‘Von der Sowjetunion lernen, heißt siegen lernen’, luidde een van de parolen van de voormalige DDR. Nu valt er van Rusland, de postcommunistische opvolger van de Sovjet-Unie, op architectonische en stedebouwkundig gebied niet veel te leren, maar hoe zit het met die andere grootmacht, China?
Vanuit China terugkeren naar Nederland levert een ontnuchterende ervaring op: Schiphol, ‘onze nationale trots’, oogt saai en sjofel. De luchthavens van Chongqing, Shanghai, Hongkong en Shenzhen zijn met hun golvende glazen wanden en reusachtige overspanningen stuk voor stuk moderner en comfortabeler. Te voet naar een afgelegen gate? Daarvoor staat een ondergrondse trein ter beschikking. Met de bus of taxi naar de stad? Een maglev brengt je met 420 kilometer per uur van de luchthaven naar het centrum. Toegegeven, dit zijn westerse hoogstandjes, zowel op architectonisch als technologisch terrein, maar ze demonstreren wel de razendsnelle ontwikkeling van China.
De hoogste toren van de wereld – 610 meter – wordt op dit moment gebouwd aan de Chinese oostkust, door een Nederlands architectenbureau, dat wel. Mark Hemel van information based architecture (iba) is lovend over de ruimte die hij krijgt: ‘Technisch is onze getordeerde toren uiterst gecompliceerd en normen ontbreken om de veiligheid te beoordelen. Maar anders dan in Nederland durft de opdrachtgever hier risico’s te nemen, Chinezen geloven er heel sterk in dat ze alles kunnen. De voortgang van het project wordt in reusachtige vergaderingen besproken, waarvoor specialisten uit het hele land samenkomen. Ter plekke wordt dan, iedereen gehoord hebbend, een beslissing genomen.’ Echte architectenbureaus kent China nauwelijks, maar de kennis op het gebied van engineering en constructie ontwikkelt zich in hoog tempo. Off the record wil een projectleider van een groot Nederlands ingenieursbureau dat veel in China werkt wel kwijt dat ‘we de Chinezen niet veel meer kunnen leren. Zij doen inmiddels projecten waar wij alleen van kunnen dromen.’ Dat de Chinese kracht en kunde maar niet echt tot ons willen doordringen is niet nieuw. Reeds in 1881 zei Justus Dirks: ‘Dat de ééne van de andere nog veel kan leeren, zoowel Nederland van den vreemdeling als de vreemdeling van Nederland, is de onuitwischbare indruk gebleven van alles, wat ik in het buitenland zag, en door de Nederlandsche ingenieurs over het algemeen te weinig gezien wordt.’ Dirks wist waarover hij sprak want hij was als hoofdingenieur van Rijkswaterstaat nauw betrokken bij de aanleg van het Noordzeekanaal, het Panamakanaal en de verbreding van het Suezkanaal.
Muren en poorten
In adembenemend tempo ontwikkelen zich in China werkelijk driedimensionale steden, met dubbeldeks snelwegen en gestapelde openbare ruimtes. Het is alsof de dromen van Le Corbusier alsnog werkelijkheid worden, alleen dan niet clean en strak als op zijn tekeningen, maar als een chaotische mengeling van oud en nieuw, van doorbraken en fragmenten. Bovendien krioelen deze steden van de mensen: de openbare ruimte wordt intensief gebruikt: voor straathandel, tai chi en stijldansen, om mahong te spelen, te wassen en te flaneren.
Architectonisch hebben de steden weinig om het lijf: de meeste gebouwen zijn kopieën van kopieën, want originaliteit blijft een zwak punt van de Chinese cultuur, die al duizenden jaren op navolging gericht is. Als een spons zuigt het land voorbeelden en modellen van over de hele wereld naar zich toe en paste die op en naast en over elkaar. Maar voegt daar wel een Chinees fenomeen aan toe: de muur.
Zonder muur in China geen stad. De verwevenheid tussen stad en muur is zelfs zo groot dat ze met hetzelfde karakter worden aangeduid: cheng. Het begint al vóór de bouw: bij prestigieuze projecten wordt eerst een muur van twee, drie meter hoog gebouwd en pas daarna beginnen de grondwerkzaamheden. En om de verkoop te bevorderen wordt er in de afbouwperiode een reusachtige, rode opblaasbare poort voor de flats gezet.
Of het nu om de Verboden Stad uit de vijftiende eeuw gaat, of om de Vinex-wijk Holland Village die op dit moment in Shanghai wordt gebouwd: er staat een muur omheen. Hetzelfde geldt voor de hutongs de oude volkswijken die in de grote steden in rap tempo tegen de vlakte gaan voor de wijken van flatblokken van vijf tot tien verdiepingen, die sinds de jaren vijftig in het hele land worden gebouwd en voor de moderne variant, de kluitjes appartemententorens van twintig verdiepingen en hoger.
