Bedrijventerreinen hoeven niet per se lelijk te zijn, blijkt uit de acht voorbeelden die Werk in uitvoering verzamelde. Maar het blijven steriele gebieden, waar je na sluitingstijd niets te zoeken hebt. Een gesprek met Dirk Bergvelt aan de snelweg.
‘Kijk dat bedrijventerrein daar links,’ zegt Dirk Bergvelt als we aan de A1 een rijtje strakke donkerbruine kantoorpanden zien liggen, ‘daar is beslist een beeldkwaliteitsplan aan te pas gekomen. Dat ziet er meteen een stuk aardiger uit dan de voorbeelden uit het boek De logica van de lelijkheid.’ We proberen te raden bij welke gemeente dit bedrijventerrein hoort, bij Amersfoort of bij Hoevelaken, maar daar blijkt moeilijk: zoals overal in Nederland is ook hier aan de voet van de snelweg een zichtlocatie uit de grond gestampt, die met de achterliggende stad niets te maken heeft.
Het boek waaraan Bergvelt refereert is geschreven door Harkolien Meinsma en analyseert vijf vreugdeloze Noord-Hollandse bedrijventerreinen. Bergvelt ging samen met een ‘Vliegende Brigade’ van deskundigen, onder wie Meinsma, in heel Nederland op zoek naar bedrijventerreinen die wel goed zijn aangelegd en die als inspirerend voorbeeld zouden kunnen dienen voor ontwerpers en opdrachtgevers. Acht van deze terreinen staan beschreven in zijn boek Werk in uitvoering, dat eind deze maand zal verschijnen.
Helicopterplatform
Over dit boek praten we op een toepasselijke locatie: Cinemec, een groot bioscoopcomplex aan de rand van Ede, om precies te zijn in de geluidswal die de stad beschermt tegen de A12. Dit complex is zo succesvol dat er sinds de opening in 2000 elk jaar een zaal is toegevoegd, de laatste aanwinst is een zaal met 338 stoelen die tevens geschikt is voor conferenties. De volgende fase is al in voorbereiding: in de lobby staat een maquette met een hoteltoren en een evenementenhal. Onder een groot plein, waarop minieme plastic poppetjes flaneren, moet een ondergrondse parkeergarage van twee verdiepingen komen. Voorlopig biedt de grindvlakte voor de bioscoop, met plaats voor honderden auto’s, nog een desolate aanblik.
Bergvelt heeft dit bioscoopcomplex gekozen omdat het de economische krachten illustreert die aan snelwegen werkzaam zijn: deze locatie, die buiten de bedrijventerreinen valt die de gemeente Ede had gepland, ontwikkelt zich op eigen kracht. Met het bioscoopbezoek van de Edenaren heeft dat slechts beperkt te maken: de 340 duizend bezoekers per jaar komen uit de hele Gelderse Vallei, de meesten per auto. Bereikbaarheid per auto was voor de buurman van Cinemec niet voldoende: marketingbedrijf Lukkien, dat wel op het officiële Edense bedrijventerrein zit, legde op zijn dak een helicopterplatform zodat klanten vanaf Schiphol direct hierheen kunnen vliegen.
Cinemec staat ook model voor de tendens dat bedrijventerreinen aan de snelweg zich steeds meer richten op consumenten. Meubelboulevards, garageshowrooms en fastfoodketens vond je al langer aan de snelweg, maar echte weidewinkels waren in Nederland taboe: we wilden niet dat de stadscentra net als in Amerika en Frankrijk werden leeggezogen. Bedrijventerreinen waren daarom voorbehouden aan business-to-business: bedrijven die andere bedrijven als klant hebben en dus slechts een bescheiden bezoekersstroom genereren, die zich bovendien beperkt tot werkdagen van negen tot vijf uur. Maar de tijden zijn veranderd: mobiliteit moet mogen en met het vertrek van Pronk is de laatste rem weggevallen. ‘Als je consumenten naar snelweglocaties wilt halen, moet je wel plekken creëren waar mensen graag verblijven,’ zegt Bergvelt, ‘als dat extra verkeer veroorzaakt: het zij zo.’ Dat dat een defaitistische houding is, wil hij best toegeven. ‘De moralistische stroming, die vooral afkomstig is uit de christelijke en de groene hoek, heeft aan belang ingeboet,’ zegt hij droogjes, ‘we moeten leren leven met mobiliteit. Bovendien hebben architecten en stedenbouwers decennialang net gedaan of bedrijventerreinen niet bestonden. De uitgifte was in handen van de gemeentelijke grondbedrijven en de afdelingen Economische Zaken. In 1991 was de voornaamste zorg van de eerste Architectuurnota dat de aanleg van bedrijventerreinen zou leiden tot een "architectonisch en stedenbouwkundig weinig interessant resultaat". Pas in 2000 constateerde men geschrokken hoe sterk het land daardoor verrommeld is. En dat we zo niet door kunnen gaan.’
