Een systeem van standaardschermen moet een einde maken aan de huidige wildgroei van geluidsschermen langs de snelwegen. ‘We moeten terug naar strakke, droge ingenieurskunst, een stijl die het aantal impulsen reduceert’, vindt bedenker Ton van Schaik.
‘Nutteloze creativiteit, en dan druk ik me nog voorzichtig uit’, zegt Ton van Schaik over de wildgroei aan geluidsschermen. Hij is senior-projectleider van de Dienst Weg- en Waterbouwkunde van Rijkswaterstaat en vindt dat niet alleen zijn eigen organisatie daaraan schuld heeft, maar dat ook de architectuurwereld de hand in eigen boezem moet steken: ‘Dezelfde architecten die ons verwijten dat wij de regie hebben verloren, komen zelf steeds met andere vormpjes aan. Neem Moshé Zwarts, die vindt dat wij er een kermisattractie van hebben gemaakt en die vervolgens voor de nieuwe snelweg bij Schiphol niet alleen nieuwe geluidsschermen ontwerpt maar ook geheel afwijkende portalen boven de weg wil zetten. Waanzin.’
Van Schaik ergert zich aan de kakofonie van vormen, maar nog erger vindt hij de verspilling van tijd en geld. ‘Elk geluidsscherm behandelen we als een innovatieproject. Op die manier leer je nooit calculeren en mis je schaalvoordelen. Je gaat toch ook niet elke keer discussiëren over de samenstelling van het asfalt? Bovendien worden steeds dezelfde beginnersfouten gemaakt: een paneel dat met vierhonderd schroefjes in het werk moet worden vastgezet bijvoorbeeld. Of plexiglazen schermen die binnen handbereik liggen, daar krijg je de graffity gratis bij en als je zo’n scherm vier keer hebt schoongemaakt is het ondoorzichtig. Bedenkelijk dat we dat als Rijkswaterstaat steeds opnieuw accepteren.’
De komende tien jaar moet er ruim tweehonderd kilometer geluidsscherm worden bijgebouwd, bovendien moet nog eens honderd kilometer worden vervangen, dat is in totaal bijna de afstand Groningen-Maastricht. Geschatte kosten: 628 miljoen euro. Dat moet veel goedkoper kunnen, bedacht Van Schaik en hij besloot twee jaar geleden mee te doen aan een interne wedstrijd kostenbesparing van Rijkswaterstaat. Zijn idee is simpel: maak een modulair systeem, een blokkendoos met standaardelementen waaruit je kunt putten. Komt het hele land dan vol te staan met dezelfde schermen? ‘Nee, alleen het stramien is standaard, je kunt er steeds andere panelen in verwerken: beton, hout, plexiglas, aluminium. Je kunt het laten begroeien of er juist zonnepanelen in verwerken. Vergelijk het met een keuken: frontjes en accessoires zorgen dat je een reeks verschillende keukens kunt maken zonder de schaalvoordelen te verliezen.’ Van Schaiks schetsontwerpen ogen sober en strak, maar dat zegt niet alles over de uiteindelijke aanblik van de schermen: ‘De afnemer zou bij wijze van spreken ook reclamepanelen in het standaardstramien kunnen klikken, of knalgele tableaus.’ Misschien is leukigheid wel een groter gevaar van het modulaire systeem dan saaiheid.
Standaardisatie was niet de enige eis die Van Schaik zichzelf oplegde, de schermen moeten achteraf ook opgehoogd kunnen worden. ‘Nu moet een scherm worden gesloopt als er meer vrachtverkeer op een weg komt, of als de vluchtstrook wordt ingezet als rijstrook. Dat is duur en milieubelastend.’ Van Schaik schat de totale kostenbesparing op minstens twintig procent (126 miljoen euro): ‘Een deel van de geluidsschermen van het Kleinpolderplein is opgevat als industrieel product. Door standaardisatie en werkvoorbereiding daalden de kosten van dat stuk met een vijfde. Die besparing houd ik aan, maar ik denk dat het in de praktijk nóg goedkoper zal worden.’
