Lezing Studium Generale, Technische Universiteit Eindhoven
Bij winkelstraten gaat alle aandacht naar de glimmende puien en de verlokkende etalages. Maaar ze hebben ook een achterkant, die veel minder aaangeharkt is. Pleidooi voor een achterommetje op de Demer.
De winkelstraat vind je in elke Nederlandse stad: kijk op de stadsplattegrond en zoek de straat waar met arceringen is aangegeven dat er geen auto’s mogen komen. Daar moet je zijn, want de winkelstraat is een voetgangersgebied.
Als je ter plekke gaat kijken , dan zie je dat dat voetgangersgebied van gevel tot gevel is bedekt met klinkers, zodat het winkelend publiek vrijuit kan dwalen en slenteren. Meestal zijn die klinkers rood en zijn er met een lichtere kleur steen patronen in gelegd. In ieder geval vind je in dé winkelstraat geen gewoon straatprofiel eerst een stoep, dan een stoeprand en een goot, vervolgens de weg zelf en aan de andere kant weer een goot, een stoeprand en een stoep. Terwijl zo’n profiel toch een geweldige uitvinding was: dankzij de goten kan het regenwater weglopen. Zo niet in dé winkelstraat, daar staan altijd plassen. Maar ja, op de artist impression scheen natuurlijk de zon.
De afschaffing van de stoep heeft ook een symbolische kant. In het Duits heet een stoep een Bürgersteig, een voetpad voor burgers dus. Maar winkelketens beschouwen ons al lang niet meer als burgers, wij zijn consumenten geworden.
Ik zal de winkelstraat behandelen aan de hand van de Demer, de zesde winkelstraat van Nederland. Met een gemiddelde huurprijs van duizend euro per vierkante meter staat de Demer in het klassement tussen de Herenstraat in Groningen en de Spuistraat in Den Haag.
Toch is de Demer voor veel Nederlanders een onbekende straat, ze moet het zelfs afleggen tegen de Barteljorisstraat in Haarlem, ook al komt die in de top-tien van winkelstraten niet eens voor. Maar ja, toen de straten van de Nederlandse variant van Monopoly werden verzonnen, was Haarlem qua inwonertal de vijfde stad van Nederland. En een mooie, oude stad bovendien. Dat kun je van Eindhoven niet zeggen.Bernard Hulsman, architectuurcriticus van NRC Handelsblad, noemde Eindhoven in een boekje van het Architectuur Centrum Eindhoven de ‘Super Algemene Stad’. Hij verwees daarbij natuurlijk naar Koolhaas’ generic city, de stad zonder eigenschappen.
Natuurlijk klopt dit niet, zelfs Eindhoven heeft karakteristieke eigenschappen, net zo goed als de Demer een aantal karakteristieke eigenschappen heeft. Als je maar goed kijkt.
Maar eerst nog even over de winkelstraat als fenomeen. Op een gemiddelde zaterdag lopen er volgens onderzoeksinstituut Locatus bijna 44 duizend mensen over de Demer. In Shopping, Harvard Project on the City schrijft Rem Koolhaas:
We kunnen het ontkennen of verwerpen zoveel we willen, maar shopping is een van de weinige manieren om publieke activiteit te ervaren. (Š)
De traditionele Europese stad probeerde shopping ooit te weerstaan, maar is nu een vehikel voor consumerisme op Amerikaanse leest. (Š)
Zich constant vernieuwend en vormgevend zal shopping steeds nieuwe voertuigen vinden om uit te breiden en uiteindelijk alle andere publieke activiteiten overwoekeren. (Š)
Misschien zal het einde van de twintigste eeuw herinnerd worden als het moment waarop de stad niet langer begrepen kan worden zonder shopping. (Š)
Koolhaas constateert dat het wereldwijde winkeloppervlak 33 maal zo groot is als dat van Manhattan (ongeveer 1 biljard, 998 miljard, 171 miljoen vierkante meter) en vervolgt:
‘Ook al is shopping geëxplodeerd tot het punt van alomtegenwoordigheid, ook al is het zo’n onafscheidelijk deel van ons dagelijks leven en ook al overtreft het alle andere activiteiten in schaal en aantal, het is tegelijk de meest onstabiele en kortademige activiteit, het meest kwetsbaar voor verval en veroudering.
