Weg met de esthetiek

PublicatieLezing, 5 november 2008
BeeldTijs van den Boomen
TrefwoordenBedrijventerrein, Ontwerpen, Snelweg, Verrommeling

Tijdens het netwerkdiner ‘Mobiliteit” in het NAi bepleitte Tijs van den Boomen om stukken snelweg aan te wijzen die gevrijwaard worden van enig visueel of esthetisch plan. Laat de verrommeling daar zijn heilzame werk doen.

Ik wil even met u terug naar België, deze keer naar de A12, de snelweg van Brussel naar Antwerpen. Ik moer er in alle eerlijkheid bij zeggen dat deze weg een uitzondering is: de Belgische snelwegen zijn minstens zo leeg en opgeruimd als die in Nederland. Maar langs de A12 vind je een indrukwekkende lintbebouwing die je verder alleen op provinciale wegen ziet. En dan bedoel ik niet een langgerekt bedrijventerrein met een centrale entree, maar een aaneenschakeling van bedrijven, hallen, garages, fabrieken, boxen en werkplaatsen. En een bierbrouwerij met daarop de slogan: “Ssst, hier rijpt den Duvel…” Over een grote lengte heeft de A12 parallelwegen die deze bedrijven ontsluiten.
 
Lintbebouwing is slecht, ze leren wij al decennialang. Sterker nog: de strijd tegen de lintbebouwing lag mede ten grondslag aan de huidige rijkswegen. In 1931 schreef Anton Mussert, toen nog werkzaam voor de Waterstaat: ‘Wat de tuberculose en de kanker zijn op het gebied van de volksgezondheid, is de lintbebouwing ten aanzien van de volkswelvaart en ’s lands welstand.’ En hij presenteerde een radicaal plan van snelwegen op poten. Zo ver kwam het niet, maar snelwegen kwamen wel geheel los in het landschap te liggen.
Tegenwoordig wordt lintbebouwing verrommeling genoemd en door zo’n pejoratief te kiezen lever je de oplossing er al meteen bij: opruimen. Het moet netjes worden en dus creëren we beschermde panorama’s en landschappelijk ingepaste bedrijventerreinen. Mooi Nederland, weet u wel.
Twee dingen: wat betekent deze preoccupatie voor de rest van het land? En wat betekent ze voor de snelwegen?
 
Het geklaag dat Nederland dichtslibt en dat bedrijventerreinen als paddenstoelen uit de grond schieten, zegt vooral iets over de manier waarop de meeste Nederlandse zich verplaatsen. Vanaf de snelweg klopt dit perspectief, maar als je je haaks op de snelweg beweegt, dan zie je een heel ander land.
Dat merkte Liesbeth van der Pol toen ze ter voorbereiding van haar Rijksbouwmeesterschap deze zomer door het land ging fietsen. Tegen Vrij Nederland zei ze: ‘Ik nam mijn camera mee om de verrommeling eens goed vast te leggen. Maar (…) het was geweldig. Nederland was niet vol, maar landelijk en leeg. En het was beeldschoon en geweldig aangelegd.’
Ik had een soortgelijke ervaring toen ik een reportage maakte van een busreis door Nederland, van Doodstil in Noordoostgroningen naar Boerengat in Zeeuws-Vlaanderen. In twee dagen reed ik met regionale bussen door een bijna leeg boerenland. Dit is het territorium van de SRV-man, ‘Weer of geen weer / Wessel is er weer’.
Wat me ook verbaasde was dat ik tot in het hart van de dorpen kwam, want de bus stopt bij de dorpspomp. Daar kom je als automobilist nooit meer, want bijna elk dorp heeft tegenwoordig een rondweg die je er omheen leidt.
Dit groene, lege land is een belangrijke verworvenheid en die is mede te danken aan het feit dat de meeste bedrijven zo graag aan de snelweg willen zitten. Leve de lintbebouwing dus.
 
En dan de snelweg zelf. Hoe groot is de hinder van de lintbebouwing eigenlijk? En wat is precies de verrommeling waartegen zelfs Eelco Brinkman, voorzitter van bouwend Nederland, zijn stem verheft?
–– Ik zie langs de snelweg eigenlijk vooral identieke bedrijventerreinen met duffe spiegelpanden op geschoren gazons. Ik zie slappe aftreksels van campussen met een verplicht kunstwerk ervoor. Ik zie middelmatige projectontwikkelaarslogica met een erkertje en een timpaantje voor ‘een stukje identiteit naar de bezoeker toe’. Maar rommel? Nee. Helaas niet.
Zag ik maar wat meer rommel, wat meer levendigheid, wat meer chaos. Zoals aan de Belgische A12. Of, zoals hier vlakbij aan de noordkant van Rotterdam, de A20. Deze stadssnelweg wordt door Wim Nijenhuis en Wilfried van Winden in hun gelijknamige boek De diabolische snelweg genoemd. Even ben je hier bevrijd van de Nederlandse hang naar ordening en gladstrijken en dat levert volgens de auteurs een ‘treffend voorbeeld van de esthetische regel van de disjunctieve synthese’ op. Zelf moet ik bij dit stuk van de ruit van Rotterdam altijd denken aan een jazzy nummer van Jeroen Zijlstra : ‘Je bent zo lekker lelijk.’
 
Nederland heeft een lange traditie van ontwerpen aan de snelweg, een traditie met sterke Duitse wortels. Na de oorlog beweerden de ontwerpers braaf dat de Amerikaanse parkways hun inspiratiebron vormden, maar vanaf 1952 lieten ontwerpers als Overdijkink zich bijscholen door de Autobahn-specialisten vanOrganisation Todt.
Uiteindelijk maakt het overigens niet eens zo veel uit of een ontwerper naar deparkways kijkt of naar de Autobahnen. Net zo min of de ontwerper kiest voor de autonome benadering van Effers of de regionale inpassing van Overdijkink. Het wezenlijke probleem is het ontwerpen zelf, de hang naar esthetiek, de opruimwoede, de beheerszucht.
Het lijkt zo simpel en ik citeer nogmaals Van Winden: ‘De identiteit van de snelweg is de logica van het snellen zelf, de continuïteit van het wegdek en de vangrail. Alle ornamentiek daarbuiten is goed, voor zover deze voor het snellen niet hinderlijk is. Geen haar op enig Frans hoofd dat eraan denkt om de wansmaak en de verrommeling rondom de Péripherique te beteugelen.’
Maar in Nederland is het een bijna onmogelijk opgave om gebieden met rust te laten. Het zou een zegen zijn om stukken snelweg aan te wijzen die gevrijwaard worden van enig visueel of esthetisch plan. Laat de verrommeling daar zijn heilzame werk doen.
Moge de Belgische geest over Nederland komen