Bouwers kijken liefst vooruit. Toch is het noodzakelijk om af en toe terug te kijken, al is het maar om vanuit het verleden een nieuw licht te laten schijnen over het heden. De serie ‘na dato’ onderzoekt vergeten episodes uit de bouwgeschiedenis. Deze maand: het eerste gerealiseerde project van Rem Koolhaas.
‘Wat ziet het er hier gezellig uit, zo romantisch met al die lichtjes’, zegt mijn moeder terwijl we langs het IJplein naar restaurant Wilhelminadok lopen. Ik neem haar van opzij stiekem even op, maar nee, ze neemt me niet in de maling. Dit is de eerste keer dat ik iemand een schepping van Koolhaas gezellig heb horen noemen. En eigenlijk heeft ze gelijk: neem ’s avonds de pont vanaf het Amsterdamse Centraal Station en je ziet de urban villas sprookjesachtig aan het water liggen.
Blij zal Koolhaas met deze kwalificatie niet zijn. In 1990 zei hij op het symposium ‘Hoe modern is de Nederlandse architectuur?’: ‘Er is een belangrijke stroming in de moderniteit die lak heeft aan de mens, die niet humanistisch is, die zich als onderdeel van de niets ontziende wervelstorm ziet. Aan die moderniteit is Nederland nooit, geen Nederlander ooit toegekomen.’ En daarbij had hij het nadrukkelijk ook over zichzelf, en over het IJplein. Want ook zijn schepping had de valkuil van het Rietveld-Schröderhuis – ‘de meest gesublimeerde versie van een zigeunerwagen’ – niet vermeden.
Het IJplein bergt vele tegenstrijdigheden in zijn borst en dat begon al in de aanloop. Eind jaren zeventig kwam het terrein van de ADM-werf vrij, en voor het eerst werd er een bres geslagen in de industriële gordel die Amsterdam-Noord scheidt van het IJ. In deze politiek geladen tijd – de inspraak was op volle stoom, ‘bouwen voor de buurt’ luidde het parool – kwam de Dienst Ruimtelijke Ordening met een klassiek plan: een u-vormig bouwblok werd als een stempel herhaald. De werkgroep IJplein, waarin buurtbewoners een zware stem hadden, was tegen: de blokken ontnamen hun het zicht op het IJ.
Om de macht van DRO te breken stelde wethouder Schaefer in 1980 een ‘conditionerend architect’ aan, officieel met een beperkte taak, maar binnenskamers met de opdracht een heel ander plan ontwerpen. Er waren twee kandidaten in de race: de Zweed Ralph Erskine – een kampioen van de inspraak, maar de Nederlandse taal niet machtig – en de Nederlander Rem Koolhaas – een verklaard tegenstander van inspraak, maar ondanks zijn jarenlange verblijf in New York nog steeds nederlandstalig. Schaefer koos voor Koolhaas, die op dat moment alleen boeken en prijsvragen op zijn naam had staan.
De buurtbewoners uit de werkgroep waren niet onder de indruk van Koolhaas’ naam en faam, ze waren alleen bezorgd of hij niet te veel in het buitenland zou zijn en of hij wel goed bereikbaar was. Hij moest maar wat kopieën van zijn werk opsturen. Uit de notulen van 4 november 1980: ‘Koolhaas kan bij het secretariaat plakstroken krijgen van adressen van leden van de werkgroep.’
Toen hij begon geloofde Koolhaas noch in inspraak – ‘Dat is allang een synthetisch leger van inspraakmonsters geworden, geoefend in een speciale vorm van terreur’ – noch in stedenbouw. Om dat dubbele dilemma te omzeilen begon hij als een razende modellenstudies te maken voor de opgave van 1.375 woningwetwoningen. Hij grabbelde in de gereedschapkist van het roemruchte modernistische verleden en liet zien wat er gebeurde als je het hele terrein volzet met Unités, open bouwblokken, torenflats, strokenbouw. ‘We hadden materiaal nodig om over stedenbouwkundige en architectonische zaken te kunnen praten met amateurs, zowel ambtenaren als bewoners.’
Deze spoedcursus leidde tot 22 modellen, waarvan er uiteindelijk twee overbleven. Samen met het oude voorstel van DRO werden die voorgelegd aan de inspraak. DRO werd weggestemd, evenals de hoogbouwvariant van Koolhaas: de buurt weigerde meer dan vijf verdiepingen vanwege de hogere servicekosten, zelfs als die niet meer dan twintig gulden per maand zouden bedragen. Koolhaas noemt dit later een humbling experience, een ervaring die hem de nederigheid bijbracht om ‘een lager, eigenlijk bescheidener plan te maken wat meer te maken had met Noord en met de traditie van Noord.’
