Mooi is Tokio niet, tenminste niet als geheel, als ensemble, als compositie en wat er allemaal nog meer voor begrippen zijn waarmee stedenbouwkundigen en kunsthistorici de stad schilderen. Tokio is chaotisch, versnipperd, fragmentarisch en caleidoscopisch – overigens ook allemaal mooie woorden –, maar vooral: Tokio is dynamisch. Letterlijk: de gemiddelde leeftijd van een gebouw is 26 jaar, de gemiddelde inwoner is bijna tweemaal zo oud. Hier wordt naar hartenlust gesloopt en gebouwd.
België, is de eerste indruk, en meer specifiek: Brussel. Hier geen strenge hand van boven, maar een verbijsterende uitbarsting van individuele smaak en expressie. Geen groot plan, eigenlijk helemaal geen plan, eerder een set simpele regels en procedures. En een diepgewortelde afkeer van onteigening, die zorgt dat elke grondeigenaar, al heeft hij nog zo’n klein stukje grond, tevreden moet worden gesteld als een projectontwikkelaar iets groters wil neerzetten. Tot verlamming leidt dat niet, wel tot vreemde, in onze ogen suboptimale, oplossingen.
Maar wat is optimaal in een metropool? Is dat de leesbaarheid van de stad – nog zo’n woord uit de westerse stedenbouwkundige canon? Is dat de esthetische kwaliteit van de ruimte? De overzichtelijkheid? En voor wie dan? En op welke schaal?
Toen ik Tokio per hogesnelheidstrein verliet, maakte ik vanuit het raam tweemaal per minuut een foto om een beeld te krijgen van de urban sprawl. Na een kwartier kreeg ik een lamme arm en na een half uur begon de stad me ongelofelijk op m’n zenuwen te werken: houdt het dan nooit meer op? De stad rees en daalde, soms was er een glimp groen te zien (velden? akkerbouw?), maar al snel waren er weer bedrijventerreinen, woonwijken, torenflats, malls en vooral heel veel dat ik niet kon benoemen. Sprawl dus. Pas na een uur was het ineens voorbij: we hadden de bergen bereikt. Pfff, eindelijk, wat een opluchting. Onleefbaar, een dichtbebouwde metropool van 38 miljoen mensen, ongezond, gekmakend, vervreemdend.
Maar hoe kwam het dat ik dat nu pas dacht, en niet in de twee weken dat ik er leefde? Op de fiets had ik de centrale delen van de stad kriskras doorkruist en vond haar juist opmerkelijk beschaafd en kleinschalig. Blijkbaar is het de grote, veelomvattende beschouwing zelf die een onleefbaar beeld oproept: als je er middenin zit, is de stad klein en overzichtelijk.
De helicopterview verschaft stedenbouwers en stedenbeschouwers vaak niet méér inzicht, maar maakt ze juist blind voor de werkelijkheid op ooghoogte, de werkelijkheid van de bewoners van vlees en bloed, die om de hoek boodschappen doen, naar het buurtbadhuis gaan en bloempotten naast hun voordeur zetten.
Natuurlijk is Tokio ook de stad van bullet trains en wolkenkrabbers, van manga strips en neonreclames. Maar dat is niet de essentie: Tokio is vooral een conglomeraat van duizenden buurtjes. Meteen terzijde van de grote doorgaande wegen – die niet alleen dienen voor het autoverkeer, maar ook als brandgangen – is de hoogbouw verdwenen en kom je in dichtbebouwde dorpen, met lage huizen en smalle straten, met buurttempeltjes en badhuizen, postzegelparkjes en houten elektriciteitspalen. Het is hier rustig en vriendelijk op straat, en stil.