Bouwers kijken liefst vooruit. Toch is het noodzakelijk om af en toe terug te kijken, al is het maar om vanuit het verleden een nieuw licht te laten schijnen over het heden. De serie ‘na dato’ onderzoekt vergeten episodes uit de bouwgeschiedenis. Deze maand: Het Dorp.
De plattegrond bij de ingang van Het Dorp is oud want hij vermeldt nog het Aral-tankstation dat in 1993 is afgebroken. Ook andere voorzieningen staan nog wel op de kaart, maar zijn in werkelijkheid al lang verdwenen: de grote loods van de sociale werkvoorziening, het ANWB-kantoor, het postkantoor, de personeelsflat. Het wegvallen van die voorzieningen is een gevoelige slag voor Het Dorp, Nederlands bekendste woonvoorziening voor lichamelijke gehandicapten. Er komen nauwelijks meer mensen van buiten en zo wordt Het Dorp steeds meer een getto in plaats van de beoogde volwaardige wijk van Arnhem. De supermarkt en de kapsalon bestaan nog wel, maar zij trekken bijna alleen bewoners en moeten met kunst- en vliegwerk overeind worden gehouden.
De sluitingen zijn te wijten aan een complex van factoren: aangescherpte milieuwetgeving deed het tankstation de das om, het personeel wilde liever in de stad wonen, het steeds zwaarder worden van de handicaps zorgde voor sluiting van de werkvoorziening. Maar ook de gekozen locatie speelde een grote rol: Het Dorp ligt ingeklemd tussen een vierbaansweg en een spoorlijn, stedenbouwkundig was het daardoor van het begin af aan een geïsoleerde wijk. Tegenwoordig wordt die isolatie nog eens extra benadrukt door de dichtgemetselde ramen van het voormalige ANWB-kantoor en van de tankshop, de gebouwen fungeren nu onbedoeld als muur om Het Dorp.
Er was nog een tweede bezwaar aan het terrein waarop Het Dorp moest verrijzen: het is sterk geaccidenteerd en wie gaat er nu een gehandicaptendorp bouwen op een helling? Dit tweede nadeel is door Van den Broek en Bakema echter verbluffend slim opgelost. Toen het bureau in 1963 – een half jaar na Mies Bouwmans tv-actie ‘Open Het Dorp’ – de opdracht kreeg voor de bouw van minstens driehonderd woningen voor gehandicapten, begon het met het ontwerp van een module van 24 vierkante meter. Deze oppervlakte stuitte aanvankelijk op grote bezwaren: het ministerie van Sociale Zaken en Volksgezondheid vond 16 vierkante meter, de standaardgrootte in een verpleeghuis, genoeg. Om de voorzitter van de ziekenhuiscommissie te overtuigen werd met plakband de contour van een woning op de grond uitgezet en mocht hij in een rolstoel proberen of het kleiner kon. Nee dus.
De modules werden vervolgens gegroepeerd: negen bewoners, een badruimte, een trefpunt en een werkruimte voor een ‘dogela’ (Dorpsgemeenschapsleidster Arnhem, ze mocht geen zuster heten want dat deed aan een verpleeghuis denken). In de eerste maquettes zijn de woningen geclusterd rond de werkruimte. Later werden de modules op een rijtje gelegd en kwamen ze aan een overdekte straat te liggen: elke woning had zo een eigen voordeur die de privacy waarborgde. Als je naar het trefpunt of naar de badkamer wilde – de woningen hadden slechts een piepkleine natte cel – dan moest je de straat over.
Het idee van de binnenstraten werd systematisch doorgevoerd: op de plaats waar het terrein daalde, werd onder de straat een tweede straat met modules gelegd, et cetera. Op het einde van het terrein lagen vier verdiepingen op elkaar, onderling verbonden met liften: het hoogteverschil was opgelost. In totaal werden 450 woningen gebouwd, verdeeld over acht ‘fasen’ van verschillende omvang.
Conform de filosofie van het modernisme werd de functie van de ruimtes aan de buitenkant leesbaar gemaakt. Door het geaccidenteerde terrein kon je op de daken kijken, dus moest ook de vijfde gevel de onderliggende functies weerspiegelen. De straten werden lager gemaakt dan de woningen, 2 meter en 14,5 centimeter om precies te zijn, eigenlijk meer een lage gang dan een straat. Uitvoerend architect Van der Vet was een man van ijzeren consequentie: ook de onderste straten – waarvan je het dak helemaal niet kon zien – kregen een plafond van 2,145 meter, de extra hoogte verborg hij achter een loos plafond.Het waren de jaren zestig en Van der Vet combineerde het modernisme met de ontwerpprincipes van oude steden: geen lange zichtlijnen, maar kronkelende straten en pleinen die uitdagen om verder te gaan. In de praktijk betekende dat veel hoeken en donkere gangen. Het asfalt op de grond en de bruine schrootjes tegen het plafond maakten het er niet beter op.
Die somberheid gold overigens alleen de binnenstraten, van buiten is Het Dorp kloek en ruim. Alle gebouwen zijn uitgevoerd in een robuuste rode baksteen, bijna zo groot als een klinker. Een gulle gever had er duizenden geschonken en die bleken wonderwel in de weelderig groene omgeving te passen.
