De Marktvisie 2018-2026, een stuk dat dateert van september 2018, ademt een defensieve toon. Weliswaar wordt als doelstelling geformuleerd dat de warenmarkten evenwichtig verspreid moeten zijn over de stad ‘waardoor zij voor alle Amsterdammers op redelijke afstand bereikbaar zijn’, maar de maatregelen die vervolgens worden genoemd zijn hoofdzakelijk gericht op het terugdringen van het aantal marktdagen.
Dat is dan ook de staande praktijk van de afgelopen jaren, met als dieptepunt de opheffing van de Bos en Lommermarkt per 1 januari jongstleden.
Veerkracht
De corona-epidemie heeft duidelijk gemaakt dat markten voor Amsterdammers met een laag inkomen een belangrijke schakel zijn in de veilige en goedkope voedselvoorziening. Projectleider schuldhulpverlening Erik Uijting waarschuwde bij de opheffing van de Bos en Lommermarkt dan ook: ‘Een op de vijf huishoudens zit op of onder de armoedegrens, voor hen is de markt essentieel.’
Terecht maakt burgemeester Halsema zich er hard voor dat de markten tijdens de lockdowns in ieder geval voor de food openbleven. Maar markten zijn niet alleen nodig voor de fysieke gezondheid van Amsterdammers, ze zijn, zo bleek eveneens tijdens de lockdowns, ook een belangrijke sociale ontmoetingsplaats en een tegengif tegen isolement en wederzijds wantrouwen.
Een stad heeft markten dus hard nodig, juist om haar veerkracht in tijden van crisis te waarborgen. Helaas heeft de Marktvisie 2018-2026 daar geen oog voor.
Gebieden versus buurten
De Marktvisie kijkt alleen naar de ‘22 gebieden’ van Amsterdam om te bepalen of er genoeg markten zijn en constateert dat er drie gebieden zijn zonder markt: Zuidas-Buitenveldert, Noord-Oost en Nieuw Sloten-De Aker. Verder zijn er gebieden waar volgens de Marktvisie juist te veel markten zijn, zoals Geuzenveld-Slotermeer en Bijlmer-Oost.
Maar gebieden zijn simpelweg het verkeerde schaalniveau om markten de maat te nemen: ze zijn te groot om zinvolle uitspraken te kunnen doen. Neem Geuzenveld-Slotermeer, daar wonen ruim 47.000 mensen en dan zouden twee markten te veel zijn? Purmerend telt 80.000 inwoners en heeft vijf markten, keurig verspreid over de wijken.
Als je naar de tabellen met de bezettingsgraden 2016-2017 (!) uit de Marktvisie kijkt, dan zou de markt op het Lambertus Zijlplein moeten verdwijnen. Is er in de coronatijd wel eens iemand op een maandagmorgen afgereisd naar Geuzenveld om te kijken hoe druk het daar is? En is het voor de hand liggend om te denken dat die mensen, als je hun markt opheft, voortaan naar het drie kilometer verder gelegen Tussen Meer lopen met twee zware boodschappentassen?
Nabijheid
Het grote manco van de Marktvisie is dat ze niet is gebaseerd op de essentie van de Omgevingsvisie, namelijk nabijheid. Mensen gezond laten bewegen vereist niet alleen de nabijheid van groen, maar ook van de belangrijkste sociale en economische voorzieningen.
Voor de markt moet je dus naar de werkelijke fysiek leefomgeving kijken waarop mensen georiënteerd zijn, en dat zijn niet de gebieden of stadsdelen, maar de buurten en wijken.
Hoe kan het dat er geen markten zijn in de Watergraafsmeer, Tuindorp Oostzaan en de Staatsliedenbuurt? Waarom blijven de bewoners rond het Mercatorplein, het Waterlandplein en de Brink verstoken van het aanbod van goedkope waren? Wanneer krijgen de Houthavens, het Zeeburgereiland en straks het Schinkelkwartier een markt?
Visie
De auto moet worden teruggedrongen, stelt de Omgevingsvisie keer op keer, welnu, dan zal het marktaanbod dichter naar de mensen moeten komen. Dat is niet alleen goed voor de mensen, maar ook voor de markt. Want een markt om de hoek creëert voor een deel haar eigen klanten. En haar eigen sociale dynamiek.
De markten vallen onder Economische Zaken en worden dus met deze bril bekeken. Het is hoog tijd dat er ook een sociaal-ruimtelijke visie op de markt wordt ontwikkeld, en dan niet op gebiedsniveau, maar op wijk- of buurtniveau. Alleen op die manier wordt recht gedaan aan de ondertitel van de Omgevingsvisie 2050: de menselijke metropool.