Het ultieme publieke gebouw opende ruim een halve eeuw geleden zijn deuren: een glazen hal van vijftig bij zeventig meter met een dak erop. Veel meer dan een overkapt marktplein was het niet en liefst had architect Frank van Klingeren zelfs die overkapping nog weggelaten om zijn agora net als in het oude Griekenland gewoon in de openlucht te situeren, maar het Nederlandse klimaat vereiste nu eenmaal beschutting.
In 1967 opende De Meerpaal in Dronten zijn deuren en vanaf de eerste dag was het een eclatant succes, zowel bij de Drontenaren als bij de internationale architectuurcritici. Het gebouw was van acht uur ’s morgen tot middernacht geopend en bood plaats aan de weekmarkt, oecumenische kerkdiensten, een roodkoperen bar, de start en finish van wielerwedstrijden, politieke manifestaties, een kegelbaan, een ovaal amfitheater met een ‘theater en ronde’, een revolutionair projectiescherm waarop de maanlanding te zien was en nog veel meer.
Het sloot perfect aan bij de optimistische tijdgeest en Van Klingeren zorgde voor begeleidende sweeping statements, zoals de formule dat ‘een goedlopend sociaal mechaniekje’ bestaat uit ‘zestig procent perfectie, twintig procent hinder en twintig procent ontmoeting.’ En hij bedacht een eigen woord voor zijn strijd tegen de functiescheiding van het modernisme: ontklontering. Een lelijk woord, maar goed, dat is klonter, het woord waartegen het zich afzet, ook.
Van Klingeren was een rebel die radicale vernieuwing van de samenleving nastreefde – ‘Alles moet anders’ –, maar dan wel eentje met een stropdas en hij was niet uit de pers weg te slaan. Het ministerie van Buitenlandse zaken liet zelfs een documentaire over De Meerpaal maken en stuurde die in zeven talen de wereld over.
Een kleine tien jaar duurde de zegetocht, toen kwam de klad erin: het televisieprogramma Stuif es in dat hier werd opgenomen en dat veel had bijgedragen aan de bekendheid van De Meerpaal, verhuisde naar Bussum; de sportwedstrijden zorgen voor veel overlast; theatermakers wilden gewoon een ouderwets lijsttheater of desnoods een vlakkevloertheater. Langzaam werd het stiller in De Meerpaal.
Weer een decennium later kwam de genadeklap: de gemeente eiste dat het gebouw zichzelf financieel zou gaan bedruipen en daarvoor waren afgesloten, verhuurbare ruimtes nodig. Klonters, ja precies. Van Klingeren was furieus en met een beroep op zijn auteursrecht verzette hij zich vergeefs tegen de verbouwing. Niet omdat hij vond dat zijn schepping niet gewijzigd mocht worden – bij de opening zei hij al: ‘Als De Meerpaal er na twintig nog net zo uitziet als nu, deugt er iets niet, ik ben niet helderziend’ –, maar vanwege de privatisering en commercialisering. De hokjes en schotten deden hun intrede, maar het hielp niet veel: er bleef geld bij moeten.
Nog een decennium later, uitgerekend in het jaar dat Van Klingeren in een verzorgingshuis lag te wachten op de dood, besloot het Drontense college van B en W het verloederde gebouw te slopen.
Wat is een publiek gebouw? De vraag klinkt eenvoudig, maar is buitengewoon weerbarstig. Betekent ‘publiek’ dat het gebouw zonder restricties toegankelijk moet zijn? Dat poortjes, bewakingscamera’s en beveiligingsbeambten ontbreken? Dat alles gratis is en je er te allen tijde mag demonstreren, rondhangen, bedelen?
In dat geval wordt de lijst wel heel kort, want elk gebouw stelt restricties, al is het maar omdat het op bepaalde tijden dichtgaat. Openbaarheid op zich is bovendien een lege huls, die nog niet veel zegt over de manier waarop een gebouw functioneert. Essentieel voor een publiek gebouw zijn openheid en diversiteit, kruisbestuiving en interactie. Het gaat om mensen die zich een gebouw toe-eigenen, niet om publiek dat het komt aanschouwen.
