Het slechte imago dat aan Heerlen kleeft wordt niet bevestigd door de cijfers. De voormalige mijnbouwstad had anno 1998 slechts een klein oranje vlekje – leefbaarheidscore ‘negatief’ – en een flink aantal gele clusters met een ‘matige’ leefbaarheid. Tien jaar later zijn de gele vlekken sterk gekrompen en woont nog maar 2,4 procent van de Heerlenaren in een gebied met een leefbaarheid ‘matig’ of minder. Van de 25 grote gemeentes die voor dit verhaal zijn vergeleken, scoren alleen Apeldoorn en de Haarlemmermeer beter.
Opvallend is het kleine negatieve cluster dat in 2008 in het hart van de stad opduikt. Dat is een opmerkelijke ontwikkeling, want in de rest van Nederland is juist een verschuiving van problemen naar de buitenwijken te zien. Inzoomen op de kaart leert dat het gaat om het gebied rond de Klompstraat en dat het daar van 1998 tot 2006 nog goed ging. Pas daarna is sprake van een ‘grote negatieve ontwikkeling’, terwijl de naaste omgeving zich juist positief ontwikkelde. Deze geïsoleerde, plotselinge neergang wijst op een incident: in de zomer van 2006 blijkt er een dag- en nachtopvang voor druggebruikers te zijn gevestigd. Opvallend is dat de veiligheid, de sociale samenhang en de publieke ruimte zich in de jaren 2006 en 2007 positief ontwikkelden, maar dat kon de verslechtering van de bevolkingssamenstelling – lees: de inschrijving van druggebruikers – niet compenseren.
Meezenbroek, de enige Vogelaarbuurt van Heerlen, laat een duidelijke vooruitgang zien. Had in 1998 grofweg de helft van de buurt nog de score ‘matig’, tien jaar later zijn er nog maar twee kleine gebiedjes over. Alleen rond de Paulus Potterstraat was sprake van een achteruitgang: bevolkingssamenstelling, sociale samenhang en publieke ruimte verslechterden hier, waardoor de leefbaarheidscore terugzakte van ‘matig positief’ naar ‘matig’. Daar stond een ‘grote positieve ontwikkeling’ rond de Henri Jonasstraat tegenover: die ging van ‘matig’ naar ‘positief’ en eindigde dus twee leefbaarheidklassen hoger.