Isoleren tot we stikken

PublicatieBouw, 1 oktober 2000
TrefwoordenArchitectuur

Architect Willem-Jan Neutelings: ‘Vroeger leerden architecten om kozijnen te detailleren met kieren. Toen het dubbelglas kwam, moest alles potdicht waardoor ventilatieschuiven in de dubbeldikke kozijnen noodzakelijk werden. De laatste stap is dat we lucht door buizen jagen zodat de ramen dicht blijven.’

Architecten en stedenbouwers krijgen steeds meer normen op hun tekentafel. Is ontwerpen in dit woud van regels en eisen nog wel mogelijk? ‘Poldernormen’ is een serie over de oprukkende normering. Deze maand: de Energieprestatiecoëfficiënt

Zoals de oliecrisis van 1973 de zegetocht van het dubbelglas inluidde, zo leidde het Nationaal Milieubeleidsplan tot de Energieprestatiecoëfficiënt (EPC). De overheid schreef niet langer voor hoe gebouwen geïsoleerd moeten worden, maar legde alleen nog een prestatie-eis op. Een slimme strategie, niet in de laatste plaats omdat voor aanscherping van de norm voortaan nog maar één getal veranderd hoeft te worden.
Bij de start in 1995 was de norm nog schappelijk. Nieuwbouwwoningen moesten een EPC van 1,4 hebben, vaak was het voldoende om een hoogrendementsketel en dubbelglas op te nemen. Sinds 1 januari van dit jaar geldt een EPC van 1,0, een verlaging van 29 procent in vijf jaar. Voor utiliteitsgebouwen gelden hogere coëfficiënten, maar ook daar is het verlagingsoffensief ingezet: kantoren gingen van 1,9 naar 1,6 en sporthallen van 2,8 naar 2,2. Staatssecretaris Remkes heeft opdracht gegeven om te kijken of verdere aanscherping mogelijk en wenselijk is.
Het tijdschrift ‘Detail in architectuur’ speculeert er al op dat gemeentes zullen kiezen voor ‘hogere ambitieniveaus qua EPC’ bij woningen met stadsverwarming. Een EPC van 0,8 is daar volgens het blad goed mogelijk. Technisch kan er nog veel meer: vorig jaar is in de gemeente Bakel een woonhuis gebouwd met een EPC van 0,04. Overigens is het gemeentes formeel verboden om een lagere EPC op te leggen, dat mag alleen het ministerie van VROM.
Naast de EPC is een tweede maatstaf in ontwikkeling: de EPL, de Energie Prestatie op Locatie, die een hele nieuwbouwwijk van een schoolcijfer tussen 1 en 10 voorziet. Aanvankelijk was de idee dat de huizen minder geïsoleerd zouden mogen worden als er bijvoorbeeld compensatie was in de vorm van een collectieve windmolen of zonnecellen in de geluidswal om de wijk. Maar het ministerie van VROM is bang om de uniforme EPC los te laten, dus blijft het minimum van 1,0 gehandhaafd. Als de EPC’en van de huizen lager uitvallen, leidt dat wel tot een hoger rapportcijfer voor de wijk als geheel. En zo krijgen de gemeentes via de achterdeur toch de mogelijkheid om de EPC verder aan te scherpen.

