Aan het einde van hun boek How the City Moved to Mr Sun bezoeken architect Daan Roggeveen en journalist Michiel Hulshof de stad Kashgar, een stoffig, ingeslapen provinciestadje met nog geen half miljoen inwoners en een duizenden jaren oude binnenstad. Twee jaar zijn ze dan al onderweg langs de megasteden in het midden en westen van China en daardoor kunnen ze moeiteloos voorspellen hoe Kashgar, dat in 2010 is aangewezen als Speciale Economische Zone, er over tien jaar uit zal zien: ‘brede wegen, hoge torens en zonder twijfel een centraal plein met een indrukwekkend stadhuis, een cultureel centrum een vijfsterrenhotel en een conferentiecentrum.’
Het oude centrum zal voor 85 procent zijn verdwenen, de rest is in beton nagebouwd als toeristische attractie. De oorspronkelijke inwoners zullen bij de onteigening een beetje geld krijgen en daarvan huizen van vier, vijf verdiepingen bouwen om te verhuren aan het vlottende arbeidsleger dat overal in China steden uit de grond stampt. Zo zullen anarchistische, vitale stukjes stad ontstaan, de zogenaamde ‘sheng zong cun’, dorpen in de stad. Een lang leven is deze vorm van plattelandskapitalisme niet beschoren: door de groei van de stad en de Chinese hang naar orde zullen deze zelfbouwhuizen opnieuw onteigenend worden om plaats te maken voor standaardflats van twintig tot dertig verdiepingen, door een muur afgeschermd van de rest van de stad. Een groot deel zal leegstaan, maar dat zal de investeerders er niet van weerhouden in een adembenemend tempo verder te bouwen, want huizen zijn in China een geliefd speculatieobject.
Ja, zo zal het gaan, denk je na lezing van dit doorwrochte en prachtig vormgegeven boek, want Roggeveen en Hulshof hebben in de twaalf voorafgaande hoofdstukken evenzovele thema’s van de Chinese megasteden behandeld: steeds nemen ze één stad onder de loep om een thema in een afgewogen mengeling van reportage en analyse uit te diepen. Hoe speculatie werkt, laten ze bijvoorbeeld zien aan de hand van de stad Yinchuan, waar ze op stap gaan met de 27-jarige luitenant annex speculant Zhang en koffie drinken met hoogleraar vastgoed Deng. Foto’s tonen lege straten met fonkelnieuwe lege huizen, en flats met slechts een enkel verlicht raam. Infographics laten zien hoe het oppervlak van de stad verdubbelt en het inwonertal verviervoudigt.
Twintig jaar geleden woonde nog minder dan een kwart van de Chinezen in de stad, sinds begin dit jaar is dat officieel de helft en over nog eens twintig jaar zal het zeventig procent zijn. Dat zijn meer dan een half miljard stedelingen erbij. De begeleidende cijfers zijn bijna tot cliché geworden: het land gebruikt de helft van de wereldwijde staalproductie en bouwt minstens 20 duizend wolkenkrabbers per jaar. In de jaren tachtig en negentig waren het de steden aan de oostkust die stormachtig groeiden, het afgelopen decennium is die rol overgenomen door het binnenland en het verre westen en daarop richten Roggeveen en Hulshof hun blik.
Spelenderwijs schetsen de architect en de journalist een beeld van de Chinese verstedelijking, van de villawijken tot de achterbuurten en van de shopping malls tot mobiele arbeidersdorpen. Er is eigenlijk maar een aspect dat aan hun aandacht ontsnapt lijkt en dat zijn de fabrieken, die tienduizenden werknemers binnen hun muren huisvesten. Wel schrijven ze over de toenemende historisering – langzaam lijkt het lukrake sampelen van bouwstijlen plaats te maken voor een, eveneens verzonnen, Chinese stijl – en over ecocity’s – zestig steden noemen zich inmiddels zo, maar dat verhindert de stad Guynag er niet van om een wijk aan te leggen met zesbaanswegen die het onmogelijk maken je als voetganger te verplaatsen. Ook de creatieve stad komt aan bod – Richard Florida’s bestseller is al in 2003 in het Chinees vertaald.