Het aangenomen plan bestaat uit twee delen, gescheiden door een grasvlakte. Het westelijk deel is een variatie op de Stadt ohne Höfe, een combinatie van lange blokken en urban villas. Dit model was in 1927 door de gebroeders Luckhart en Anker voor Berlijn ontwikkeld. Hiermee had Koolhaas een onverdachte bron voor het gebruik van urban villas, die volgens de CIAM-gedachte eigenlijk burgerlijk waren en dus taboe. Na de herintroductie door Koolhaas begon de urban villa in Nederland aan een ware zegetocht, geen Vinexwijk kan meer zonder.
Ook IJplein-oost heeft respectabele ouders: het is een kruising tussen een tuindorp en de Siedlung Römerstadt die Ernst May in 1927-1928 maakte voor Frankfurt am Main. De stroken staan loodrecht op het IJ waardoor de zichtlijnen op het water en op de binnenstad vrij zijn gebleven. In het hart van het oostelijk deel is een driehoekig plein uitgespaard. Anders dan bij een klassiek tuindorp is dit niet het hart van de wijk, Koolhaas heeft het opgevat als één van de voorzieningen die hij rangschikte aan de wandelpromenade die, parallel aan het IJ, van west naar oost loopt.
De promenade is de eigenlijke kern van het IJplein, een looplijn die steeds nieuwe doorblikken voorschotelt, een aaneenschakeling van lagen en fragmenten. Met deze lijn bracht Koolhaas dynamiek in de statische stedenbouw; een wandeling door de wijk is nog steeds een cinematografische belevenis. Jammer is alleen de afwerking van de uiteinden van de lijn: de aansluiting op de pont naar de Amsterdamse binnenstad is zwak, aan de oostzijde is de promenade weggefrommeld onder een poortgebouw.
Het grote grasveld tussen het oostelijk en westelijk deel ligt op de plaats van de vroegere insteekhaven. De Amsterdamse Raad voor de Stedebouw probeerde Koolhaas ervan te weerhouden de haven helemaal te dempen: het was een markant element en openlaten zou bovendien tien miljoen gulden goedkoper zijn. Maar Koolhaas was onverbiddelijk, zo’n verwijzing naar het industriële verleden was maar een ‘incident’ en een knieval voor het ‘schilderachtige’, en daar wilde hij zijn promenade niet aan opofferen. Toch had de haven wel degelijk een functie kunnen hebben, al was het maar het garanderen van het zicht op het IJ dat nu wordt versperd door noodlokalen. De achteloze plaatsing van deze lokalen op het grasveld is vooral te betreuren omdat Koolhaas zich veel moeite heeft gegeven om de zichtlijnen vrij te houden: over elke boom die de bewoners aan het ontwerp wilden toevoegen is in de werkgroep gevochten. Het gymlokaal van de school is er zelfs voor op poten gezet.
Het IJplein is nadrukkelijk een totaalontwerp, Koolhaas bemoeide zich met de beplanting, de kleur van het asfalt, de speelveldjes en de reepjes volkstuin in het westelijk deel. Ook kunst maakt een integraal onderdeel uit van de wijk, met als hoogtepunt de muur die Alfred Eikelenboom voor het grasveld ontwierp en die het scharnier vormt waar de hele wijk om lijkt te draaien.
In het overzicht van zijn werk S,M, L, XL besteedt Koolhaas welgeteld vijftien regels aan het IJplein op een totaal van 1.344 pagina’s. Dat is mager voor een ontwerp waarover hij zelf zegt dat hij er voor het eerst heeft gewerkt ‘met een principe wat we later misschien tot vervelens toe hebben gehanteerd namelijk planning als een soort abstracte serie van banen (…) een zekere randomness met toch een heel duidelijke structuur.’ Maar uiteindelijk overheerst bij Koolhaas blijkbaar de schaamte voor zijn ‘brave’ moderniteit en voor het feit dat hij de dynamische ontwikkeling van de havenfronten niet had voorzien. Honderd procent sociale woningbouw op een van de mooiste plekken van de stad zou nu inderdaad ondenkbaar zijn en daarmee is het IJplein de monumentale stuiptrekking van het modernisme gebleken. Maar wel een stuiptrekking om trots op te zijn.
Literatuur
Hoe modern is de Nederlandse architectuur?, Rotterdam 1990, Uitgeverij 010
IJ-plein Catalogus, Bernard Leupen, afdeling der Bouwkunde TH Delft, 1986
IJ-plein; een speurtocht naar nieuwe compositorische middelen, Bernard Leupen, Uitgeverij 010
Notulen werkgroep IJ-plein, Stadsdeel Amsterdam-Noord