Het modulaire systeem kreeg al snel de wind in de zeilen. Het idee won de tweede prijs waardoor Van Schaik een prototype mocht ontwikkelen voor een locatie aan de A27 ter hoogte van Hilversum. Bovendien werd hij aangesteld als projectleider ‘Routeontwerp Rijkswegen’, een van de negen Grote Projecten uit het Architectuurbeleid 2001-2004. In de toelichtende nota Ontwerpen aan Nederland staat: ‘Wat de vormgeving van de weggebonden elementen betreft zou er meer gelijkvormigheid van geluidwerende voorzieningen moeten worden bewerkstelligd.’ Van Schaik zit dus op twee fronten aan de knoppen.
Het ontwerp voor de Hilversumse locatie is duidelijk een staaltje ingenieurslogica. Het vlakke scherm leunt tien graden achterover: ‘Voor de holle en bolle schermen die tegenwoordig veel verrijzen is akoestisch geen enkele reden. Het is alleen maar lastig bij bochten. Een achteroverhellend scherm heeft wel een voordeel: het geluid reflecteert niet naar de overkant van de weg, bovendien oogt de weg ruimer.’ Het ontwerp benadrukt de horizontaliteit, je bent het achthonderd meter lange scherm tenslotte in 24 seconden voorbij. ‘De stijlen zijn weggewerkt achter de panelen zodat ze niet storen. We verwerken drie verschillende materialen in het scherm: aan het begin en einde worden de vakken gevuld met hout, in het midden met houtvezelbetonnen elementen met daarop steenwolcassettes. Over de volle lengte krijgt het scherm een betonnen plint.’ De technische tekeningen liet Van Schaik over aan Fix, een jong bureau van industrieel ontwerpers. Verder zitten in de projectgroep een akoesticus, een ’techneut voor de schroefjes’ en een funderingsspecialist. ‘Funderingen maken bijna een kwart van de kosten uit, met een modulaire fundering is dus veel te winnen. We zijn er nog niet helemaal uit hoe het moet, maar het idee is dat je bij de ophoging van een scherm achteraf de fundering kunt verzwaren om de grotere windbelasting op te vangen. Een van de mogelijkheden is het inbrengen van extra palen.’
Tegen het scherm wordt wilde wingerd, klimop en kamperfoelie geplant. ‘Uit onderzoek weten we dat 85 procent van de mensen liefst een scherm met een groene uitstraling wil, tien procent houdt van een transparant scherm en slechts vijf procent geeft de voorkeur aan een betonnen of metalen wand. En dat is precies het omgekeerde van wat er gebouwd wordt. Bovendien zie je in de praktijk dat veel schermen spontaan begroeid raken, zeker als de dienstkring geen zin meer heeft om tegen de graffity aan te kijken en het groen zijn gang laat gaan. Achteraf blijkt dan dat alle aandacht die in de constructie is gestoken verspilde moeite was. Die energie kun je beter steken in het in goede banen leiden van de beplanting, want dat is helemaal zo makkelijk niet.’
Deze zomer begint de bouw van het scherm, in november moet het klaar zijn. Tevreden is Van Schaik nog lang niet: ‘De tijdsdruk was groot, aan allerlei details zijn we nog niet toegekomen. Zo zit er gewoon een standaard vluchtdeur in, dat kan en moet beter. Bij de schermen langs de A16 is dat mooi opgelost door een kozijn in de betonnen wand op te nemen, dat doorbreekt de saaiheid. Ook voor de portalen moet nog een goede oplossing komen. Nu springt het scherm ter hoogte van het portaal een stukje terug, maar het is veel mooier om de staander van het portaal te integreren in het scherm. Langs de A2 ter hoogte van Zaltbommel zie je daarvan een goed voorbeeld. Ook de beëindiging van het scherm zit nog niet lekker.’