Een gebouw kan deze toe-eigening uitlokken en stimuleren, of juist beperken en frustreren. Het scharnierpunt is het ‘programma’ – zoals dat in architectenjargon heet – dat het gebouw herbergt: op wie is het gericht, welke wisselwerking lokt het uit, hoe ontwikkelt het zich in de tijd? Want ‘het publieke’ is natuurlijk niet stabiel: vergelijk de swingende Meerpaal uit de jaren zeventig met de deplorabele Meerpaal van twee decennia later.
Een waarlijk publiek gebouw trekt mensen uit alle lagen van de bevolking, van alle leeftijden, seksen, rassen en inkomensklassen: lokale bewoners zowel als toeristen, efficiënte werkers naast zwervers, mensen die komen om zich te laten bekijken en mensen die zich liefst in de massa verstoppen.
Klinkt wel erg hippie-achtig? Dat zoiets nog altijd, of misschien wel opnieuw, mogelijk is, laat Tilburg zien. In de Spoorzone meteen achter het station staat een grote glazen doos met een dak erop, de oppervlakte is zelfs een beetje groter dan die van ‘het ding van Dronten’, zoals De Meerpaal indertijd werd genoemd, namelijk zestig bij negentig meter – daarmee is de hal volgens de FIFA-normen zelfs groot genoeg voor voetbalwedstrijden.
Hoe groot – of misschien beter gezegd: hoe ongeklonterd – de LocHal is, ervaar je meteen bij binnenkomst. Bijna over de hele breedte wordt de hal in beslag genomen door een trap die langzaam naar boven meandert, de treden zijn hoog genoeg om als bank te dienen en ze voeren je blik tot helemaal achterin de hal. Overal staan, zitten en lopen mensen, in groepjes, in tweetallen, alleen, met zijn drieën. Ze lezen, praten, drinken koffie, studeren – het gebouw gonst als een bijenkorf, het enig storende geluid is het harde schrapen van stoelpoten.
Met dit ‘trappenlandschap’ won het jonge bureau Civic samen met Inside Outside en Braaksma & Roos de architectenselectie voor de transformatie van de hal waar tot 2010 complete locomotieven aan kabels werden opgetakeld. De hijskranen hangen nog steeds in de nok, zoals veel meer oude elementen bewaard zijn gebleven. Zo staan de oude dragende vakwerkkolommen, met roest en al, prominent in het zicht, ze dragen de nieuwe vloeren en bieden plaats aan een plantenwaterval.
De trappen waren een gedurfde zet, want de opdracht luidde om de hal, die bouwkundig gezien uit twee losse delen bestaat, in de lengte op te splitsen en vervolgens de linkerhelft open te laten en de rechterhelft met vloeren en wanden geschikt te maken om de bibliotheek, een zalencentrum en een kunstinstelling te huisvesten. Ieder braaf in zijn eigen klonter, wel te verstaan. Als enige koos Civic ervoor de hele ruimte open te houden en de bibliotheek zich over de volle lengte en breedte van de hal uit te laten strekken.
Net als De Meerpaal indertijd werd ook de LocHal meteen omarmd. Bij de verkiezing BNA Beste Gebouw van het Jaar 2019 won de LocHal de publieksprijs én de eerste prijs in de categorie Leefbaarheid en Sociale Cohesie, en zowel NRC Handelsblad als de Volkskrant kenden de maximale vijf sterren toe. Maar wat pas echt telde was de stormloop van de Tilburgse bevolking: in negen weken trok de LocHal tweehonderdduizend bezoekers.
‘Iedereen komt hier’, zegt een trotse wethouder Berend de Vries, die ruim 32 miljoen euro in het gebouw stak, ‘van skater tot stropdas.’ Of in de woorden van Peter Kok, de zo mogelijk nog trotsere bibliotheekdirecteur, ‘van dakloze tot hoogleraar.’ Die daklozen bedoelt hij letterlijk, want de nachtopvang zit om de hoek en als die ’s ochtends om half acht sluit, komen ze als vanzelf naar de LocHal die een half uur later opengaat. Ze zijn van harte welkom, op twee voorwaarden: ‘Niet slapen en geen geuroverlast.’
De trappen leiden naar een vloer op de eerste verdieping en vandaar verder omhoog naar een omloop op de tweede en vervolgens naar een stadsbalkon op het zuiden dat uitkijkt over het centrum en de skyline van de stad. Door de hele hal verspreid staan kasten met boeken, lange tafels met werkplekken, losse zitjes met een schemerlamp. En heel veel stopcontacten, 1.147 om precies te zijn. Want stopcontacten zijn, samen met gratis wifi, de sine qua non voor het moderne publieke domein.