Mobiliteitsesthetiek
De tijden zijn veranderd, zo ook het woordgebruik. ‘Weidewinkels’ hoor je nooit meer, tegenwoordig heten ze ‘retail parken’, naar het Engelse woord voor detailhandel. Als positief voorbeeld van zo’n retail park heeft Bergvelt Plein Westermaat bij Hengelo beschreven, goed voor 80.000 vierkante meter retail, horeca, leisure en kantoren.
De fine fleur van de Nederlandse ontwerpwereld is hier in het krijt getreden. Het landschappelijk ontwerp is van West 8, het bureau van Adriaan Geuze, de gebouwen en de openbare ruimte zijn ontworpen door Mecanoo, het bureau van Francine Houben, deeltijdhoogleraaar mobiliteitsesthetiek aan de TU Delft. Groot voordeel was dat één projectontwikkelaar bijna alle grond in eigendom had en voor eigen rekening panden liet neerzetten en die vervolgens verhuurde. Alleen Ikea en McDonalds hadden zelf grond en lieten een eigen gebouw neerzetten, maar ook zij waren bij hoge uitzondering bereid zich aan te passen aan het grotere geheel.
Ontegenzeggelijk zien de gebouwen er veel beter uit dan die op een gewoon bedrijventerrein, zelfs de reclame is bescheiden weggewerkt op geknikte houten torens, die verwijzen naar de zouttorens van het Twentse landschap. Uit onderzoek blijkt dat de middenstand in het centrum van Hengelo wel vaart bij het retail park: er komen veel Duitse klanten naar Plein Westermaat en twintig procent van hen gaat vervolgens ook naar de binnenstad. Dat nu waarschijnlijk de centra van de Duitse steden in de omgeving worden leeggezogen, daarover maakt Hengelo zich geen zorgen.
Volgens Bergvelt en zijn Vliegende Brigade kleven er nog twee andere bezwaren aan Plein Westermaat: de openbare ruimte is geheel ondergeschikt gemaakt aan het parkeren en, belangrijker nog: het gebied is uitsluitend gericht op winkelen, na sluitingstijd is het er uitgestorven.
Lawaai en stank
Werk in uitvoering gaat vooral over de ruimtelijke en architectonische kwaliteiten van bedrijventerreinen en de invloed die opdrachtgevers daarop kunnen uitoefenen. Het belang hiervan begint volgens Bergvelt inmiddels aardig door te dringen in Nederland, maar verbetering van de uiterlijke verschijningsvorm is onvoldoende. Misschien ontnemen fraai aangelegde, landschappelijk goed ingepaste bedrijventerreinen juist wel het zicht op de onderliggende problematiek, namelijk de monofunctionaliteit van al die retail parken, kantoor-campussen en business-to-business-terreinen. Bergvelt: ‘In termen van duurzaamheid is een eenzijdige oriëntatie gevaarlijk. Je moet zorgen voor een menging van functies, zodat het gebied mee kan groeien met nieuwe ontwikkelingen. Op dit moment blijft menging vooral beperkt tot waterberging en ecologische functies. Verder is er soms sprake van recreatief medegebruik, zoals de wandelroutes en visvijvers op Campus Westermaat, een bedrijventerrein dat vlakbij het retail park ligt.’ Bij andere bedrijventerreinen die Bergvelt met zijn Brigade bezocht, trof hij wel voorbeelden van functiemenging aan. Op Bakesteijn in Zwijndrecht is plaats ingeruimd voor sportvelden, bedrijventerrein Flight Forum in Eindhoven maakt zelfs onderdeel uit van een Vinex-wijk. De resultaten zijn echter bescheiden: ‘In werkelijkheid zijn de functies nauwelijks gemengd, ze liggen fysiek zo ver mogelijk uit elkaar. Ze vallen onder hetzelfde plangebied en hetzelfde exploitatieregime, daarmee houdt het zo’n beetje op.’
