Als ik omkijk zie ik een donkere heuvel oprijzen in een grauwe plas water. Het is een beetje een bobbelige heuvel, en er steekt een rare staak uit omhoog. In het water drijven bruine vlekken, kijk, uit eentje komt wat zwarte rook. De lucht is goeddeels bedekt met dampende wolken. Het tafereel wordt omkaderd door een vergulde rand.
Het schilderij in mijn wc beslaat bijna de hele wand. Nou is daar bij een muur van 1,10 bij 2,20 meter niet veel voor nodig, maar toch, zo’n wandvullend zeezicht geeft een wc-bezoek iets van een bezoek aan een achttiende-eeuws museum. Zonder respect voor de Unieke Kwaliteiten van Het Kunstwerk, plempten ze in die tijd de hele muur vol met schilderijen. Een beetje zoals de krant het stuk waar jij zo lang op hebt zitten ploeteren, achteloos wegmoffelt tussen advertenties en politieberichten.
‘Gezicht op Pampus’ zal het wel heten, aan het eenzame stoombootje te zien is het rond 1890 gemaakt. Tegenwoordig zouden de bouwkranen van IJburg het beeld domineren, wat de compositie van het schilderij beslist ten goede zou zijn gekomen.
De schilder is onbekend, misschien was het wel een ongetalenteerd neefje van Breitner: het perspectief deugt niet, de penseelvoering is plomp, de dijk van Durgerdam lijkt van bordkarton. En de lijst is nog gebarsten ook.
Het schilderij was van een oude man die een straat verder woonde, Ouwe Willem heette hij, zo’n naam die je zelf niet verzint. Ik heb ook nog een piëdestal uit zijn nalatenschap, zo’n zuiltje dat voor zichzelf is begonnen.
Natuurlijk doet het doek dierbare herinneringen in me opwellen, maar de voornaamste reden dat het er nog steeds hangt is praktisch van aard. Het scheelt een fors oppervlak bij de tweemaandelijkse schoonmaak.