Onnadrukkelijk weven de auteurs historische lijnen door hun betoog, bijvoorbeeld over de compounds waaruit elke stad is opgebouwd: ommuurde grondstukken van 500 bij 500 meter met daarop woontorens rondom een gestileerd parkje. Deze stedenbouwkundige vorm blijkt terug te gaan op het plan dat stedenbouwer Yu Wenkai in de zesde eeuw voor Christus schetste voor de stad Xi’an en dat bestond uit 113 ommuurde blokken, fang genaamd. Ook de communisten borduurden voor op deze enclaves in de stad, die de straat en de publieke ruimte ontkennen, bij hen heetten ze danwei. In het hoofdstuk over het Central Business District waarover elke zichzelf respecterende stad beschikt – de afkorting CBD is zelfs uitgegroeid tot een normaal Chinees woord – blijkt de grote invloed die bureaus als McKinsey hebben.
In een land dat zijn burgemeesters afrekent op economische groei, bepalen adviesbureaus de modellen en streefbeelden, niet de stedenbouwkundigen. En dus kopieert de stad Wuhan nu het Londense Canary Wharf, maar natuurlijk wel een slag groter: de blikvanger wordt een 428 meter hoge toren. Er staat een plaatje van de Wuhan Tower in het boek: het schaalmodel is zo groot dat het letterlijk het plafond van de tentoonstellingsruimte raakt. ‘The ceiling is the limit’, noteren Roggeveen en Hulshof droogjes, het is een van de weinige passages waarin de auteurs iets van wanhoop laten doorklinken over dit land ‘zonder sloppenwijken en zonder historie’.
Hoe groot de nieuwsgierigheid van Roggeveen en Hulshof ook is, ze blijven China toch van buitenaf bekijken: ze onderzoeken het land zonder vuile handen te maken. Dat geldt niet voor John van de Water van Next Architects, die sinds 2004 in China woont en werkt. De titel van zijn boek daarover is veelzeggend: Je kunt China niet veranderen, China verandert jou. Het is een zeer persoonlijk en bij vlagen hilarisch verslag van de omslag in zijn denken over architectuur. Tekenend is de volgorde van de foto’s in het boek: de gebouwen die hij ontwierp staan achterin, de ereplaats vóór in het boek is gereserveerd voor foto’s van mensen en dan vooral van zijn Chinese collega’s, opdrachtgevers en relaties. Jammer genoeg ontbreekt een foto van Lao Qing, zijn bijna zestigjarige buurman die uitgroeit tot een vraagbaak en vriend: ‘Je stelt grote vragen voor een jonge man.’
De sleutelscène van het boek gaat over het ontwerp dat hij maakt op verzoek van het Chinese architectenbureau Huanyang, waarmee Next in China samenwerkt. Het is een Big One, meer dan 200.000 vierkante meter groot, en het is al half klaar. De opdrachtgever blijkt ontevreden en het bureau dreigt het project alsnog te verliezen. Schaamteloos plakt Van de Water de gevel van een ander project waaraan hij werkt op de vijf torens en levert er voor ‘de eerste keer in mijn leven als architect’ een verhaal bij over de verhoging van de marktwaarde. Het is een instantsucces, waarover de andere drie oprichters van Next, die in het veilige Nederland zijn achtergebleven, niet erg te spreken zijn.
Langzaam maar zeker ziet Van de Water zijn Nederlandse principes stranden. Aan ‘het zichtbaar maken van kwaliteiten door confrontatie’ hebben de Chinezen geen boodschap, een analyse vanuit de programmatische randvoorwaarden is kansloos omdat het programma voortdurend in beweging is: misschien worden het woningen, misschien een hotel, maar het kan ook een shopping mall worden. Zelfs de grootte ligt niet vast: doe maar iets van 80.000 vierkante meter. En misschien nog wel belangrijker: het is de taak van de architect de opdrachtgever tevreden te stellen en die wil geen afgeronde oplossing, maar verschillende opties, waaruit hij naar believen kan kiezen. Met vallen en opstaan laat hij zijn ‘dogma dat hij zonder dogma’s werkt’ los en leert hij ‘met zijn hart denken’: het scheppen van een beeld dat zo sterk is, dat het veranderingen in programma en omvang kan opvangen. Ontwapenend eerlijk is hij over het magere resultaat dat dat vaak oplevert.
Het soepel geschreven boek schetst een beeld van de explosieve groei van China en de chaotische manier waarop die tot stand komt. Jammer is dat Van de Water niet probeert om lessen voor Nederland te trekken uit zijn Chinese ervaringen. Want zijn de ontwerpen van Nederlandse bureaus ondanks het spervuur van analyses en objectiveringen in werkelijkheid vaak niet ook erg intuïtief en subjectief? En verschilt onze stortvloed van prijsvragen en studieopdrachten nu werkelijk zoveel van de schaamteloze Chinese praktijk om een groot aantal bureaus aan een project te laten werken?
