In 1841 telde Eindhoven samen met de omringende dorpen nog geen elfduizend inwoners en dat aantal liep, onder andere door emigratie naar Amerika, terug. Het was een tijd van algehele neergang: België had zich net afgescheiden, oogsten mislukten, de textielnijverheid werd weggeconcurreerd door de Engelsen. Ver buiten de stad op de Strijpse Heide liepen twee beekjes, die samen de Grote Beek voedden.
Nu, 167 jaar later, is het aanzicht van Eindhoven onherkenbaar veranderd. Het aantal inwoners vertwintigvoudigde bijna, de economie bloeit en achteraan op de Strijpse Heide is een vinexwijk in aanbouw. Een van de beekjes is van de kaart verdwenen – daarvoor in plaats zijn twee vennetjes gekomen, ze maken deel uit van een reusachtig landgoed.
Hoe zou je met deze historische kennis in je achterhoofd een uitspraak durven doen over een tijd die nog ééns zo ver in de toekomst ligt, over het aanzien van Eindhoven in het jaar 2175? Toch kent de 43-jarige Marc Brouwers geen twijfel als het gaat over de vennetjes en het landgoed: ‘Precies hetzelfde. Dan zorgt dit gebied nog steeds voor de frisse lucht van de stad.’
Vorig jaar hoorde Brouwers bij toeval dat het landgoed van de net overleden Frits Philips te koop stond omdat de erven het onderhoud niet meer konden opbrengen. Aan de randen van landgoed De Wielewaal zouden negentig vrije kavels voor villa’s komen, de rest van het 180 hectare tellende terrein zou naar het Brabants Landschap gaan.
Twee weken later was het landgoed eigendom van Brouwers, want geld speelt geen rol voor de man die zichzelf graag afficheert als sokkenboer. ‘Ik heb mijn geld verdiend met hele en halve centen. Maar wel met heel veel centen.’ Brouwers besloot het enigszins onderkomen park in de oude staat te herstellen, precies zoals tuinarchitect Tersteeg het in 1917 had ontworpen. De bomkraters uit de Tweede Wereldoorlog zullen daarbij overigens gehandhaafd blijven.
Onbegrijpelijk vindt Brouwers het dat het hoofdkantoor van Philips verhuisde naar een anonieme kantoortoren in Amsterdam en niet naar deze historische grond. Uit respect voor zijn collega-ondernemers Anton en Frits Philips wil hij dat dit landgoed behouden blijft, ook als hij zelf dood is, en ook als zijn vier kinderen dood zijn en zijn eventuele kleinkinderen. