‘Moet je kijken, wat goed, Gerard Smits heeft een eigen bankje gekregen.’ Liesbeth Theunissen, specialist late prehistorie van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, wijst op het eenvoudig houten bankje dat aan de voet van de snelwegknoop staat, tegenover een langgerekte roestbruine bult. Ze leest de inscriptie op het bankje voor: hij was ‘lokaal archeoloog, natuurbeschermer en trotse beheerder van het vorstengrafmonument’. En, voegt ze eraan toe: ‘een heel beminnelijk mens’.
Theunissen kent hem van de opgravingen aan de noordrand van Oss in de jaren tachtig en ook van de plek waar we zo naartoe zullen wandelen, maar het begon allemaal hier bij het vorstengraf, in 1933. Bij de uitbreiding van het toenmalige ‘zigeunerkamp’ stuitten arbeiders op een bronzen emmer met daarin een kromgebogen ijzeren zwaard. Archeologen van de Universiteit van Leiden haastten zich naar Oss en legden een grafheuvel met een doorsnede van 52 meter bloot, nog altijd de grootste van Nederland. Het graf dateert het begin van de IJzertijd in Nederland: ongeveer 800 voor Christus. Bij de aanleg van de A59 werden later iets zuidwestelijker ook nog twee grafheuvels gevonden die oorspronkelijk omkranst waren geweest met een cirkel van palen, zogenaamde paalgraven.
In de jaren negentig is het kamp met de bijbehorende autosloperijen opgeheven en bij de sanering van de grond werd het vorstengraf nogmaals grondig onderzocht. Als sluitstuk kwam tussen de snelweg en het nieuwe bedrijventerrein een cortenstalen remake die de doorsnede van het graf voorstelt – de roodbruine bult waar we vanaf het bankje naar kijken. Het contrast met de splinternieuwe donkergrijze distributiedoos op de achtergrond is groot.
Goedkeurend monstert Theunissen het kunstwerk: ‘Het is weliswaar iets hoger dan het in werkelijkheid was, maar het ligt precies op de oorspronkelijke plek.’ Ze wijst op een gebogen lijn die met kinderkopjes in het asfalt is gelegd: ‘Dat is de buitengrens.’ Naast het monument liggen twee kleinere heuvels in een cirkel van palen: ‘Dat is een beetje valsspelen, want in het echt lagen die lagen die onder de snelweg, hier achter ons.’ Maar zolang dat er eerlijk bij wordt verteld, tilt ze daar niet zwaar aan: ‘Archeologen moeten vooral hun best doen om de verhalen achter opgravingen over het voetlicht te brengen.’
Tot mijn verrassing is het vorstengraf geen rijksmonument: ‘We beschermen plekken die nog onontgonnen informatie bevatten en hier is voor ons niets meer te vinden. Maar wacht maar, straks komen we bij het beschermde monument waarnaar dit knooppunt vernoemd is.’
Weg van de toekomst
Over een brede asfaltweg lopen we, begeleid door een hoogspanningsleiding, tussen de distributieloodsen van bedrijventerrein Vorstengrafdonk door.
Halverwege ligt de officiële ingang van het bedrijventerrein, op het hek prijkt een gekromd zwaard, daarnaast staat een bord met de adressen van de hier gevestigde bedrijven. ‘Menhirweg’, grijnst Theunissen, ‘een merkwaardige keuze, want menhirs komen in deze streek helemaal niet voor.’
Als we het bedrijventerrein aan de achterkant verlaten, lopen we eerst langs een weiland waar een grote kraan zonnepanelen op hun plaats hijst, maar daarna breekt een lome landelijkheid door, de geur van drogend gras dringt in onze neuzen. Bij een schamele boerderij waarop nog net de naam De Munse Hoef leesbaar is, slaan we rechtsaf. Tussen de bomen zien we, rij aan rij, witte stacaravans staan – onderkomens van arbeidsmigranten.
Een smalle fietsbrug voert over de provinciale weg die van Oss naar het knooppunt voert. Paalgraven blijkt namelijk een behoorlijk gecompliceerd knooppunt: het omvat naast twee snelwegen ook nog twee provinciale wegen. De ene heet simpelweg Rijksweg en die waar we nu overheen lopen wordt de Weg van de Toekomst genoemd. Deze is dankzij een slim ontwerp zowel in de aanleg als in het gebruik energieneutraal, de biodiversiteit van de bermen is groot, en hij oogt nog fraai ook – hij doet denken aan de illustraties van ouderwetse Amerikaanse parkways die zonder vluchtstrook en vangrails door het landschap meanderden.
Weegbree
Aan de overzijde wijst Theunissen op de begroeiing langs het fietspad. ‘Ik weet niet veel van planten, maar dat is weegbree en die is voor ons interessant omdat ze zich verspreidt door menselijke betreding. Als we die aantreffen in het pollenonderzoek weten we dat we beet hebben.’ Een echte knooppuntwandelingplant, mijmer ik tevreden.
Na een paar honderd meter stuiten we op een kapelletje, waar op een houten bord ‘Maria, moeder van de verkenners, bid voor ons’ gegraveerd staat. Op het bankje ernaast nemen twee oude mannen de dag door, hun fietsen onder handbereik. We slaan rechtsaf, de Zevenbergseweg in, en lopen door de bossen en heidevelden van Maashorst, een natuurgebied van Staatsbosbeheer.
Hoewel het een doodlopende weg is staan links en rechts auto’s geparkeerd. Wandelaars, denken we eerst, maar daarvoor staan ze te nadrukkelijk allemaal apart, alsof ze maximaal afstand van elkaar houden. En dan zien we een prullenbak in de berm, die ook al een eenzame indruk maakt omdat een flankerend bankje ontbreekt. Een homo-ontmoetingsplek?
De archeoloog in Theunissen wordt wakker, ze inspecteert nauwgezet de inhoud van de prullenbak op zoek naar een clou: ‘Afval is voor ons altijd interessant, het verraadt veel.’ Hier vindt ze niets bijzonders, maar later bevestigt de site ‘Cruisen in Oss’ ons vermoeden: ‘Voor privacy, ga de bossen in aan de westkant van de weg.’
Aan het einde loopt de weg dood op een groot crossterrein. De Zevenbergseweg trekt, wat je noemt een gemêleerd publiek: motorcrossers, hunkerende mannen en verkenners die zich onder bescherming van Maria hebben geplaatst.
Dierensnelweg
Een zandpad leidt om het vijftien hectare grote terrein heen en dan lopen we langs de A50 naar het noordoosten. Rechts van ons de afrastering van de snelweg, links de afrastering van natuurgebied Maashorst. De geur van hars en zondoorstoofd zand doet denken aan vakanties in Zuid-Europa.
Zou het landschap er, afgezien van de hekken, in de late prehistorie ook zo hebben uitgezien? Ze schudt haar hoofd: ‘Grove dennen had je hier toen niet veel en het was opener: door begrazing wisselen heide en bossen van eiken en beuken elkaar af. Uit de donkere bovenzijde van de plaggen waarmee de grafheuvels bedekt waren is af te lezen dat hier eeuwenlang heidevelden lagen.’
Parallel aan het viaduct dat ons over de A50 brengt, ligt een elegant ecoduct dat is afgebiesd met planken. In de betonnen rand zijn de naam en het jaartal uitgespaard: Herperduin 2013. Meteen na het viaduct slaan we rechtsaf en lopen langs een afrastering door het bos, vervolgens een stuk langs een akker met voederbieten. We klimmen nergens over een hek, maar of het helemaal legaal is wat we doen? Gelukkig komen we uit bij een weg, de Munstraat, een naam die we ook op de gevel van de vervallen boerderij al zagen, en zo belanden we bij de Rijksweg.
Anders dan de naam doet vermoeden is de Rijksweg een provinciale weg, maar voordat de snelwegen en het knooppunt werden aangelegd was dit de grote weg van ’s-Hertogenbosch naar Nijmegen. Ook deze weg wordt overkluisd door zo’n elegant ecoduct, dit heet de Maashorst – samen vormen de ecoducten een dierensnelweg tussen twee grote natuurgebieden.
Met dank aan de dassen
En dan komen we bij een toegangspoort met daarop ‘Archeologisch Monument Paalgraven’, het hoogtepunt van de wandeling komt in zicht. Over een stoffig zandpad lopen we parallel aan de Rijksweg naar het westen, een pad dat vreemd genoeg over een breed dijklichaam voert met aan weerszijden eiken.
Alhoewel het niet haar vakgebied is, herkent Theunissen in het zandpad de voorganger van de Rijksweg, die in de middeleeuwen onderdeel was van de Hanzeweg tussen Vlaanderen en Noord-Duitsland en die begin negentiende eeuw werd verhard en Groote Weg 8 ging heten.
Theunissen vermoedt eigenlijk dat hier zelfs in de prehistorie al een weg lag. Ze haalt een geologische kaart uit haar rugzak en laat een langgerekte strook zien die precies samenvalt met de weg, de Horstglooiing. ‘Het is alleen een hypothese, maar misschien is er ook nog een relatie tussen de weg en het grafveld Paalgraven.’
Mijn nieuwsgierigheid wordt flink op de proef gesteld, want van graven met palen is nog steeds geen spoor. Dan komen we bij een smal voetbruggetje dat aan de pijlers van het viaduct onder de A50 is bevestigd. Aan de andere kant – we staan nu ín de knoop – ontvouwt zich een weids panorama met verspreide heuvels die met palen zijn omkranst: bestemming bereikt.
Theunissen vertelt dat we deze reconstructie te danken hebben aan de nooit uitgevoerde plannen voor de vernieuwing van het knooppunt en dat er ook nog een dassenfamilie aan te pas is gekomen. Pardon?
Het blijkt een ingewikkeld verhaal, waarvoor ze terug moet naar de jaren zestig, toen het verkeer nog over de Rijksweg reed en de aanleg van de snelweg tussen ’s-Hertogenbosch en Nijmegen een bescheiden knooppunt noodzakelijk maakte. Vanwege het nabijgelegen vorstengraf werd eerst uitgebreid veldonderzoek gedaan en zo kwamen de grafheuvels van Zevenbergen tevoorschijn – slechts twee daarvan werden echt onderzocht. De vondst zorgde er vervolgens voor dat het tracé van de snelweg iets werd verlegd.
Decennialang veranderde er niets, tot de A50 naar het zuiden moest worden doorgetrokken, richting Eindhoven, en een veel groter knooppunt noodzakelijk werd. Na uitvoerige studie viel de keuze op een verdiepte ligging, dwars door het grafveld heen. Pas tóén werd besloten om, voor het te laat was, het hele veld op te graven. Dat duurde lang, mede omdat een familie dassen twee jaar lang weigerde te verhuizen naar het nieuw aangelegde onderkomen.
Na drie jaar werd het onderzoek afgerond en inmiddels was de maatschappelijke wind gedraaid: bij nader inzien vond Rijkswaterstaat het toch zonde om botweg dwars door het grafveld te bouwen en kwamen er alsnog fly-overs. Wat was er gebeurd als dat idee er meteen was geweest? ‘Dan was het veld onberoerd gebleven. De grondregel is dat niets doen de beste bescherming is.’ Het uiteindelijk niet-uitgevoerde plan, vraag ik enigszins malicieus, vormde dus het perfect alibi om toch te mogen graven? Theunissen glimlacht fijntjes: ‘Het was niet onze keuze, maar het heeft wel een schat aan informatie opgeleverd, die we vervolgens bij de reconstructie konden laten zien.’
Tussen de heuvels
Ze wijst op twee rijen palen die in een min of meer rechte lijn tussen de heuvels lopen: ‘Die dateren uit de IJzertijd en zijn dus veel jonger dan de grafheuvels uit de Bronstijd. Vroeger was archeologisch onderzoek heel objectgericht: alleen de heuvel zelf werd opgegraven. Sinds de jaren zeventig kijken we breder en hier konden we het hele terrein van zo’n 2,5 hectare onderzoeken en zo stootten we bijvoorbeeld op de IJzertijdtoevoegingen tússen de heuvels.’
Weer tovert ze een kaart uit haar rugzak, ditmaal een kopie van de ASK, de Allesporenkaart die bij elke opgraving wordt gemaakt, en ze wijst de verschillende heuvels aan die in een periode van bijna anderhalf millennium zijn gebouwd: ‘Sommige werden na aan paar honderd jaar opnieuw in gebruik genomen.’ En de palen rondom de heuvels? ‘Bij de bouw werden die in een perfecte cirkel in de grond geslagen, vervolgens werd daarbinnen een heuvel opgeworpen. Na verloop van tijd vergingen de palen natuurlijk en bleven alleen de heuvels over.’ Het beeld dat we nu zien, ompaalde heuvels uit verschillende periodes, kunnen de mensen toentertijd dus nooit hebben aanschouwd. Bovendien stonden er vroeger waarschijnlijk geen rechte, uniforme palen, maar waren er patronen in gekapt en hingen er versierselen aan.
Langzaam lopen we over het pad tussen de heuvels in de richting van de flinke uitkijktoren die als sluitstuk van de reconstructie is gebouwd, maar eerst komen we langs een heuvel met een galg. ‘Dat is een reconstructie van de middeleeuwse toestand. We weten dat de lijken van misdadigers hier in de dertiende eeuw neer werden gehangen, ter afschrikking van de passanten over de Hanzeweg. Dat die galg op een van de “heuvels van de heidenen” stond, maakte de symboolwerking alleen maar groter.’ Ook de oude naam Zevenbergen bewijst dat mensen zich in de middeleeuwen bewust waren van de bijzondere betekenis van de heuvels, de naam Paalgraven dateert pas van na de opgravingen.
In mijn eentje beklim ik de toren, want Theunissen heeft hoogtevrees – wat voor een archeoloog geen onoverkomelijk bezwaar is. Bovengekomen kijk ik uit over de vlakte met de heuvels, een informatiepaneel spoort aan om ook de andere kant op te kijken, waar aan de overzijde van de snelweg het vorstengraf te zien zou zijn. Dat zal in de winter ongetwijfeld het geval zijn, nu zie ik alleen de bomen en het viaduct.
Terug op de grond blijkt ook de doorsteek naar het vorstengraf, dat hemelsbreed op 350 meter afstand ligt, geen sinecure. Officieel zouden we helemaal terug naar ecoduct Maashorst moeten lopen, maar we besluiten de gok te wagen en steken, goed lettend op de stoplichten voor het autoverkeer, de Rijksweg over en lopen via het fietspad, dat nog de Oude Rijksweg heet, terug.
Waarom, wil ik tot slot weten, is Paalgraven wél een beschermd monument, het is toch ook een reconstructie? ‘Een groot deel van de bodem is nog altijd niet “verstoord”, zoals wij dat noemen. Zo zijn de middenstukken van de heuvels bewust niet onderzocht en die bevatten dus, anders dan het vorstengraf, nog steeds informatie. We zouden bijvoorbeeld nog pollenonderzoek kunnen doen, en wie weet wat er nog voor nieuwe technieken worden ontwikkeld.’
De route staat op Komoot