Huizen die met hun voordeur aan de straat staan zijn zeldzaam: je moet eerst door een poort de wijk in en bij die poort zit vaak een man in uniform. Tegenwoordig kun je meestal gewoon binnenlopen, hoogstens krijg je een bevreemde blik achterna geworpen. Deze semiopenbare binnenruimtes hebben vaak een hoge kwaliteit: kinderen spelen er onbekommerd zonder dat ouders een wakend oog in het zeil hoeven te houden, mensen kletsen, hangen de was op, spelen kaart, zitten te eten. Soms vind je er winkels, fietsenwerkplaatsen en kindercrèches. In Nederland is een muur een verwerpelijk verschijnsel: gated communities zijn het symbool van rijken die de samenleving de rug toekeren in luxe, nieuwe woonwijken. Juist daarom biedt China interessant studiemateriaal: je vindt hier zowel arme als rijke ommuurde wijken, zowel nieuwe als traditionele, zowel gemengde als monofunctionele. Soms hebben ze zwaar bewaakte poorten met een stalen hek, een wachthok en een bewaker, soms alleen een symbolische poort die eerder een welkom dan een verbod lijkt in te houden.
Ook zie je dat de ommuurde ruimtes op heel verschillende manier geleed worden: je hebt uiterst gecompliceerde overgangen van openbaar naar steeds minder openbaar met als hoogtepunt de Verboden Stad, de aardse afspiegeling van de Purperen Ommuurde Hof in het hart van het heelal tot banale appartementencomplexen waar de collectieve ruimte zich beperkt tot het dak van de ondergrondse parkeergarage die gestoffeerd is met een strak geschoren gazon plus glimmend kunstwerk.
De oude hutongs die in het zuiden van China nontangs worden genoemd zijn deels gepland en deel organisch gegroeid en duiken dus in vele gedaantes op. Zo zijn in het centrum van Shanghai de binnenterreinen van gesloten bouwblokken opgevuld met een stelsel van binnenplaatsen en binnenstraten. Achter de hoge straatwanden van deze miljoenenstad vind je evenzovele dorpen. Deze vermenging van het grootschalige en het informele, van controle en chaos, van wolkenkrabbers en straathandel, is een van de opmerkelijke kanten van China: eerste, tweede en derde wereld vormen een dynamisch amalgaam.
Professor Wu Liangyong van Tsinghua University houdt zich bezig met een kritische reconstructie van de hutongs en probeert nieuwe stedebouwkundige vormen te ontwikkelen voor woongebieden met een grote bevolkingsdichtheid. Wu’s aanpak verdient aandacht, want China lijkt zich met zijn hutongs verder te beperken tot de twee uitersten: rücksichtslos platwalsen zoals inmiddels met bijna twee derde van de hutongs van Beijing is gebeurd – of perfect conserveren als toeristische attractie.
Rolluiken en harmonicawanden
De muren om de wijken waren van oudsher meestal geen blinde wanden: ze werden gevormd door winkels, werkplaatsen en andere openbare functies. Deze publieke plinten zorgen voor levendige straten, tenminste zo lang de winkels geopend zijn en dat is in China met zijn lange werkdagen het grootste deel van de tijd het geval.
Soms zie je nog de rode, houten paneeldeuren waarmee deze ruimtes traditioneel waren uitgerust: als een harmonicawand kunnen die helemaal worden weggeklapt om de hele breedte van het pand te kunnen benutten, maar je kunt ze ook een klein stukje openzetten bij wijze van deur. Veel van deze voorgevels zijn gesloopt en vervangen door uniforme stalen rolluiken. Lelijk, maar wel goedkoop en praktisch.
Het principe van de publieke ruimte aan de straatzijde wordt nog steeds massaal toegepast. In nieuwbouwprojecten krijgt de begane grond een forse hoogte vaak een meter of vier, vijf – en een geheel vrij indeelbare plattegrond. Wat er vervolgens met de ruimte gebeurt, wordt overgelaten aan de markt. En dus vind je er naast winkels en werkplaatsen ook crèches, makelaars, drukkerijen, inzamelpunten van oud papier, garages, tempels, gezondheidscentra, restaurants, hondenkennels en zelfs woonhuizen. En bij een volgend bezoek aan zo’n straat kunnen deze ruimtes weer een heel andere invulling hebben gekregen. Deze stedebouwkundige oplossing kan zowel leiden tot specialisatie en concentratie complete winkelstraten, of juist een aaneenschakeling van garagebedrijven als tot zeer gemengde milieus. Door de grote mate van flexibiliteit tref je de publieke plinten zowel aan in de stad als in de provincie. De bouwwijze is zo populair geworden dat je hem op het platteland ook steeds meer los van de plintvorm tegenkomt, als stand alone.
De uniforme bouwwijze en de rolluiken doen pijn aan onze westerse ogen, zeker op het platteland waar we zo graag een arcadisch landschap zien met regionale architectuur, liefst uit bamboe. Maar ook in de stad zien we de hoge rolluiken liever niet omdat je na sluitingstijd het gevoel krijgt door een expeditiestraat te lopen.
Het zou echter zonde zijn om deze esthetische blik die meer en meer verwordt tot een ideologie het zicht te laten ontnemen op de flexibiliteit en menging die door zo’n eenvoudige ingreep tot stand kan worden gebracht. Want als we een ding van China kunnen leren is het wel hun niet-ideologische, pragmatische aanpak: werkt het of werkt het niet?
Gepubliceerd op: Architectuur NL, 1 maart 2007
Met dank aan Frank de Graaf, Mark Hemel, Barbara Kuit en Akim Tan.