Voor de deur van de Oude Veiling in de Marktstraat staat Joop Kok al op me te wachten, maar voordat we vertrekken wijst hij eerst op de pittoreske ophaalbrug in het verlengde van de Marktstraat, met daarbovenuit torenend het beeld van een jonge vrouw op een hoge sokkel – het is Flora, de godin van de lente en de bloemen. ‘Een paar jaar geleden wilde het gemeentebestuur de brug vervangen door een rotonde, dat was praktischer. Gelukkig hield de gemeenteraad voet bij stuk, want zeg nou eerlijk: zo’n doorkijkje is toch net Parijs, dat sloop je toch niet?’
Oud zijn de ophaalbrug, het beeld en het aanpalende gemeentehuis niet, het ensemble dateert van begin jaren zestig van de vorige eeuw, maar het is beeldbepalend voor Aalsmeer en volgens Kok is daarvan al genoeg verloren gegaan. ‘De inspiratie voor de sokkel had Berghoef, de Aalsmeerse architect die het gemeentehuis ontwierp, ontleend aan zijn studiereis naar Italië. Op het San Marcoplein staat er ook een, met een leeuw erop.’
Aalsmeer heeft altijd architectonische aspiraties gehad en dat gold ook de veilinggebouwen, tenminste, tot die naar de rand van het dorp verhuisden en de historische banden werden doorgesneden. Maar dat zal pas aan het einde van de fietstocht langs honderd jaar Aalsmeerse bloemenveiling blijken.
Voorlopig vertelt Kok – architect en columnist, maar voor de erfgoeddeskundige van het dorp – nog vol trots over de keur aan bekende architecten die in Aalsmeer werkte. ‘De Klerk, Duiker, Greiner, Sangster, Salomonson, Staal, Wattjes en Wiebenga, allemaal bouwden ze hier. De architectuurcriticus van NRC Handelsblad prees Aalsmeer zelfs aan als een openluchtmuseum van de tussenoorlogse architectuur. En Berghoef was dan wel een lokale architect, maar niet de minste, want hij schopte het tot hoogleraar aan de TU Delft. Er was geld, dat maakte het makkelijker om goede architecten aan te trekken, maar essentieel was volgens Kok de culturele belangstelling van de vele doopsgezinde kwekers in Aalsmeer.
De veiling en het verenigingsleven
De Oude Veiling is een bescheiden wit gebouw dat tegenwoordig een caférestaurant, drie zalen en de bibliotheek herbergt. De diepliggende vensters en de verspringende, overstekende dakgoten geven het een mediterrane uitstraling. Omdat het café vanwege een verbouwing dicht is, geeft Kok op de stoep een lesje geschiedenis.
De Centrale Aalsmeerse Veiling, de CAV, blijkt in januari 1912 te zijn opgericht, maar ondanks de naam is het gebouw aan de Marktstraat niet de oudste veiling van het dorp. Een maand eerder werd namelijk drie kilometer verderop in Oosteinde, een gehucht dat bij Aalsmeer hoort, veiling Bloemlust opgericht. ‘Aanvankelijk was een gezamenlijke veiling, als alternatief voor de veiling aan de Amsterdamse Marnixstraat, wel de intentie, maar het duurde de Farregatters, zoals de Oosteinders werden genoemd, allemaal te lang en begonnen te veilen in een kas.’
In Aalsmeer-Dorp startte de veiling in een café en al snel werd Jan Willem Luik, de lokale bouwmeester annex gemeenteopzichter annex hoofd van de brandweer, ingeschakeld om een eigen gebouw neer te zetten – het pand waar we nu voor staan. De zaken gingen goed en de veiling groeide zo hard dat een nieuw pand eind jaren twintig onvermijdelijk werd. Berghoef transformeerde het pand aan de Marktstraat vervolgens tot een verenigingsgebouw.
Die nieuwe bestemming lag voor de hand, vertelt Kok, want veilingen vonden alleen ’s ochtends plaats, ’s middags werd het gebouw altijd al door lokale verenigingen gebruikt. Bij de veiling in Oosteinde was dat niet anders, ook daar bloeide het verenigingsleven in het veilinggebouw, het dorpje kwam zo bijvoorbeeld aan twee turnverenigingen.
Er is nog een overeenkomst tussen beide veilingen: de ligging aan water en spoor. Aan de achterkant grenst de Oude Veiling aan de Kerkwetering, waarover de kwekers de bloemen aanvoerden, en vierhonderd meter verder lag station Aalsmeer, een kopstation met sporen in drie richtingen: westelijk naar Haarlem, oostelijk naar Utrecht en noordelijk naar Amsterdam. De trein bracht de geveilde bloemen naar de stad en voerde cokes aan om de kassen te verwarmen. En toeristen, die op Westeinderplassen kwamen zeilen.