Anders dan bij sectoren als scholen, universiteiten en kerken, waar het bezoek toeneemt, of bij ziekenhuizen waar het bezoek gegarandeerd wordt door basale menselijke behoeftes, is er geen gegarandeerde frequentie of intensiteit van het gebruik van shopping. Omdat shopping zo afhankelijk is van externe factoren, of het nu de economie,de mode of zelfs het weer is, kan het bezoek drastisch fluctueren per maand of zelfs per uur.’
Winkeliers willen u in hun macht krijgen, maar de grimmige kant moet zorgvuldig aan het oog worden onttrokken. Om daarvan een glimp op te vangen moet je aan de achterkant kijken, op de distributiehoven waar de goederen worden aangevoerd en de rotzooi wordt afgevoerd.
H E T D I S T R I B U T IE H O F
Bijzonder aan Eindhoven is dat je midden in de stad distributiehoven hebt die vrij toegankelijk zijn, je mag gewoon aan de achterkant kijken. De hekken beginnen pas op het punt waar het privéterrein van de winkels grenst aan het openbare distributiehof.
Feitelijk is een distributiehof een veilige plek, waar mede door het cameratoezicht zelden niets naars gebeurt, maar de suggestieve kracht ervan is enorm. Het is de perfecte locatie voor een film noir. Bijvoorbeeld als je, in de vallende schemering, op zolder zit te werken en je bedenkt dat je beneden een raampje open hebt laten staan.
De foto’s bij deze lezing zijn gemaakt door Marcel Sloots van Volle-Kracht Grafisch Ontwerp. Jarenlang was dit bureau gevestigd aan de achterkant van de Rechtestraat, de straat die in het verlengde ligt van de Demer. ‘Achterom’ heet dit distributiehof zeer toepasselijk.
Sloots maakte de beelden als eerbetoon aan Eindhovens onbekendste straat toen hij verhuisde. Ze zijn verzameld in het boekje Achterom is het kermis.
D E V O O R D E U R
Het aangezicht van een winkelstraat wordt bepaald door de puien, zij vormen de visitekaartjes van de winkels. Uit de verbouwingsvergunningen van de gemeente blijkt dat de panden gemiddeld elke negen jaar worden verbouwd en dat het daarbij meestal gaat om wijzigingen van de winkelpui of de etalage. Op de begane grond tref je dan ook nergens meer een oorspronkelijke entree aan.
Neem het pand van mijn grootouders, dat overigens al lang verkocht is. Nu zit daar SPS in, een van de 21 kledingzaken van de Demer. Deze gevel dateert van 2002 en is zeker niet de slechtste van de straat.
Voor de oorlog was het nog een gewoon woonhuis, waarvan de benedenverdieping was verbouwd tot winkel. Gewoond werd er achter de winkel.
In 1942 bombardeerden de Engelsen de Philipsfabrieken, die in het hart van Eindhoven lagen. De aanpalende Demer werd compleet verwoest. Collateral damage heet dat tegenwoordig.
Na de oorlog kwam dit pand er te staan, een winkelwoonhuis. Beneden een winkel, boven twee woningen. De entrée was op geraffineerde wijze weggewerkt. Links en rechts zaten etalages, en je kon om de rechteretalage heenlopen naar de voordeur.
Zo’n ingewikkelde plattegrond hadden alle winkels. Jan van der Laan, de opsteller van het wederopbouwplan en tevens de supervisor, wilde namelijk een gevelwand die zich opende naar de straat: de winkelpanden mochten zich niet met een harde gevel afsluiten. Terugspringende etalages en uitnodigende portieken moesten de overgang tussen openbaar domein en privédomein verzachten. Door ‘het etalagefront plastisch te verlevendigen’ werden klanten de winkel ingelokt.
Zoals gezegd kalft de woonfunctie van de winkelstraten vanaf de jaren zestig snel af. Aanvankelijk nemen de winkelketens de bovenwoningen in gebruik als magazijn of als kantine voor het personeel. Later slopen ze de trappenhuizen helemaal weg om het winkeloppervlak aan de straatzijde met een paar vierkante meter te vergroten en om de volle breedte van het pand te kunnen benutten als etalage. En dat maakt een voordeur onmogelijk.
Achter in de winkel komt dan een minimale inpandige trap naar de magazijnruimte. Als die al nodig is, want winkels worden steeds frequenter bevoorraad en hebben nauwelijks meer opslagruimte nodig.