De wet van de remmende voorsprong zorgde dat Het Dorp begin jaren tachtig te kampen kreeg met leegstand. Geïntegreerd wonen was in heel Nederland de norm geworden: aangepaste huizen midden in een wijk, hulp op maat, kleinschalige woonvormen. De huizen van Het Dorp bleken na vijftien jaar bovendien veel te klein.
Van den Broek en Bakema werd gevraagd een renovatieplan te maken voor de woningen, maar uitvoerend architect Jan van Iersel wilde de opdracht alleen aannemen als hij ook de gangen, werkruimtes en trefpunten aan mocht pakken. ‘Het idee van de binnenstraten was geweldig, maar ze waren donker en chaotisch, overal stonden rolstoelen’, zegt Van Iersel, ‘in de geest van Bakema vond ik het onzinnig om mooie woningen in een slechte omgeving te maken.’ Hij kreeg zijn zin.
Van Iersels aanpak was eenvoudig: voeg twee modules samen tot een. Maar de geschiedenis herhaalde zich: het College van Ziekenhuisvoorzieningen vond de woningen te groot worden, bovendien dacht men in 1987 dat ‘een voorziening als Het Dorp in de toekomst niet meer nodig zal zijn.’ Maar het ministerie, inmiddels WVC geheten, legde het negatieve advies naast zich neer. Het budget werd zelfs ruim verdubbeld tot 27,5 miljoen gulden, bijna net zo veel als de oorspronkelijke stichtingskosten. Het Dorp legde er zelf nog eens tien miljoen bij.
De oude woningen, badkamers en werkruimtes werden samengevoegd tot woningen van 48 vierkante meter, de trefpunten bestonden al uit twee units en konden direct worden verbouwd. Per 27 woningen voegde Van Iersel een grote gemeenschappelijke ruimte toe om te eten en te verblijven: het restopunt. De nieuwe groepsgrootte was vanwege bezuinigingen al in de jaren zeventig ontstaan, de bouwkundige structuur werd daarmee nu in overeenstemming gebracht.
De driehoekige restopunten zijn van buiten eigenlijk de enige zichtbare ingreep in het oorspronkelijke ontwerp. Vormtaal en materiaalgebruik blijven echter dicht bij het origineel, achteraf had Van Iersel misschien wel een groter contrast willen aanbrengen tussen oud en nieuw. ‘Maar ja, ik heb het belangrijk gevonden om de bewoners niet op te schepen met mijn architectonische vormwil.’
In de verdubbelde woningen kon Van Iersel een keuken kwijt en een grote natte cel waarin hij een dubbele oplaadplek voor rolstoelen maakte: ‘Als mensen gaan samenwonen hoeven ze niet meer te verhuizen.’ De obstakelvrije gangen werden door Van Iersel verder opengemaakt: berghokken zijn opgeruimd, zichtlijnen waar mogelijk hersteld en lichtbakken boven alle voordeuren moeten de somberte verdrijven. Op de grond maakte het asfalt plaats voor een lichtgrijze gietvloer, het plafond kreeg een richtingloze berkenhouten betimmering. Verhoging van het plafond tot 2 meter 60 bleek helaas te kostbaar omdat dan alle leidingstraten verplaatst moesten worden.
Op punten waar de zichtlijn lang genoeg is geworden en waar aan een van beide zijden voldoende glas is, heb je nu eindelijk het gevoel dat je door een echte straat loopt. Dat effect wordt versterkt door de snelheden die bewoners met hun invalidenwagens in de binnenstraten weten te halen. Het woongedeelte van Het Dorp is weer geheel bij de tijd.
Van Iersel zou graag nog verdergaan met de renovatie, er is al een centrumplan opgesteld om de entree van Het Dorp te veranderen. ‘De levendigheid is enorm afgenomen, daarom moet je de resterende gemeenschappelijke functies – zoals het café, de fietsenwerkplaats en de twee activiteitencentra – concentreren aan de Dorpsbrink. De personeelsflat, waar nu kantoren in zitten, moet deels weg, die stond daar altijd al verkeerd in verband met de bezonning van het plein. Door de relatie met de wijk aan de overkant te verbeteren kan tegelijk ook de stedenbouwkundige isolatie worden verminderd.’ Van Iersel heeft weinig hoop dat het tot uitvoering komt: ‘Sinds Het Dorp is opgegaan in het grotere verband van de Siza Dorp Groep lijkt de pioniersgeest verdwenen.’
Weinig hoop biedt ook het recente onderzoek van het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn. Het NIZW constateerde dat de behoefte aan intensieve zorg in Het Dorp toeneemt en dat de oorspronkelijke functie – zelfstandig wonen – minder belangrijk wordt. Het bestuur van de Siza Dorp Groep beraadt zich nu op ‘differentiatie van zorg en accommodatie’, maar de richting lijkt onvermijdelijk: Het Dorp wordt een gespecialiseerde instelling in plaats van een gewone wijk van Arnhem.
Literatuur: Het Dorp van binnen en buiten 1962-1997, Harry Dietz