Voor het in Almere gevestigde International New Towns Institute was China niet groot genoeg: het boek Rising in the East bestrijkt heel Azië. De komende dertig jaar moeten er 1,8 miljard nieuwe stedelingen worden gehuisvest in het werelddeel dat zich uitstrekt van het Arabisch Schiereiland tot Indonesië en van Siberië tot China. Misschien was een wat minder grote greep aan te bevelen geweest.
Het inleidende essay belooft antwoord op de vraag of de vierde generatie new towns bruikbare modellen biedt om de sprawl in Azië in goede banen te leiden. Daarbij wordt een ruime definitie gebruikt, want new towns in strikte zin – geheel op de tekentafel geplande steden – zijn zeldzaam. Complicerende factor is bovendien dat de ideeën over emancipatie, die in ieder geval op papier ten grondslag lagen aan de oude new towns, zijn vervlogen: de markt regeert. Manmoedig wil het boek de westerse bril afleggen en de Aziatische werkelijkheid op haar merites beoordelen. De besproken zestien voorbeelden zijn daartoe ingedeeld in zes categorieën, uiteenlopend van ecologische steden tot slaapsteden en van politieke steden tot hightech-steden.
De keuze van de voorbeelden is nogal willekeurig, maar ronduit merkwaardig is dat er ook plannen bij zitten waarvan onduidelijk is of ze ooit uitgevoerd zullen worden: wat valt er dan ‘op zijn merites’ te beoordelen? Neem het megalomane voorstel van het Deense bureau BIG om een Azerbeidzjans eiland vol te zetten met zeven gebouwen in de vorm van zeven bergen? Wat zegt deze luchtfietserij over new towns? Daarbij komt dat auteur Rachel Keeton de voorbeelden die wel (gedeeltelijk) gerealiseerd zijn, lang niet allemaal heeft bezocht: haar beschrijvingen zijn deels van internet geplukt, de analyse krijgt daardoor te vaak het karakter van speculatieve vragen als: ‘Hoe zijn de ecologische ambities in evenwicht te brengen met realistische voorstellen?’
Slechts twee steden springen eruit als potentieel model voor de toekomst. Het Indiase Magarpatta is een bottom-up initiatief van 140 Indiase families die het lot in eigen hand namen toen ze onteigend dreigden te worden. Ze bouwden een stadje met achtduizend woningen en een IT-centrum in het midden, duurzaam en economisch zelfstandig. Het principe wordt nu elders in India gekopieerd. Het andere uiterste is New Songdo City, een hightech stad voor 65 duizend inwoners in Zuid-Korea. Hier probeert de Amerikaanse investeerder Stanley Gale ‘de code van het urbanisme te kraken en vervolgens te kopiëren’. Hem staat een kruising voor ogen van een duurzame stad, een internationale business hub, een luchthavenstad en een oase voor shopping. Je kunt hier bijvoorbeeld een officetel huren, een combinatie van kantoor en hotel. De stad is nog volop in ontwikkeling – begin 2011 woonden er pas 12 duizend mensen – maar het doel is een ‘city in a box’, die je voor veertig miljard dollar kunt bestellen. Twintig van deze privésteden wil Gale uiteindelijk verkopen, twee Chinese regio’s hebben al een contract getekend. Van deze stad had ik, net als van Magarpatta, veel meer willen weten. Maar dan had Keeton wel, net als Roggeveen en Hulshof, de moeite moeten nemen om ernaar toe te gaan en met eigen ogen te kijken. Of nog beter: dan had ze er, net als Van de Water, een tijd moeten gaan wonen.
How the City Moved to Mr Sun. China’s New Megacities
Michiel Hulshof & Daan Roggeveen, SUN Architecture, Amsterdam, 2011
Isbn 9789085068785, 328 pp, € 34,50
Je kunt China niet veranderen, China verandert jou
John van de Water, 010 Publishers, Rotterdam, 2011
Isbn 9789064507700, 272 pp, € 24.50
Rising in the East. Contemporary New Towns in Asia
INTI, SUN Architecture, Amsterdam, 2011
Isbn 9789461056832, 432 pp, € 34,50