Nergens ter wereld hebben landschapsarchitecten zo veel invloed als in Nederland. Hier ontwerpen ze niet alleen tuinen en parken, maar ook snelwegen, nieuwe natuur, woonwijken en vliegvelden. Een optimistisch slag mensen is het, dat gelooft in de maakbaarheid van landschap en samenleving. Dat geldt zeker voor Adriaan Geuze (38); Nederlands beroemdste landschapsarchitect ontwerpt met grote voortvarendheid lege pleinen in Rotterdam, plant een kwart miljoen berkenbomen op Schiphol, tekent woonwijken in Amsterdam en Ede en legt tuinen aan in Tilburg en Utrecht.
‘Geuze heeft ons vak een enorme impuls gegeven , zegt Eric Luiten, hoofd van de afdeling landschapsarchitectuur van de Amsterdam Academie voor Bouwkunst. ‘In 1995 stond hij op de omslag van HP/De Tijd. Stel je voor: een landschapsarchitect op de cover. Hij weet opdrachten zo op te rekken dat hij nog net binnen de marges van de opdrachtgever blijft en toch de pers haalt. Hij verbloemt problemen nooit, integendeel: hij overdrijft graag.’ Toch is er volgens Luiten geen sprake van effectbejag: ‘Geuze weet als geen ander dat de mooiste landschappen zijn ontstaan uit restricties. Kijk maar naar het ultieme Nederlandse landschap: de polder. Wat er moest gebeuren water wegpompen zie je precies terug in de uiterlijke verschijningsvorm: een patroon van kleine slootjes die uitmonden in grotere sloten met aan het einde een molen. Zo’n rigoureuze koppeling streeft Geuze ook na. En daar voegt hij dan op het laatste moment nog iets frivools aan toe.’
Die extremiteit zie je bijvoorbeeld bij de stadswijk Borneo/Sporenburg in het Oostelijk Havengebied. De gemeente Amsterdam wilde een wijk met honderd woningen per hectare, een driemaal hogere dichtheid als op een standaard Vinex-locatie. Tegelijk moest het een laagbouwwijk worden met een voordeur aan de straat voor elke woning. Dat zijn bijna tegenstrijdige eisen, die Geuze naar eigen zeggen ‘zonder enige moraal’ probeerde te verwezenlijken. Om de 2.500 woningen kwijt te kunnen maakte hij zeer smalle straten. Geen plein, geen parkje, alleen straat en stoep. Het open water biedt volgens Geuze meer dan voldoende licht en ruimte. De sobere straten lijken op voren die met een ploeg in een bakstenen landschap zijn getrokken. Alles staat in het gelid, de auto’s zijn opgeborgen in inpandige garages met een streng traliehek. In zijn stadspleinen en landschappen stopt Geuze altijd een manifest, een provocatie. Bij zijn tuinontwerpen werkt hij meer als kunstenaar: voorzichtiger en romantischer. Bij het hoofdkantoor van de Utrechtse VSB-bank legde hij een verlaagde tuin aan, tussen rode steentjes staan kniehoge buxusheggen in onregelmatige rechthoeken als in een schilderij van Malevitsj. Stalen strips houden de heggen keurig in het gelid. Een openbaar voetpad loopt er als een gewelfde brug overheen, waardoor de tuin een kijkdoos is geworden. Mensen zijn slechts voorbijgangers in dit strak geregisseerde universum.
Rubber en asfalt
Het afgelopen decennium heeft de landschapsarchitectuur aan invloed en status gewonnen. Wethouders en gemeenteraden strooien met opdrachten om tegenwicht te bieden aan de oprukkende verstedelijking. Landschapsarchitecten moeten het monster van de anonieme grote stad verzachten met groene zones, wijkparken en nieuwe bossen. Vuilnisbelten worden omgetoverd tot skihellingen, bedrijventerreinen tot parken. Maar dat is niet wat Adriaan Geuze beoogt. Hij is een liefhebber van de stad, van romantisch groen moet hij niets hebben. Het Vondelpark beschouwt hij als een negentiende-eeuwse anti-stad: mooi, maar niet iets om inspiratie uit te putten. Het is zelfs maar de vraag of Geuze wel van bomen en groen houdt. Liever gebruikt hij afwijkende materialen als vangrails, rubber en asfalt.