De studio’s van Joop
De opvolger van de Oude Veiling ligt om de hoek en het gebouw dat Jan Staal in 1926 ontwierp maakt nog altijd een frisse, moderne indruk. Kok: ‘Je ziet dat Staal een groot gebouw bewust klein maakte. Hij koos niet voor één reusachtige hal, maar voor drie verspringende volumes, elk met een eigen dak, en daarbovenuit priemt een expressieve toren. Vroeger werd de toren bekroond met het ronddraaiende logo van de CAV.’
Een aantal malen is het veilinggebouw uitgebreid, maar de grootste uitbreiding kwam pas toen de veiling begin jaren zeventig eindelijk fuseerde met die van Oosteinde en ze samen landden op de huidige plek op de grens van Aalsmeer en Uithoorn. Het complex aan de van Cleeffkade werd in 1975 verkocht aan De Raad Vastgoed en in 1983 verhuurd aan Joop van der Ende. Een anonieme architect kreeg de opdracht er aan de achterkant gigantische hallen aan vast te plakken. Studio’s Aalsmeer, met een oppervlakte van 6,5 hectare, was een feit. Enfin, Endemol vertrok in 2010 en langzaam kwam de klad erin.
De slagbomen staan open, dus we kunnen het terrein op en fietsen een rondje om het complex. Een greep uit wat we zien: Restaurant EetZe, waar je voor 32 euro drie uur onbeperkt kunt eten en drinken, flexkantoren, casino Sevens, een kinderopvang, een loods met reddingsboten, verlaten studio’s, een paintballcentrum, een enorme parkeergarage. Kok vertelt dat er, nog niet geopenbaarde, plannen zijn om de aangebouwde hallen te slopen en er zeshonderd woningen neer te zetten, maar de musical One, die eind 2021 een van de grote studio’s betrok, bleek een succes en sindsdien ligt de planvorming stil.
Strandvolleybal
Enigszins bedrukt vervolgen we onze route, we steken de provinciale weg over die sinds de aanleg van de nieuwe N201 is versmald en waar vrachtwagens op weg naar de huidige veiling niet meer welkom zijn: grote verkeersborden dwingen ze om te draaien en met een grote boog om het dorp te rijden.
We nemen een stukje Stommeerkade en vervolgens de Oostereinderweg, oude linten met een mengelmoes aan bouwperiodes en bouwstijlen. Kok is in zijn element en wijst op een grijs houten woonhuis ontworpen door Jan Duiker, een spiegelende autoshowroom van de oude Cees Dam en een houten woonhuis van Michiel de Klerk in Amsterdamse-Schoolstijl. En dan komen we bij Bloemlust, de oude veiling van Oosteinde. ‘Ook hier was het eerste gebouw van de hand van Jan Willem Luik, maar toen de veiling daar uitgroeide, werd De Klerk ingeschakeld. Hij presenteerde eerst een weelderig gebouw met een reusachtig gewelfd dak. Man, als dat werkelijk gebouwd was, hadden er nu busladingen Japanners op de dijk gestaan. Maar helaas, het was te duur.’
In plaats daarvan ontwierp hij een zwaar, gesloten gebouw, dat dankzij fraaie metselpatronen en speelse details toch over zwierigheid beschikt. Banieren van The Beach maken duidelijk dat er nu een strandvolleybalclub in zit. Ook deze veiling was al rap te klein, maar anders dan in Aalsmeer-dorp was hier ruimte genoeg om naar achteren uit te breiden. Staal zorgde voor een uitbreiding aan de dwarszijde en Berghoef nam de achterkant voor zijn rekening, alsmede de bedrijfswoningen op het terrein.
Kok wil me de Rozenzaal laten zien, daar waar het eigenlijke bieden plaatsvond, en al is The Beach eigenlijk gesloten, de beheerster laat ons binnen. Alles blijkt nog intact: de steil oplopende bankjes, het draaiplateau waarop de lorrie met bloemen werd geplaatst, de daklichten die zorgden voor natuurlijk licht. Aan de muur hangt een oude luchtfoto van het gebied: een zee van kassen waaruit overal schoorstenen omhoogstaken. Kok wijst op de plukjes arbeiderswoningen die links en rechts te zien zijn.
Polenhotels en langparkeren
Als we onze route over de Machineweg vervolgen, wordt Koks commentaar al snel spaarzamer. Het station aan de Aalsmeerweg, op vierhonderd meter afstand, is nog een inkoppertje: het is een broertje van het kopstation in Aalsmeer-dorp. De huizen met oranjerode pannendaken, die vorig jaar als laatste werden toegevoegd aan de Oranjewijk, zijn opgetrokken in de stijl van het Rooie Dorp dat hier tot voor kort stond, ‘de eerste sociale woningbouw van Aalsmeer’. Maar naarmate de schaal van het landschap groter wordt, neemt zijn houvast af.
