De afgelopen maanden struinde ik de Amsterdamse markten af en heb ik met deskundigen en ambtenaren gepraat, met marktmeesters en kramenzetters, maar vooral met kooplui. Minstens honderd heb ik er gesproken, een flink aantal meerdere keren.
Journalisten worden verondersteld verslag te doen van de werkelijkheid, het maakt ons niet uit of het goed of slecht gaat – nou ja, als we eerlijk zijn dan is het prettiger als het slecht gaat, dat levert nieuws op. Maar ingrijpen in de werkelijkheid, dat doen wij niet, daar zijn andere mensen voor. Tegen het einde van de serie over de markten viel ik echter uit mijn rol van journalist.
Ik zag markten waar het goed ging, heel goed zelfs. De Siermarkt in Slotervaart bijvoorbeeld, een zelfstandige markt waar een bestuur van kooplui de dienst uitmaakt en die is uitgeroepen tot beste markt van Nederland 2015, maar ook een reguliere markt als die op de Lindengracht, die niet alleen oude Jordanezen trekt, maar ook toeristen en ‘nieuwe Jordaners’. Maar ik zag ook markten waar het slecht gaat: de Bos en Lommermarkt bijvoorbeeld, waar ik tegenover woon en waar de helft van de kramen leeg blijft, of de markt op het Buikslotermeerplein waar het behalve op zaterdag een drama is, gemiddeld blijven twee van de drie kramen daar leeg.
Veel marktkooplui klagen en dan heb ik niet het over het geklaag dat nu eenmaal bij boeren en kooplui hoort, maar over onversneden wanhoop. Groenteman Leo Hessing van de Bos en Lommermarkt vertelde: ‘Als baby lag ik hier al in de wieg achter de kraam van mijn ouders. Ik ben nu bijna 54 en ik had nooit verwacht dat het zo zwaar zou worden.’ Maar ik hoorde ook strijdbaarheid, bij Dimitri de Regt bijvoorbeeld, die met brood op de Dappermarkt staat en wiens opa al koopman was: ‘De markt staat er al honderd jaar en wij gaan niet weg.’ Wordt zijn zoon, die pas negen is, de vierde generatie op de markt? Is er dan überhaupt nog wel een gezonde markt?
Wie ik ook sprak, iedereen was het erover eens dat er iets moet veranderen. Terwijl overal in Nederland markten verzelfstandigen, heeft Amsterdam nog steeds een centrale marktverordening. Pieter Mohr van de Zuidermarkt noemt dit ‘het laatste stalinistische bolwerk van Nederland’. Maar er is meer aan de hand: tweeverdieners en jongeren weten de markt niet te vinden, de concurrentie van goedkope winkels als Action, Primark en Lidl is moordend, het aanbod is te veel van het zelfde, de openingstijden zijn vooroorlogs.
Het ligt de marktkoopman voor in de mond om zijn zinnen te beginnen met ‘Kijk, het is heel simpel’, maar niet als het over de toekomst van de markt gaat, daar zijn geen klant-en-klare oplossingen voor. Nogmaals Dimitri de Regt: ‘Elke vier jaar komt er een nieuwe stadsdeelbestuurder of een nieuwe gemeenteraad, die denkt: de markt zullen we eens even beter regelen, zo moeilijk kan dat niet zijn, zo’n straat met wat kraampjes. En elke keer leiden die pogingen tot niks.’
Duidelijk is dat er naar de kooplui geluisterd moet worden om de markt te moderniseren. Maar juist op markten die in een negatieve spiraal zitten, is de verdeeldheid groot. En ik dacht: het hoort dan misschien wel niet bij de rol van journalist, maar waarom breng ik al die mensen niet bij elkaar voor een rondetafelgesprek? Van alle warenmarkten die ik had bezocht nodigde ik twee vertegenwoordigers uit die verder kijken dan hun kraam breed is en hun markt lang, plus twee handenvol deskundigen. Stad-Forum, een onafhankelijk adviesplatform voor de stedelijke ontwikkeling van Amsterdam, wilde wel als gastheer optreden.
Marktkooplui en vergaderen, gaat dat wel samen? Het werd een volle bak, letterlijk alle genodigden kwamen en spontane belangstellenden moesten teleurgesteld worden. Zes marktkooplui gaven in een korte pitch aan wat er wél goed gaat op de markt, zoals de inzet van vijfhonderd buurtbewoners (Zuidermarkt), het toevoegen van een themamarkt aan de gewone markt (Pekmarkt) en de toestroom van hipsters en toeristen dankzij de Hallen (Ten Kate).
Om maar met de deur in huis te vallen: we hebben die avond geen masterplan opgesteld, want dé markt bestaat niet, dé oplossing dus evenmin. Maar wat een feest was het te horen hoe kooplui de afzonderlijke markten analyseerden en hoe ze elkaar, soms ongezouten, van advies dienden. In totaal dertien knoppen kwamen voorbij waaraan je kunt draaien om de markt te verbeteren, variërend van verzelfstandigen tot mikken op nieuwe stedelingen, en van samenwerken tot een gevarieerder aanbod. Leo Hessing van de Bos en Lommermarkt: ‘Mijn ogen gaan open. In geen jaren heb ik zoveel goede tips gekregen.’
Verdeeldheid was er ook, bijvoorbeeld over de vraag of Amsterdam niet te veel markten heeft. De kreet dat Amsterdam dé marktstad van Nederland is, blijkt namelijk te kloppen, en misschien meer dan goed is voor de markt. Elke week staan er ruim zevenduizend kramen opgesteld, terwijl Rotterdam, Den Haag, Utrecht en Eindhoven samen niet eens aan de zesduizend komen. Zelfs als je rekening houdt met de lage bezettingsgraad van Amsterdam, dan nog ‘winnen we’. Maar is het geen verliezen, als je je realiseert dat een van de vier kramen hier structureel leeg blijft?
Sommige kooplui zeggen dat het goed komt als de kooplui er maar harder aan trekken en van de gemeente de ruimte krijgen om te ondernemen. Maar er is brede twijfel, het schrikbeeld is de Vespuccimarkt in de Baarsjes, die ooit een van de beste dagmarkten van de stad was, maar die begin jaren nul een roemloze dood is gestorven. Uiteindelijk werden de deelnemers aan de ronde tafel het eens dat serieus onderzocht moet worden of met name de markten in West, Nieuw-West en Noord niet kleiner moeten, of op minder dagen. En dat is nog maar een van de vijftien punten van het Marktmanifest, dat door alle aanwezigen is ondertekend en dat vanmiddag is aangeboden aan wethouder Kajsa Ollongren van Economische Zaken.
Het Marktmanifest is niet alleen een oproep aan de Centrale Stad, het Marktbureau en de stadsdeelwethouders. Ook de marktcommissies en kooplui zelf moeten hun krachten bundelen om de markten versterken. En vooral: zij alleen kunnen zorgen voor verbetering van de sfeer, de gein en het persoonlijke contact – van oudsher de troeven van de Amsterdamse markt. Want de afgelopen maanden is me opgevallen hoe stil het is geworden op de markt, er wordt nauwelijks meer geroepen en te veel kooplui zijn verdiept in hun smartphone in plaats van contact te maken met hun klanten.
En de Amsterdammers zelf? Het is vreemd dat we ons op vakantie massaal op de markt storten voor de couleur local en onverwachte koopjes, maar dat we in eigen stad vergeten hoe levendig en interessant die plekken zijn. Eropuit!