‘Gaat Eindhoven de goede kant op?’ Met deze vraag benaderde Willemien Ippel van het ACE me een maand geleden. Tja, gaat Eindhoven de goede kant op? Eigenlijk kun je die vraag alleen maar met ‘ja’ beantwoorden als je bedenkt dat PSV de afgelopen zeven jaar vijf nationale titels scoorde en dat de volgende op komst is. Ajax komt er nauwelijks meer aan te pas, over Feyenoord hoeven we het niet eens te hebben, dat valt in zijn eigen mes.
Maar goed, u wilt natuurlijk weten hoe het er met de architectuur en stedenbouw voor staat. Welnu, mijn moeder vindt dat Eindhoven een echte stad aan het worden is. En dat is opmerkelijk, want als geboren en getogen Eindhovense is ze weliswaar sterk gehecht aan haar stad, maar tegelijk praat ze er meestal in denigrerende termen over: ‘Het is niks en het wordt ook nooit wat.’
Tot haar eigen verbazing ontworstelt Eindhoven zich aan haar uitgedijde, suburbane vorm.
Eindhoven is ten diepste een autostad, ze is het Los Angeles van Nederland. En nu krijgt ze net als haar Amerikaanse evenknie een downtown met wolkenkrabbers, die uitrijzen boven een zee van laagbouw.
De stad tooit zich eindelijk met de tekenen van de macht die bij haar economische positie horen: glanzende hightech-torens die naar de hemel wijzen. Pas zeven jaar geleden, in 1999, streefde de wereldlijke macht de katholieke kerk voorbij: de Regent overtroefde de Joriskerk met vijf meter. Inmiddels zijn er drie profane gebouwen die de kerktorens overvleugelen. Overigens staat een van die torens in Woensel en ik wed dat er heel wat mensen in de zaal zijn die het ding nog nooit met eigen ogen hebben aanschouwd.
Persoonlijk vind ik de toren van Jo Coenen, die tachtig centimeter lager is dan de Joriskerk, een geweldige aanwinst voor Eindhoven, vooral als je de stad vanuit het zuiden binnenrijdt. De toren staat dan in al zijn rankheid precies op de as van de Aalsterweg en vormt zo de spil van de stad.
Het Wybertje vind ik trouwens als bijnaam niet erg goed gekozen.Wybertjes zijn plat en als Coenens toren iets niet is, dan is het wel tweedimensionaal. Ik moet altijd aan tante Sidonia denken als ik de toren zie, de lange lijs uit Suske en Wiske die zich kan verstoppen achter een lantaarnpaal.
Eindhoven mag ome Jo dankbaar zijn voor zijn tante Sidonia. Toch hoort het bouwen van mooie torens niet bij de drie strategieën voor stedelijke vernieuwing die ik u vanavond wil voorleggen. Mijn voorbeelden zijn veel kleiner van schaal en trekken veel minder de aandacht.
Wat me opvalt aan de projecten die de tentoonstelling High Five hi presenteert, is de nadruk op de vorm. Architecten tekenen graag gelikte plaatjes en bouwen graag gelikte maquettes en het publiek wil zich daar al even graag aan vergapen. Het resultaat is een geësthetiseerde, monolithische stad, met als hoogtepunt de blob die Fuksas neer wil zetten tussen zijn Piazza en de Witte Dame.
Maar architectuur zou veel minder over de vorm van gebouwen moeten gaan en veel meer over de ruimtes die geschapen worden en vooral over de manier waarop die ruimtes te gebruiken zijn. Een gebouw dat verschillende soorten gebruik toelaat is per definitie duurzaam: als de omstandigheden zich wijzigen, krijgen de ruimtes gewoon een andere functie. Het woord multifunctionele ruimte vermijd ik bewust, want functiemenging hoeft niet per se op gebouw-niveau plaats te vinden. Menging op het schaalniveau van de straat of het bouwblok is minstens zo interessant.
Ik wil drie delen van de stad de revu laten passeren:
€ Het centrum
€ De woonwijk
€ Het bedrijventerrein
En ik zal eindigen in China.
Het centrum
De revitalisering van de Eindhovense binnenstad verloopt succesvol: mensen staan in de rij voor een appartement in het centrum. Toch ben ik het niet eens met de claim dat daarmee het wonen in de binnenstad terugkeert, het gaat hierbij eerder om wonen boven de binnenstad.