‘Dit is deel van Green Park Aalsmeer’, zegt hij wijzend op de grote, lege vlakte tegenover de Oranjewijk. ‘Het plan was om hier bloemengerelateerde bedrijvigheid naartoe te halen, maar de bedrijven kwamen niet, en uit arren moede worden nu distributiedozen en langparkeren toegelaten. In de gemeenteraad komen dat soort beslissingen niet eens aan de orde, het is allemaal kortetermijndenken.’
We fietsen verder langs de kleine Poolse supermarkt aan de rotonde met de Hornweg en slaan rechtsaf de Japanlaan in. Dit stuk van Green Park Aalsmeer is al deels volgebouwd. De reusachtige grijze hal met witte silo’s ernaast is van bakkerij Borgesius, volgens de eigen site ‘een van de grootste van Europa.’ Iets verderop zit de Flower Tower, een wooncomplex voor arbeidsmigranten met tweehonderd bedden.
‘Het is een schitterend gebied voor woningplannen, maar het enige wat mag zijn Polenhotels’, zegt Kok. Toch leidde de oplevering van het complex begin 2021 onrust in Aalsmeer: ‘Mensen zijn boos dat er voor hun kinderen geen woningen worden gebouwd. Dat sentiment wordt vooral verwoord door Absoluut Aalsmeer, de lokale partij die bij de afgelopen verkiezingen de grootste werd. VVD en CDA hebben er als werkgeverspartijen geen moeite mee en “mijn” PvdA kan moeilijk tegen goede huisvesting voor migranten zijn. Al is het triest dat je integratie op die manier natuurlijk kunt vergeten.’
Als we verder fietsen zien we in de oksel van de N201 en de N231 een gebouw van acht verdiepingen waaraan de laatste hand wordt gelegd. Een kantoor is het niet, ziet Kok aan de opbouw van de gevel, hier komen mensen te wonen, maar wat voor mensen? Geen bord of vlag verraadt wat voor gebouw het wordt, nergens een naam, zelfs een opleverdatum ontbreekt.
Zoveel anonimiteit, dat moet wel een arbeidsmigrantenhotel worden, concluderen we, en dat blijkt te kloppen als ik later het bestemmingsplan raadpleeg: 144 kamers met in totaal 250 bedden. Migrantenhuisvesting blijkt dus zelfs aan de randen van bedrijventerreinen met taboes en schaamte beladen.
Lyon in de mist
‘Ik kom hier zo min mogelijk’, zegt Kok verontschuldigend als we het terrein van Royal FloraHolland Aalsmeer oprijden, de eigenlijke veiling. Na de fusie lieten CAV en Bloemlust hier aan de Legmeerdijk een gezamenlijk veilingcomplex bouwen, dat in 1972 door koningin Juliana werd geopend. De trots beperkte zich in die tijd tot de economische waarde en de efficiënte bedrijfsvoering, van culturele expressie of banden met het verenigingsleven was niet langer sprake. Kok: ‘Wie de architect is? Geen idee.’
In de afgelopen halve eeuw groeide de veiling uit tot zijn huidige omvang van ruim 190 hectare. Het is een wirwar van hallen, kantoren, loodsen, koelruimtes, docking stations, transportbanden, busbanen en parkeerdekken. Bloemen worden niet meer vervoerd met bootjes en treinen, maar met vrachtwagens en vliegtuigen. ‘Vroeger nam ik naar Amsterdam nog wel eens de bus, maar die rijdt over het veilingterrein en dat ik vind ik zo anoniem en grijs – een soort Lyon in de mist – dat ik tegenwoordig liever naar Schiphol ga om daar de trein te nemen.’
Aan de achterkant, die met een hoog grijs geluidsscherm is afgeschermd van de wijk Stommeer, verlaten we het veilingterrein en bij toverslag zijn we terug in de bewoonde wereld en krijgt Kok weer praatjes.
Hij wijst op de rietgedekte Stommeermolen, op de bejaardenwoningen van architect Salomonson – de eerste in hun soort in Nederland – en op het park dat is ontworpen door landschapsarchitect Chris Broerse, de man die internationaal doorbrak met zijn heemparken. Het is het Seringenpark, een eerbetoon aan de bloemsoort die Aalsmeer begin vorige eeuw, als opvolger van de aarbei, een tweede golf van roem en voorspoed bracht. Maar het lieflijke openbare park herinnert ook aan een tijd waarin veiling en dorp nog innig waren verbonden.