Kritiek op zijn ontwerp heeft Van Schaik vooraf al gekregen. ‘Ongezien wisten architecten te melden dat het ontwerp niks kon zijn omdat Rijkswaterstaat nu eenmaal geen verstand heeft van ontwerpen. Het feit dat ik van huis uit microbioloog ben, maakt het voor sommige vaklieden helemaal onverteerbaar. Belachelijk, alsof alleen architecten verstand hebben van ontwerpen en van vorm.’ Het primaat van het ontwerpen zou hij graag terugveroveren op de ‘vormgevende wereld’: ‘In de negentiende eeuw heeft Rijkswaterstaat heel veel gebouwd in Nederland: stations, gemalen, tolhuizen, gevangenissen, kerken. De Waterstaatsstijl werd dat genoemd, een uitdrukking die bedacht is door neogotische architecten als Cuijpers en Alberdingk Thijm. Als architecten voelden zij zich ver verheven boven de ingenieurs van Rijkswaterstaat en om aan de bak te komen gaven zij af op ons sobere neoclassicisme. Terwijl veel van de Waterstaatsbouwwerken nu op de monumentenlijst staan en bewonderd worden. Het was een strenge, functionele bouwwijze, een bijna modulair systeem. Ook historisch is er dus alle reden voor Rijkswaterstaat om weer zelf te gaan ontwerpen en een eigen, sobere stijl te ontwikkelen die wars is van de huidige vormwil.’
Van Schaik voelt zich gesteund door Jan Brouwer, architect en hoogleraar bouwtechnologie, die door Rijksbouwmeester Jo Coenen als begeleider is toegewezen aan het Project Routeontwerp. ‘Brouwer is akkoord met de hoofdlijn van het ontwerp, maar vindt de esthetische uitwerking nog onvoldoende en daar heeft hij gelijk in.’ Voor de fine tuning van het ontwerp wil Van Schaik buitenstaanders inschakelen: ‘Ik denk aan Hubert-Jan Henket omdat hij een heel zorgvuldig, terughoudend architect is. En verder zou ik striptekenaar Joost Swarte er ook wel bij willen betrekken, de man van de klare lijn, want het hele net van snelwegen lijkt wel met een zwarte viltstift getrokken.’
Wordt de aanblik van de Nederlandse snelwegen straks bepaald door de smaak van Rijkswaterstaat? ‘Het systeem zal zich moeten bewijzen, we kunnen het niet dwingend opleggen: de dienstkringen hebben een grote autonomie. Maar als het kostenvoordeel groot is kan het snel gaan.’ Liefst zou Van Schaik een zelfstandig bedrijf zien dat centraal alle elementen voor de schermen inkoopt, de bestekken tekent en de plaatsing vervolgens uitbesteedt aan aannemers. ‘Bij vangrails bestaat zo’n werkwijze al: een verzelfstandigde poot van Rijkswaterstaat doet alles, van inkoop tot recycling. Dat blijkt veel goedkoper dan het systeem Design & Build waarmee geluidsschermen nu worden gebouwd en waarbij de aannemer verantwoordelijk is voor ontwerp en bestekken.’ Ook op dit gebied wil Van Schaik het primaat van Rijkswaterstaat dus deels herstellen.
‘Rijkswaterstaat moet zijn trots hervinden en de neurose van zich afschudden van de jaren zestig en zeventig. Sinds Amelisweerd zijn we een bange club geworden, die alles doet wat de omgeving wil als het maar niet te duur wordt. We moeten zelf weer lijnen durven uitzetten. Kijk naar de inventarisatie die Francine Houben, hoogleraar mobiliteitsesthetiek, heeft gemaakt van de visuele wildgroei langs de snelwegen. Voortreffelijk, maar helaas is haar analyse zwak: bij haar ontwerpaanbevelingen geldt weer the sky is the limit. Terwijl je simpelweg de chaos moet terugdringen. We moeten terug naar strakke, droge ingenieurskunst, een stijl die het aantal impulsen reduceert in plaats van vergroot.’ Een definitieve benaming voor zijn modulaire systeem heeft Van Schaik nog niet bedacht, maar ‘Rijksschermen’ lijkt hem wel wat: ‘Een sobere, zelfbewuste benaming, daar is de tijd rijp voor.’