Wat zegt zo’n EPC nu eigenlijk? Over de hoeveelheid energie die in een gebouw gebruikt wordt in elk geval niets. Het dimensieloze getal gaat namelijk uit van het theoretische energieverbruik en normeert dat vervolgens voor gebruiksoppervlakte en verliesoppervlakte. Al het potentiële energieverbruik telt mee: verwarming, verlichting, tapwater, koeling, ventilatie en bevochtiging. Zonnecellen op het dak en warmekrachtinstallaties mogen in mindering worden gebracht.
De EPC reageert sterk op het aanbrengen van technologische voorzieningen als combiketels, balansventilatie, warmtepompboilers en aanwezigheidsdetectie. Een gewiekste installatiekeuze leidt als snel tot een verlaging van de EPC met 0,25. Ook de nog steeds stijgende kierdichting werkt installaties in de hand. Een geheel gesloten doos vereist geforceerde ventilatie, maar om de warme lucht niet zo maar te laten ontsnappen wordt een gebalanceerd ventilatiesysteem aanbevolen dat de warmte terugwint. Allemaal heel verantwoord volgens de modellen, alleen is de apparatuur vaak niet goed afgeregeld en raken leidingen verstopt en roosters vervuild. In veertig procent van de gevallen worden de – toch al minimale – ventilatie-normen uit het Bouwbesluit niet gehaald. Het binnenmilieu legt het voorlopig af tegen de energiebesparing en CO2 -reductie, oftewel de zorg voor het buitenmilieu.
Moet de normen voor het binnenmilieu dus verder worden uitgewerkt en aangescherpt? Architect Willem-Jan Neutelings gruwt bij de gedachte: ‘Normen leiden alleen maar tot domheid. Vroeger leerden architecten om kozijnen te detailleren met kieren. Toen het dubbelglas kwam, moest alles potdicht waardoor ventilatieschuiven in de dubbeldikke kozijnen noodzakelijk werden. De laatste stap is dat we lucht door buizen jagen zodat de ramen dicht blijven. Dat is onaangenaam en onduurzaam, toch scoort het extra in de EPC-berekening.’ Neutelings twijfelt zelfs aan de effectiviteit van dubbel glas: ‘Het effect is aardig in statische berekeningen, maar als je flink stookt en vervolgens het raam openzet is het effect negatief. Veel simpelere oplossingen, als de verwarming in slaapkamers achterwege laten, worden in de EPC niet gehonoreerd.’ Hij pleit er dan ook voor om te kijken naar het werkelijke energieverbruik: ‘Leg vast hoeveel energie een woning per vierkante meter mag verbruiken en belast de energie die daarboven verbruikt wordt vervolgens dubbel. Makelaars gaan dan vanzelf adverteren met energiezuinige woningen, een argument dat nu geen enkele rol speelt.’
Het idee voor aanvullend beleid is niet zo vreemd. Vergelijk het maar met die andere milieuvervuiler: de auto. De katalysator is een technische hulpmiddel om uitlaatgassen te zuiveren, maar als je gelode benzine tankt is hij snel naar de knoppen en als je vervolgens 180 rijdt komt er van de beoogde reductie van uitlaatgassen helemaal niets terecht. De overheid zorgt daarom dat ongelode benzine goedkoper is en legt de maximumsnelheid aan banden.

Bij de EPC viert het eenzijdige katalysator-denken nog steeds hoogtij. De technologische standaardoplossingen scoren hoog in de rekenprogramma’s en ontheffen architecten van het zoeken naar creatievere oplossingen. Toch zijn die weldegelijk mogelijk, als de ontwerper er tenminste in slaagt om Bouw- en Woningtoezicht te overtuigen van de gelijkwaardigheid van zijn aanpak.
Architectenbureau Cepezed ontwierp zijn eigen pand zodanig dat geen verwarming nodig is: de afvalwarmte voor verlichting en computers is toereikend. Cepezed gaf daarmee een creatieve draai aan een nieuw probleem: de koelingsparadox. In moderne kantoorgebouwen kost de koeling namelijk veel meer energie dan de verwarming. Alleen produceert de koeling zelf op haar beurt weer warmte, et cetera. Ook het toepassen van driedubbel geïsoleerd glas op het zuiden kan leiden tot een overvloed aan warmte. NEN-5128 – de norm waarin de EPC is uitgewerkt – biedt een rekenmodule om te kijken hoeveel uur per jaar het in een ruimte warmer wordt dan 25 graden. Een norm voor dit aantal uren is niet gegeven, het gaat bij de EPC om energiebesparing en niet om een aangenamer klimaat voor mensen. De ‘oververhittingsmodule’ is daarom alleen informatief.
Ook bij serres wreekt zich de sterke oriëntatie van de EPC op technische modellen. Een serre – in jargon een AOS, Aangrenzende Onverwarmde Serre – mag als voorverwarmer van buitenlucht gebruikt worden en kan leiden tot een reductie van de EPC met 0,13. Probleem is alleen dat bijna alle bewoners in de praktijk zeggen: leuk zo’n uitbouw maar wat stom dat ze er geen verwarming in hebben gezet en geen goede vloer. Die bouwen ze er dus zelf in, en het energetische effect is rampzalig.