De landschapsarchitect moet zich volgens Geuze helemaal niet bezighouden met parken en wijkgroen, want daarmee wordt hij ‘de decorateur en de entertainer van de eigentijdse stad’. Ontwerpen op het middenniveau trimbosjes, parken, recreatieweiden, bedrijventerreinen leidt slechts tot een schrikbarende ‘verachterhoekisering van het polderlandschap’. In plaats daarvan moet de landschapsarchitect ontwerpen op zeer kleine schaal tuinen èn op zeer grote schaal: snelwegen, Deltawerken, Maasvlakte, kassengebieden, duinen, polders.
Twee jaar geleden maakte Geuze een tentoonstelling in het Groninger Museum onder de titel ‘90.000 pakjes margarine, 100 meter vooruit’, de kreet waarmee Philip Bloemendal in de Polygoon-journaals van vlak na de oorlog een walvis aankondigde. Geuze, die opgroeide in de jaren zeventig, wil het optimisme van de wederopbouwperiode terughalen en pleitte in Groningen voor de instelling van een Ministerie van Innovatie en Acceleratie.
Zo’n ministerie moet een zelfbewust antwoord formuleren op de geweldige economische groei die Nederland nu doormaakt, ‘net zoals in de vorige Gouden Eeuw expliciet is geïnvesteerd in de culturele dimensie van de samenleving’. In plaats daarvan ziet hij alleen ‘landschappelijke pesterij, dat eeuwigdurende tegenwerken en bijsturen.’
Mooie banaliteit
Klaas Kerkstra, de huidige Wageningse hoogleraar landschapsarchitectuur en voormalig docent van Geuze, kan zich wel vinden in het beeld van een tweede Gouden Eeuw. ‘In de zeventiende eeuw is Nederland ruimtelijk gevormd: de steden groeiden onstuimig, grote delen van het westen werden ingepolderd, honderden landgoederen werden aangelegd. Zo’n impuls, zo’n ruimtelijke uitdrukking van ons gezamenlijk gevoel, is ook nu weer gewenst. Geuze prikkelt het debat, provoceert, vernieuwt. Maar je moet dat natuurlijk niet allemaal letterlijk opvatten. Neem zijn lofzang op de snelwegen. Ik begrijp de charme, maar als ik ’s ochtends naar de Randstad rijd, kom ik in werkelijkheid met pompend hart aan.’ In zijn essays bezingt Geuze de kracht van snelwegen, kanalen, havens, skylines en petrochemische installaties. Hij zoekt én vindt de schoonheid in het banale. De polders ‘stuk voor stuk puntgave landschappen opgebouwd uit vlakte, horizon en Ruysdaelse luchten waaronder forenzen, koeien en kassen hun opwachting maken’ vindt hij het mooist met honderd kilometer per uur. Eigenlijk zouden toeristische folders dat als tip moeten overnemen: neem de auto en geniet op de A2, A4 of A12 van het panorama dat als een film op de autoruit geprojecteerd wordt. De winter is het ideale seizoen: geen bebladerde bomen die het uitzicht versluieren, slechts keurige rijen staken die ijle lijnen in het landschap trekken.
Maar met de echte banaliteit heeft ook Geuze moeite: de eindeloze aaneenschakeling van suburbia. In 1995 fotografeerde hij 120 woonwijken, dat resulteerde in het ontmoedigende fotoboek ‘In Holland staat een huis’ waarin hij laat zien hoe zeer het rijtjeshuis de maat der dingen is in Nederland. In datzelfde jaar liet hij 800.000 kleine houten blokjes zagen die hij onder het Nederlands Architectuurinstituut uitstortte om de woningbouwopgave voor de komende tien jaar te verbeelden. Een wanhopig makende hoeveelheid.
Uiteindelijk verzon Geuze een list om zich te verzoenen met die ‘onschuldige maar stompzinnige woonwijken’. Hij moest letterlijk afstand nemen en huurde een zeppelin, hing er een camera onder en liet die langzaam over de kronkelende woonerven en rijtjeshuizen zeilen. Het resultaat was een mengvorm tussen een plattegrond en een maquette. Pas op een kilometer hoogte vond Geuze de nieuwe, frisse manier van kijken die hij altijd nastreeft.
Vakidioten
Geuze begon zijn studie aan de Landbouwuniversiteit Wageningen in 1979 tegelijk met Paul van Beek, tegenwoordig directeur van het gelijknamige landschapsbureau. ‘Adriaan komt uit Zwijndrecht, zijn ouders komen uit de Alblasserwaard. Zelf ben ik geboren en getogen in Vlissingen. We vonden elkaar in onze liefde voor het polderlandschap. Adriaan was vanaf het begin enorm fanatiek, alsof de tijd altijd te kort was. En hij was tegendraads.’