Aan de zijkanten liggen kleine glazen stilteruimtes, die je op zijn vroegst een dag van te voren kunt reserveren. Ook zijn er afsluitbare zaaltjes als de StemmingMakerij voor bijeenkomsten met een intiem karakter en thematische ‘labs’, met bijvoorbeeld 3D-printers en krachtige gamecomputers. Vanwege deze verbijzonderingen aarzelt architect Gert Kwekkeboom van Civic over de vergelijking met de oude Meerpaal: ‘Bij Van Klingeren was de ruimte generiek, terwijl wij tientallen verschillende hoeken en ruimtes hebben gemaakt, wij sturen dus veel meer. Maar die ontklontering, dat is ook bij ons het uitgangspunt.’
Op de dinsdagmiddag dat ik de LocHal bezoek, tref ik gepensioneerde fabrieksarbeiders die hun vrouw laten zien waar ze vroeger hebben gewerkt, hipsters met laptop en koptelefoon, een groep grijze dames die wordt rondgeleid, ouders die hun kinderen voorlezen en, gelukkig, meisjes met hoofddoekjes die zich serieus over hun huiswerk en giebelend over hun smartphones buigen. Gelukkig, omdat zij de mijnvogeltjes zijn die verraden hoe het gesteld is met het publieke karakter van een plek. De aanwezigheid van hoofddoekjes betekent dat een plek niet uitsluitend mensen met geld trekt en dat die sociaal veilig is en tegelijk anoniem genoeg om je eigen plan te trekken.
Ook de stropdassen die de wethouder noemt zie ik hier in het wild en dat is te danken aan de tweede grote speler van het gebouw, de zalenverhuurder die een deel van de investering terugverdient. Pas als je een tijd ronddwaalt, valt op dat lang niet alles openbaar is in de LocHal, maar dat is zo slim gedaan dat het publieke karakter er eerder door wordt versterkt dan verzwakt.
De achttien zalen die Seats2Meet verhuurt zijn alleen te bereiken door de brede trappen te nemen naar de eerste verdieping en daar de glazen deuren door te gaan. De grootste zaal, waar de bibliotheekbezoekers vanaf de omloop op de tweede verdieping in kunnen kijken, is semipubliek: hier bevinden zich werkplekken waarvan iedereen gratis gebruik mag maken, de enige voorwaarde is dat je inlogt en dat je bereid bent je kennis met andere werkers te delen. Betalen met je sociaal kapitaal, noemt de organisatie dat.
Geld verdient Seats2Meet met de verhuur van de andere zalen, waaronder de grote glazen muziekdoos die vroeger in de Amsterdamse Beurs van Berlage stond en die na het vertrek van het Nederlands Philharmonisch Orkest een sta in de weg was geworden. Omdat de LocHal het beste plan indiende, mocht ze de doos voor één euro overnemen en nu is die ingepast in de reusachtige hal. Formeel gezien een klonter, maar doordat je er van alle kanten dwars doorheen kunt kijken ervaar je dat niet zo. Intimiteit wordt, zo nodig, geboden met een van de reusachtige gordijnen die van het plafond tot op de grond hangen.
De backoffices van de kunstinstelling en de bibliotheek zijn aan de achterzijde van de hal onder het trappenlandschap geschoven. Ook die ruimtes worden door glazen wanden afgescheiden van de rest van de ruimte en zijn daardoor min of meer transparant.
Peter Kok stuitert van enthousiasme over zijn nieuwe hoofdvestiging: ‘Van oudsher staan het boek en de collectie centraal in bibliotheken, daarna kwam de periode dat alles om de klant draaide, maar inmiddels willen we vooral mensen verbinden, connectie maken. Daarom willen we zo min mogelijk drempels. Nee, ook geen antidiefstalpoortjes. Dat er daardoor boeken verdwijnen, jammer dan.’
De combinatie met andere huurders trekt niet alleen andersoortige bezoekers, het bespaart ook geld en personeel zodat de bibliotheek langer open kan zijn. Om die reden werkt Kok in Oisterwijk bijvoorbeeld samen met een theater: ‘Daar staat nu de bibliotheek met een van de langste openingstijden van Nederland, 84 uur per week.’