Neem de reclamecampagne van de Admirant, voorlopig nog de hoogste toren van Eindhoven. Tegenwoordig hebben ze een oog dat je aanstaart met als pay-off ‘zinspirerend’, maar in de oorspronkelijke campagne zag je een man op zijn rug op de vloer liggen, met zijn benen omhoog tegen de doorlopende raampartij. In de verte de stad met onder andere de Paterskerk met het beeld ‘Jezus Waaghals’ op de torenspits. De boodschap was duidelijk: de bezitter van dit appartement heeft de stad aan zijn voeten liggen. Zonder waaghalzerij, want dit is ‘urban living’ met een ‘interne videofooninstallatie’.
Met je auto de parkeerkelder in en vervolgens met je eigen lift naar 31-hoog, het is maar de vraag of dat bijdraagt aan de grotere sociale veiligheid die de gemeente Eindhoven wil bereiken met de versterking van de woonfunctie van de binnenstad. In de discussie over de wenselijkheid van gated communities zei ex-architect Carel Weeber dat flats gewoon ommuurde wijken zijn die toevallig rechtop staan.
Voor de leefbaarheid en de levendigheid van de stad is het veel belangrijker dat de leegstaande woningen boven de winkels weer bewoond raken. Even recapituleren:
in 2003 nam de gemeente een extern bureau in de arm om de leegstand in het centrum te inventariseren: veertig procent van de ruimtes boven de winkels bleek leeg te staan. Op de Demer is de situatie nog extremer: er zijn 74 etages die niet in gebruik zijn als kantoor, kantine of magazijn en daarvan worden er slechts zeven bewoond. De leegstand bedraagt hier dus maar liefst 88 procent.
Uit diezelfde analyse blijkt dat er boven de winkels relatief eenvoudig 180 woningen kunnen worden gerealiseerd. Dat is twee keer zoveel als in de Admirant.
De gemeente Eindhoven is deze belangrijke potentie natuurlijk niet ontgaan. In 1986, dus twintig jaar geleden, probeerde ze al met subsidie om de leegstand te keren. Tevergeefs. Naar aanleiding van de analyse van 2003 werd het plan opgevat om de Naamloze Vennootschap Wonen boven Winkels Eindhoven op te richten, waarin de gemeente en Woonbedrijf zouden participeren.
Toen ik in de zomer van 2004 mijn boek over de Demer afrondde, was de oprichting op een oor na gevild. Voorzichtigheidshalve besloot ik om niet op de feiten vooruit te lopen en alleen te vermelden dat er een intentie was. Welnu, we zijn ruim twee jaar en de intentie is sterker dan ooit tevoren. Ik kan niet anders zeggen dan dat ik reuze benieuwd ben.Overigens is er in die jaren wel verder nagedacht over de mogelijkheden om de woningen boven de winkels weer in gebruik te nemen. Bouwkundestudent Jikkie van der Ven studeert volgende week af op het project De schatten op zolders, een ontwerp voor het bouwblok Rechtestraat, Catharinaplein, Jan van Lieshoutstraat en Markt.
Mijns inziens heeft dit soort kleinschalige ingrepen minstens zo’n grote impact op de stad als de tante Sidonia van Jo Coenen.
De woonwijk
Van der Ven werkte de functiemenging uit voor een bouwblok in het centrum, architect Bert ter Haar gebuikte dit concept voor zijn ontwerp aan de Nieuwe Fellenoord.
Hij bouwde 23 stadswoningen en gaf ze allemaal op de begane grond een vrij indeelbare voorgevel waar je als je wilt letterlijk met paard en wagen naar binnen kunt, want hij ontleende de maatvoering aan de panden op de Bergen. Verder biedt hij de mogelijkheid om de entree van de begane grond en die van de bovenwoning te spiltsen. En zie wat er gebeurt: sommige mensen gebruiken het hele pand als woning, anderen gaan boven wonen en gebruiken de begane grond als etalage of bedrijfsruimte. Je vindt er nu zelfs het kantoor van Stichting Thuiszorg De Sleutel.
De architect liet de voorgevel wat verspringen in de hoogte om een gevarieerd beeld op te roepen, aan de achterzijde zie je echter dat het gestandaardiseerde doosjes zijn. Een stap verder zou zijn om de panden door individueel opdrachtgevers te laten bouwen, waarbij je alleen de rooilijn vastlegt, zoals in Eindhoven gebruikelijk was aan de radialen die de voormalige dorpen met het centrum verbonden: Tongelresestraat, Gestelsestraat, Strijpsestraat, et cetera.