Bij een studie-opdracht voor de omgeving van Bennekom wilde Geuze alle varkensboeren en nertsfarmen verwijderen. Tot ontsteltenis van zijn begeleider vond hij dat die boeren thuishoren op een industrieterrein. Voor zijn afstuderen schreef Geuze een gedegen analyse van de vormgeving van Nederlandse begraafplaatsen. Uit zijn scriptie blijkt grote bewondering voor de modernen en functionalisten. Geen ornamenten en bombast, maar zuiverheid en helderheid. Zijn favoriete ontwerper van begraafplaatsen was zijn eigen begeleider, Hans Warnau. Met instemming schrijft Geuze: ‘De ontwerper mag de gebruiker die hij [Warnau TvdB] ziet als een uiterst creatief en kleurrijk individu in originaliteit nimmer naar de kroon steken. Zijn taak is het scheppen van een decor, een omgeving waarin de vindingrijkheid van de gebruiker tot uiting kan komen.’ Dat principe blijft Geuze trouw. Van Beek: ‘Zoals ik gevormd ben door Nico de Jonge, de landschapsarchitect die Walcheren na de oorlog restaureerde, zo is Adriaan groot geworden in het hoofd van Warnau. Als klein jongetje speelde hij trouwens al in park de Hoge Devel, een ontwerp van Hans Warnau, dat is aangelegd toen Adriaan vier was.’ Tijdens hun studie liepen hun wegen uit elkaar, maar meteen na hun afstuderen in 1987 kwamen Geuze en Van Beek elkaar weer tegen in hun nieuwe woonplaats Amsterdam. In café Toomeloos werd het plan voor een eigen bureau geboren. Van Beek: ‘Het grote voordeel van Wageningen is de culturele armoede, er is een schouwburg waar je je bul uitgereikt krijgt, en dat is het. Je hebt je helemaal vol kennis gezogen, en daarna moet je de wereld in. Het is als een uitgesteld orgasme.’
Dat bureau werd West 8, een naam die klinkt als de westerstorm waarin alleen echte mannen buitenkomen, een zware Van Nelle tussen de lippen. Dat het bureau in Rotterdam gevestigd zou worden stond meteen vast, ‘daar ruikt het naar rivier in plaats van naar grachten’. In de wederopbouwstad bij uitstek voelde Geuze zich als een vis in het water. Ze sjouwden net zo lang rond tot ze een plek vonden met uitzicht op de Maas: de bovenste verdieping van het leegstaande kantoor van de Holland Amerika Lijn, het latere hotel New York.
Vol energie gingen ze aan de slag: ‘Adriaan werkt met een mengeling van weloverwogenheid en roekeloosheid. Hij heeft een geweldige neus voor publiciteit. We deden aan alle prijsvragen mee en wonnen de meeste. Dag en nacht werkten we, acht dagen per week. Niet zo zeer uit ambitie, als wel omdat we vakidioten waren. Als ontspanning deden we mee aan een wedstrijd in Berlijn, of vlogen we een weekend naar Boston om les te geven.’ Het bureau telde binnen de kortste keren vijftien man. ‘Adriaan sprong op het podium: hij haalde steeds meer opdrachten binnen en verdedigde de ontwerpen bij de opdrachtgevers, ik zorgde voor de interne organisatie.’
Na zeven jaar stapte Van Beek over naar het onderwijs, hij hield het moordende tempo niet meer vol. Veel wil hij niet kwijt over zijn afscheid: ‘Natuurlijk zijn er spaanders gevallen, we hebben zo lang en zo intensief samengewerkt, maar alles is bijna netjes afgewerkt.’ Pas na zijn vertrek kwam het grote succes voor West 8, Adriaan Geuze kreeg de twee belangrijkste oeuvreprijzen: de Maaskantprijs en de Sikkensprijs.
Uitgelokte pleinvrees
In zijn manifest ‘Accelerating Darwin’ trekt Geuze van leer tegen het ‘debiliserende effect’ van ‘voorsorteervakken en voetgangersoversteekknipperbollen’. De stedeling heeft volgens Geuze helemaal geen trek in de ‘dagrecreatieve voorzieningen’ die de overheid voor hem bedacht heeft, maar trekt liever naar de Maasvlakte om te hanggliden van het kunstduin, naakt te lopen bij het depot van giftig slip, vogels en binnenkomende schepen te spotten. In zijn werk kiest hij dan ook graag voor lege vlakten waarvan het gebruik niet vastligt.