De permanente vernieuwing van de puien wist de sporen van het verleden uit. Deze gevel is dan ook geen overblijfsel uit de jaren vijftig – toen maakten ze zulke lelijke dingen niet – maar een uiting van postmoderne nostalgie. Een deur naar de bovenwoning ontbreekt dan ook.Toch zijn er nog drie winkelpanden op de Demer die wel een voordeur hebben die naar de bovenwoning leidt. Die bovenwoningen worden per kamer verhuurd aan studenten, maar de bescheiden huurpenningen wegen niet op tegen het gebrek aan etalageruimte en het gebrek aan uitstraling. Het lijkt een kwestie van tijd voordat ook hier etalages over de volle breedte komen. Leegstand blijkt de beste manier om de rendementseisen per vierkante meter winkeloppervlak op te schroeven.
D E T O E K O M S T
Ik wil de toekomst aan de hand van drie scenario’s behandelen, scenario’s die elkaar overigens deels overlappen..
De eerste is dat de Demer wordt uitgeroepen tot monument. De tweede dat het een studentenbuurt wordt en de derde dat er een verbinding wordt gelegd tussen voor- en achterkant.
1. Een monument?
De oorspronkelijke winkelpuien zijn dus allemaal verdwenen, maar vanaf de eerste verdieping zijn bijna alle panden nog origineel: de gevelindelingen, de natuurstenen omlijstingen en de dunne stalen kozijnen dateren goeddeels nog rechtstreeks uit de jaren vijftig.
Aan de gevels kun je aflezen hoe de architectonische opvattingen langzaam verschoven in de zeven jaar die de wederopbouw van de Demer in beslag nam. De verdiepingen van de eerste winkelpanden zijn nog echt ontworpen als woningen, soms zelfs met een balkon, erker of loggia.
Bij deze panden zie je meteen dat er boven de winkel gewoond werd. Neem bijvoorbeeld het pand van Spoorenberg op nummer 28 . Het heeft een klassieke opbouw, met een balkon, een halsgevel en de replica van een negentiende-eeuws uithangbord.
Later krijgen de gevels een representatiever karakter en worden ze meer onderdeel van de uitstraling van de winkel: het woongedeelte wordt met een omlijsting van natuur- of kunststeen als zelfstandig element benadrukt.
Een mooi voorbeeld is het pand op nummer 6. De eerste en tweede verdieping zijn hier in een sierlijke lijst gevat. Nog later worden de gevels steeds strakker en ritmischer, zo zouden de laatste panden die gebouwd zijn, nummer 47 en 49 op de hoek met de Marktstraat, op het oog ook kantoren of magazijnen kunnen herbergen in plaats van woningen.
In opdracht van de gemeente Eindhoven maakte kunsthistorica Marieke van der Heide in de zomer van 2004 een ‘redengevende omschrijving’, de eerste stap die gezet moet worden voor de erkenning als monument. ‘De Demer is een prachtige, prachtige winkelstraat,’ vindt zij, ‘het is een uniek ensemble, zo compleet en ongehavend vind je het in heel Nederland niet.’ Nu moet je mensen die ‘uniek’ roepen meestal wantrouwen, maar Van der Heide is een specialist in wederopbouwarchitectuur. De 32-jarige Groningse is net zo enthousiast over de straat als de 69 jarige Rotterdammer Piet Beekman, voormalig docent stedenbouw aan deze universiteit en voorzitter van de stichting die het initiatief nam om het wederopbouwerfgoed te beschermen.
Het lijkt wel alsof je van buiten de stad moet komen om de kwaliteit van de Demer te waarderen, want ook Fons Spijkers, hoofd Monumentenzorg van de gemeente Eindhoven en een van de motors achter de erkenning, komt van elders.
Deze waardering is overigens vrij recent. Begin jaren negentig schrijft het standaardwerk over de wederopbouw, Een geruisloze doorbraak, nog dat de Demer ‘een straatwand van weinig gearticuleerde nietige bebouwing’ heeft. Dat de bebouwing ‘weinig gearticuleerd’ is, valt bij nadere beschouwing niet vol te houden, wel dat ze nietig is. Zeker sinds het verrijzen van de reuzenluifel maakt de Demer een popperige indruk
De status van monument zal dat effect verder versterken door de afremming van de stedelijke dynamiek van de straat. Want monumentencommissies houden er niet van als een gevel in een opvallende kleur wordt geschilderd, als de ramen van een bovenverdieping met reclameborden worden dichtgespijkerd of als een gevel wordt opengebroken om de eerste verdieping bij de winkel te trekken.
Dergelijke dynamiek leidt niet noodzakelijkerwijs tot een fraaie en evenwichtige straat, maar ze levert wel een levendig beeld op. Kijk maar naar de Rechtestraat in het verlengde van de Demer. De ontwikkeling van deze straat is niet abrupt door de oorlog gestuikt, hier zie je een kakofonie van bouwhoogtes, tijdperken en stijlen.