Dat zo’n strategie nog steeds mogelijk is bewijst Enschede. Ruim zes jaar na de vuurwerkramp is de wijk Roombeek uit haar as herrezen en al is ze nog niet af, toch is ze nu al een schoolvoorbeeld van bottom up stedenbouw. De ramp bleek een blessing in disguise: eind jaren negentig was namelijk al een klassiek masterplan opgesteld voor de Vinex-wijk die in de plaats moest komen voor deze volkswijk, maar dat plan ging de prullenbak in en de wijk werd in overleg met 850 bewoners herbouwd. Het resultaat is een prachtig rommelig collage van mooi en lelijk, van duur en goedkoop, van verantwoord en kitsch, van groot en klein, maar vooral van wonen en werken.
Het bedrijventerrein
Eindhoven scoort niet alleen met voetvallen goed in de nationale competitie, maar ook met bedrijventerreinen.
Flight Forum, het bedrijventerrein bij het vliegveld, won de Ruimte & Mobiliteit Prijs 2006, omdat het volgens de jury ‘een gedurfd, innovatief en vooral succesvol project is en daarmee een bron van inspiratie voor anderen.’
En in datzelfde jaar werd de High Tech Campus, het vroeger Natlab, tot ‘beste bedrijventerrein van Nederland’ gekozen. Topambtenaar Eelco van der Eijk van Economische Zaken zei bij de uitreiking dat het ‘vooral wat vernieuwing en uitstraling betreft een bedrijventerrein voor de toekomst is’. Beide bedrijventerreinen zijn zondermeer mooi. De gebouwen hebben, heel klassiek, een voor- en een achterkant, er zijn wandelroutes voor voetgangers en de landschappelijke inpassing is fraai. De geparkeerde auto’s zijn netjes weggewerkt aan de achterzijde en in parkeergarages, de verkeersafwikkeling is, zeker bij Flight Forum, goed doordacht en het beeldkwaliteitsplan wordt keurig gehandhaafd.
Mooi dus, maar u zult uit het voorgaande al hebben begrepen dat dat niet hetgeen is dat me het meest interesseert. Veel spannender vind ik het plan voor Park Forum, het nieuwe bedrijventerrein dat moet verrijzen tussen Flight Forum en Veldhoven. Van de 65 hectare wordt een klein stukje, namelijk vier hectare, gereserveerd voor de combinaties van woning en bedrijf.
Over de vorm is nog niets bekend, maar volgens de gemeente wordt Park Forum ‘een opvallende verschijning, met kubusvormige bedrijven, kleurrijke containervormige gebouwen en woonwerkgebouwen’.
Ik vind het allemaal prima, maar ik zou er voor willen pleiten om het niet te ingewikkeld en te duur te maken. En vooral: om het niet te beperken tot Park Forum. De gemeente Eindhoven constateert bij monde van de vorige wethouder Economische Zaken Jan-Carel Schut dat de ruimte voor dit soort combinaties schaars is in de regio, dus waarom dit model ook niet gebruiken voor minder perifeer gelegen bedrijventerreinen als De Hurk en De Kade. Wat een prachtige namen, maar dit terzijde.
Ingewikkelde architectuur hoeft daar helemaal niet aan te pas te komen zag ik in China, waar ik afgelopen herfst was.
China
Over dat land wordt altijd een beetje lacherig gedaan: Chinezen kunnen goed imiteren en kopiëren, om niet te zeggen dat ze de boel bij elkaar jatten. Nederlandse architecten en stedenbouwers vliegen er en masse naar toe om hun kunnen te vertonen, maar dat wij wat van hen zouden kunnen leren komt niet bij ons op.
Ten onterechte, want Chinezen zijn een ontzettend pragmatisch volk. Ze proberen alles en kijken simpelweg of het werkt of niet. Wat me opviel is dat overal in het land de ruimtes op de begane grond een hoog plafond hebben en een stalen rolluik om de boel af te sluiten. Deze begane grond is geheel vrij indeelbaar en je vindt er winkels, werkplaatsen en restaurants, kindercrèches, gezondheidscentra en woonhuizen, makelaars, drukkerijen en inzamelpunten van oud papier, garages, boeddhistische tempels en hondenkennels.
Deze manier om de begane grond te gebruiken is oud. Vroeger werd de ruimte afgesloten met fraaie houten paneeldeuren, die je als een soort harmonica weg kunt klappen. Tegenwoordig wordt standaard gewerkt met een stalen rolluik, of je ze nu op het platteland ziet of onder een flat in de stad. Mooi is het niet, wel praktisch.
Misschien is dat de belangrijkste les die we van China kunnen leren: minder esthetiek, meer flexibiliteit, meer menging