Alleen in de Rivierzone van Vlaardingen, een verouderd haventerrein dat drastisch op de schop gaat, vond Bergvelt een echte menging van wonen en werken. Tenminste, in aanzet want het is een proces van lange adem. Ondanks het lawaai en de stank van de bedrijven, is het geen probleem om potentiële bewoners te strikken, zij vinden de ruige havensfeer juist fantastisch. Het blijken juist de bedrijven te zijn die geen bewoners als buren willen, bang als ze zijn voor klachten en rechtszaken. In Amsterdam dwong Cargill de gemeente om de woningbouwplannen voor de Houthaven met de helft terug te brengen omdat het bedrijf geen huizen in zijn hinderzone wilde.
Tuinhuisjes
Terwijl bedrijven steeds stiller, schoner en veiliger worden, lijkt functiemenging eerder moeilijker dan makkelijker te worden. Bedrijven spelen op zekerheid en vegen hun straatje zo goed mogelijk schoon. Letterlijk, door het gezamenlijke parkmanagement dat steeds meer bedrijventerreinen instellen, maar ook figuurlijk. Op bedrijventerrein IJsseloord in Arnhem bekroop Bergvelts Brigade het gevoel dat ze in een gated community rondliep, ‘alleen maar nette mensen en nette bedrijven. In zo’n steriele omgeving voel je je weggekeken. ‘
Maar waarom deze ontmenging niet met hetzelfde defaitisme tegemoet treden als de toename van de mobiliteit? Bergvelt: ‘Het probleem is dat de kavels en de gebouwen wel eigendom zijn van de afzonderlijke bedrijven, maar als de terreinen verpauperen, dan komt het toch weer terug op het bordje van de gemeenschap. Daarom moeten we nu al werken aan structurele oplossingen. En dat betekent dat er gewoond moet worden, want wonen is de meest vitale functie die er is.’
Op de terugweg stoppen we even bij het Utrechtse bedrijventerrein Papendorp, dat in de oksel van twee snelwegen ligt, de A2 en de A12, en dat daarmee een dubbele zichtlocatie is. Ook hier had West 8 de hand in het ontwerp en dat leidde tot de combinatie van kantoorvilla’s en volkstuinen. Aan de rand van het terrein staan wat houten tuinhuisjes verbaasd tussen strakke kantoorpanden, die volgens de laatste mode zijn bekleed met donkere baksteen. ‘Of ik hier blij van word? Nou nee, het is een poging in de goede richting, maar op deze manier is het alsof je olie en azijn probeert te mengen. Het blijft een geïsoleerd terrein dat met de stad niets te maken heeft.’
Aanbevelingen uit Werk in uitvoering – Opdrachtgevers en bedrijventerreinen
1. Initiatief
• Bezinnen, dan pas met iets nieuws beginnen.
• Neem diversiteit als uitgangspunt
• Beschouw ruimte als een schaars goed
2. Planning
• Zorg voor continuïteit in opdrachtgeverschap
• Wees vasthoudend bij het mengen van functies
3. Ontwerp
• Zoek aansluiting bij de omgeving
• Besteed zorg aan de openbare ruimte
4. Uitvoering
• Plan controle op uitvoering van de plannen
• Organiseer beheer van het terrein
Tenslotte
• De toekomst vraagt om een doordachte aanpak van wat er nu staat en aan het verouderen