Dwars door elkaar vind je hier de rijk geornamenteerde gevels van patriciërshuizen uit de negentiende eeuw, betonnen rasterwerken uit de jaren zeventig, katholieke wederopbouwgevels, sculpturale blinde gevels en vliesgevels uit de late jaren zestig. En deze ontwikkeling gaat ongeremd verder.
De herbouwde Demer is veel uniformer doordat ze in korte tijd uit de grond is getrokken. De monumentenstatus zal de straat nog verder vastpinnen op haar bakermat, de vroege jaren vijftig. Op deze manier wordt de Demer een van de losse fragmenten waaruit de stad Eindhoven is opgebouwd.
En dat is precies het tegenovergestelde van wat Van der Laan, de stedenbouwkundig supervisor, voor ogen stond: hij wilde juist een winkelstraat terugbouwen, die organisch aansloot bij de bestaande stad. Aangezien de stad op dat moment nog traditioneel was, koos hij voor een tradtionele verschijningsvorm.
2. Een studentenbuurt?
‘Het probleem van de ontvolking van de binnenstad is het gevolg van de ontwikkeling die niemand kan tegenhouden. Men zal gewend moeten raken met het idee, dat de binnenstad inderdaad in de mate als de heer Hoppenbrouwers heeft gesteld, ontvolkt zal worden.’
Dat antwoordde de wethouder in 1958 aan raadslid Hoppenbrouwers, die had geconstateerd dat de Catharinakerk alleen dat jaar al vierhonderd parochianen had verloren en die zich vertwijfeld afvroeg: ‘Waar blijft nu in de binnenstad nog woningbouw mogelijk?’
Inmiddels is de ontvolking vrijwel voltooid en is de keerzijde pijnlijk duidelijk geworden: verloedering en sociale onveiligheid. De gemeente Eindhoven zou graag willen dat er weer gewoond wordt boven winkels, een wens die eigenlijk bij alle Nederlandse gemeentes leeft.
Wonen boven winkels bevordert niet alleen het leefmilieu van de binnenstad, het voorkomt ook de verloedering van de panden. Valerie van Nielen van de dienst Stedelijke Ontwikkeling en Beheer zegt daarover: ‘Investeringen in bovenwoningen zijn een indirecte vorm van monumentenzorg.’ Ook voor de exploitanten van de winkels is bewoning gunstig. Caroline Slikker, de bedrijfsleider van kledingzaak SPS, die in het voormalige pand van mijn grootouders zit : ‘Als er mensen boven de zaak wonen heb je veel meer controle. Hoe vaak ik nu ’s nachts niet naar de winkel moet komen omdat het alarm afgaat. Het is bijna altijd vals, maar je moet er toch heen.’
Om al deze vliegen te slaan nam de gemeente in 2003 een extern bureau in de arm. Bureau Meertens constateerde dat in de Eindhovense binnenstad bijna veertig procent van de ruimtes boven de winkels leegstaat. Op de Demer is de situatie nog extremer: van de 74 etages die niet in gebruik zijn als kantoor, kantine of magazijn staat 88 procent leeg.
Om daarin verandering te brengen, kiest Meertens voor een bedrijfsmatige, collectieve benadering. Individuele panden aanpakken is te duur, daarom mikt hij op clusters van vijf tot acht woningen die in één keer worden ontsloten.
Daarvoor gebruikt hij de distributiehoven aan de achterkant, want het vloeroppervlak van de winkels is heilig. Uit zijn analyse blijkt dat er alleen op de Demer al ruim honderd woningen boven de winkels kunnen worden gerealiseerd. De doelgroep zijn studenten, jongeren en andere starters, want zij zien gezelligheid en levendigheid, waar ouderen overlast en drukte ervaren. Maar vooral: voor hen hoef je geen liften en parkeerplaatsen te bouwen.
Studenten zouden de nachtmerrie van de distributiehoven moeten omtoveren in een dagdroom. Marcel Sloots ontdekte al een voorproefje.
3. Een achterommetje, oftewel slopen om te behouden
Er komen grote aantallen mensen naar de Eindhovense binnenstad, maar erg enthousiast zijn die niet: uit gemeentelijk onderzoek blijkt dat ze het centrum slechts een 6,5 geven. Om de waardering op te krikken wil Eindhoven onder andere het stratenpatroon van de binnenstad verfijnen. De hoofdstraten lopen namelijk allemaal noord-zuid, dwarsverbindingen en stegen ontbreken bijna geheel.