Bibliotheken zijn publieke plekken bij uitstek. Frans Bromet wijdde onlangs een prachtige vijfdelige serie aan deze ‘eilandjes waar het rendementsdenken nog niet is doorgedrongen, waar je altijd gratis welkom bent’. Gelukkig delen bibliotheken hun kracht steeds vaker met andere clubs, van musea tot welzijnsinstellingen en van sociaal-culturele voorzieningen tot asielzoekerscentra.
Terwijl bibliotheken in dorpen, wijken en kleinere steden al langer samenwerking zoeken – kleine stand alones worden zeldzaam – komt de menging bij grote, centrale bibliotheken veel langzamer van de grond. Een fraaie voorloper is De Rozet in Arnhem, waar de bibliotheek sinds eind 2013 samenwoont met de volksuniversiteit, het erfgoedcentrum en de kunstuitleen. Na Tilburg is dit najaar de beurt aan Groningen: aan de Nieuwe Markt wordt hard gewerkt aan een bibliotheek annex bioscoop annex stripmuseum annex VVV.
Utrecht voegt zich volgend jaar als eerste van de grote steden in dit rijtje, maar helaas is de keuze voor de partner nogal banaal: winkels en restaurants. Peter Kok kent de consequenties van die combinatie, want tot vorig jaar zat zijn hoofdvestiging aan de rand van het Tilburgse winkelhart: ‘Mensen kwamen daar binnen als consument, niet om zelf iets te doen of te leren’. Terwijl Kok wat blij is dat hij nu meer afstand heeft tot de winkels, haalt Utrecht de commercie juist binnen.
Dat dit een grote fout is, vindt ook Rob Bruijnzeels van het ‘Ministerie van Verbeelding’, een platform voor innovatieve bibliotheekarchitectuur. Ik trof Bruijnzeels toevallig in de LocHal, waar hij een groep bibliothecarissen uit München rondleidde. ‘Aan de Gasteig zit het grootste culturele centrum van Europa, een combinatie van bibliotheek, conservatorium, philharmonie en volkshogeschool. Het is nu nog een gesloten stad: ieder zit achter zijn eigen voordeur en op het centrale plein gebeurt niets. Omdat het complex voor een half miljard euro zal worden gerenoveerd, wilden we hier laten zien hoe je uitwisseling en samenwerking kunt vormgeven.’
Als ik zeg dat de LocHal me sterk aan De Meerpaal in Dronten doet denken, beaamt hij dat volmondig. Hij heeft als student zijn scriptie over de architect geschreven: ‘Dit is een echte Van Klingeren 2.0, eindelijk krijgt die man de eer die hij verdient.’
Dat een bibliotheek geen panacee is, die een gebouw automatisch voorziet van een publiek karakter, is te zien bij de gerenoveerde Meerpaal. Dankzij het verzet van de toenmalige Rijksbouwmeester is dit iconische gebouw namelijk niet gesloopt: Atelier Pro kreeg opdracht voor een ingrijpende renovatie, waarbij onder andere een bibliotheek, het centrum voor beeldende kunst en een klassiek theater werden toegevoegd.
Van een afstandje ligt het gebouw er weer glanzend bij, de glazen hal ligt in haar volle glorie te prijken. Maar als ik de hal via de draaideur betreed, blijkt dat de bibliotheek verschanst zit achter een eigen entree, compleet met schuifdeuren en bewakingspoortjes.
Slaagt De Meerpaal voor de hoofddoekjestest? Op deze zaterdagmiddag zitten oude Drontenaren de krant te lezen in de bibliotheek. In de openbare hal hangen wat statushouders rond – het zijn jonge mannen, dus hoofddoekjes dragen ze niet, maar ik tel ze voor de test toch mee. Op het eerste gezicht is De Meerpaal dus geslaagd, maar dan toch met de hakken over de sloot: het blijven twee gescheiden werelden, een gemiste kans.
Bronnen:
Hinder en ontklontering. Architectuur en maatschappij in het werk van Frank van Klingeren, Marina van den Bergen, Piet Vollaard
Nieuwe jaarringen voor De Meerpaal, Atelier Pro