Die leegte vind je ook terug bij Geuzes meest geprezen en tegelijk meest omstreden ontwerp: het Rotterdamse Schouwburgplein. Eigenlijk is het geen plein, maar een podium ter grootte van een voetbalveld dat dertig centimeter boven het straatniveau oprijst. Voorbijgangers kunnen vier reusachtige kraanvormige lampen voorover laten buigen. Het plein is bekleed met een veelheid aan materialen: staal, hout, rubber, epoxy, beton. De vloerpanelen hebben bewust geen menselijke maat gekregen. ‘Het stimuleert pleinvrees’, schrijft Geuze zelf. ‘Elke stap op het plein is een bewuste stap, een keuze (Š) het plein tergt de stedeling en eist een actieve houding.’ Klopt. Ga maar eens een uurtje zitten aan de rand van het plein en je ziet de voorbijgangers aarzelen om het plein over te steken. De meesten lopen er uiteindelijk met een boog omheen. De hellingbaan voor invaliden is zo steil dat hij alleen in trek is bij skaters. Heeft Geuze dan geen mededogen met de gebruikers van zijn pleinen en landschappen? Eric Luiten van de Amsterdam Academie voor Bouwkunst moet lachen om die vraag. ‘Geuze neemt de moderne stadsbewoner zo serieus en acht hem zo sterk, dat hij wel eens vergeet dat sommige categorieën mensen niet in staat zijn om zijn ontwerpen te benutten. Hij mikt alleen op sterke mensen.’ Het lijkt of Geuze alleen zichzelf voor ogen heeft als hij ontwerpt: de streetwise stadsbewoner, de mondiale globetrotter.
Ook Wageninger Klaas Kerkstra zag graag dat Geuze wat meer terughoudendheid zou betrachten in zijn ontwerpen: ‘Openbare ruimte kun je niet opbergen in het museum, je moet dus rekening houden met gewone menselijke behoeften. Nu is het plein meer een decor voor een science fiction-film dan een ruimte voor mensen van vlees en bloed. Maar nogmaals, Geuze gebruikt de openbare ruimte als openluchtlaboratorium, als ontwerp is het zeer prikkelend.’ Dat moet je Geuze inderdaad nageven: hij is een van de weinigen die zich met hand en tand verzet tegen de verkleutering en opleuking van de openbare ruimte. In de Amsterdamse grachtengordel zou hij geen poot aan de grond krijgen met zo’n extreem ontwerp.
Op Geuzes praktische en technische vaardigheden is nogal wat aan te merken. Bij het schelpenproject bijvoorbeeld, waarmee hij veel internationale tijdschriften haalde. Hij stoffeerde de Stormvloedkering met witte kokkelschelpen en zwarte mosselen. Op de witte schelpen zouden meeuwen en sterns broeden, op de zwarte scholeksters. Helaas weigerden vogels neer te strijken en na een jaar waren de schelpen overwoekerd met een laag algen. De glossy foto’s waren toen al lang gemaakt en gepubliceerd.
Of neem nogmaals het Schouwburgplein. ‘Alles is mis aan dit plein, je kunt het zo gek niet verzinnen of het deugt niet’, foetert de patatbakker die aan de rand van het plein staat. En hij komt met een lange litanie van klachten over het plein van zestien miljoen gulden: houten vloerdelen rotten, rubbers laten los, als het regent is het epoxy spekglad, hoge hakken blijven steken in de roosters, kinderen halen hun vingers open aan de scherpe ontluchtingskokers. ‘Het is een fantastisch ontwerp, maar Geuze is doorgeslagen in het materiaalgebruik’, oordeelt landschapsarchitect Wiebe Oosterhoff van de Rotterdamse Dienst Stedenbouw en Volkshuisvesting.
Oosterhoff beschreef het plein in het boek Buitenruimte. ‘Geuze is concessieloos: beeld en vorm zijn voor hem belangrijker dan de gebruiker. Dat is zijn kracht, maar ook zijn beperking want de slechte afwerking leidt tot veel chagrijn. Bij een pionier als Geuze staat het statement voorop. Dat levert nieuwe inzichten op, maar het betekent tevens dat je hem niet te véél moet laten doen. In Rotterdam heeft hij nu drie projecten gedaan, dat is echt genoeg. Wat dat betreft lijkt hij op Rem Koolhaas, die moet je ook niet hele stadswijken laten bouwen.