De gemeente was dan ook enthousiast toen de projectontwikkelaar van de Admirant eind jaren negentig het plan opvatte om een doorbraak te maken van de Demer naar de Nieuwe Emmasingel. Er moesten drie panden worden gesloopt, want ze hadden een flinke dwarsstraat in gedachten die het publiek naar de winkels onder in de Admirant zou zuigen. Het plan kwam niet van de grond omdat de aankoop van de benodigde panden te duur bleek. Bovendien kwamen de beschermers van het wederopbouwerfgoed in het geweer. Inmiddels heeft ook de gemeente zich tegen sloop gekeerd.
Toch blijft de gemeente streven naar ‘een grotere variatie in loopcircuits’, onder andere tussen de Demer en de Hermanus Boexstraat. Het lijkt wel of de Demer inmiddels heilig is verklaard, want de gemeente schrijft ‘Bij de genoemde doorbraken wordt niet zozeer gedacht aan doorbraken van de gevellijn maar aan passages door de bestaande bebouwing.’
Eindhoven helt hiermee van het ene uiterste ‹ de sloop van drie panden waardoor een gat van bijna dertig meter wordt geslagen ‹ naar het andere: een passage die zelfs een leegstaande bovenwoning spaart om de gevelwand maar niet aan te tasten. Zo’n passage zal het shopping mall-karakter van de binnenstad nog verder versterken: je krijgt een gang in plaats van een dwarsstraat. Overdekte passages blijken bovendien zwervers aan te trekken, zodat ze in de praktijk vaak worden afgesloten als de winkels dichtgaan, kijk maar naar de Heuvelgalerij. Aan het openbare domein dragen ze dus niets bij.Een echte dwarsstraat zou een verrijking voor de structuur van de stad zijn. Ook historisch is er veel voor te zeggen, want van oudsher wordt de Demer ongeveer halverwege gekruist door de Gender. Voor de oorlog was dat riviertje reeds lang overwelfd, maar je kon nog wel goed zien waar het gelopen had omdat de gevelwand daar aan weerszijden een gat vertoonde.
Voor een dwarsstraat hoef je aan beide zijden slechts één pand te slopen. Maar waar moet de straat komen? Als je de vroegere verhoudingen aanhoudt, dan zou het pand van dameskapper Bullens moeten verdwijnen, het pand midden op de foto met de vijf boogvensters.
Maar uitgerekend daarmee zou je een mooi pand van architect De Bever vernietigen. En bovendien zou je de laatste echte Demerbewoonster verjagen, want in zijn onderzoek heeft Meertens wel drie panden met studenten gevonden, maar niet de dochter van de dameskapper. Zij heeft namelijk geen deur aan de voorkant, maar liet al in 1998 een ingang aan het distributiehof bouwen.
Ook het pand dat, vanuit het winkelend publiek gezien, rechts van Bullens staat, is architectonisch de moeite waard.
Wat mij betreft komt de doorbraak voor de dwarsstraat meteen links van Bullens, op de plaats van het pand dat mijn grootouders in 1953 hebben gebouwd. Als ze nog leefden, dan zou de sloop mijn grootvader gestijfd hebben in zijn afkeer van de gemeente en zou mijn grootmoeder slechts geïnteresseerd zijn geweest in de prijs die ze ervoor zou vangen. Maar ze zijn beiden al lang dood en de stad moet verder.
A F S L U I T E N D
De mensen van Stichting Bescherming Wederopbouwerfgoed Eindhoven hebben er terecht op gewezen dat de stad over prachtige monumenten uit de jaren vijftig beschikt. Daar moet de stad zuinig op zijn.
Ik denk echter dat Eindhoven een nog beter verborgen schat heeft: de distributiehoven. Die juwelen moeten eindelijk eens op hun waarde worden geschat. Het is niet voldoende om die hoven te gebruiken als entrée voor studentenwoningen.
Nog belangrijker is het om de winkelstraat en het distributiehof, de voor- en de achterkant, met elkaar te verbinden, the beauty and the beast.
Er is een reëel gevaar dat de control space van de winkelstraat op die manier ook de achterkant in zijn greep krijgt. Maar ook het omgekeerde kan gebeuren, dat de rommeligheid en het onverwachte van de distributiehoven zich uitbreiden naar de voorkant. Marcel Sloots zei het al: Achterom is het kermis