tussen de botsauto’s.’
Jansen is kwaad over de achteloosheid waarmee het volksfeest wordt behandeld. ‘Die hoge pachten zijn een verkapte belasting op volksvermaak, de exploitanten berekenen die door aan de bezoekers van de kermis. Het is toch te gek dat een gemeente bij de kermis vraagt: “Wat brengt het op?” en tegelijk tonnen steekt in kunstfestivals voor de elite. Uit tactische overwegingen noemen we onze kermis het Maliebaanfestival, maar ik zal de dag zegenen dat ik weer gewoon kermis mag zeggen.’
De Maliebaankermis zou weleens model kunnen staan voor de kermis van de toekomst. Op haar duizendste verjaardag bevindt de kermis zich op een breukvlak: de belangstelling stagneert en financieel gaat het de exploitanten niet voor de wind. Om een tweede millennium aan haar historie toe te voegen zal ze zich wederom moeten vernieuwen. Het is niet waarschijnlijk dat nieuwe technieken en spectaculairdere attracties de motor van de verandering zullen zijn, daarvoor zijn pretparken tegenwoordig beter toegerust. Een nieuwe toekomst voor de kermis is eerder weggelegd als lokaal volksfeest. Meestal leidt restauratie van lokale gebruiken tot een pijnlijk resultaat: klompen maken in een openluchtmuseum. De kermis is te onstuimig en vitaal om zich zo maar dood te laten knuffelen. Subsidie is bovendien niet nodig: de gemeenten moeten alleen ophouden om de kermis als melkkoe te gebruiken.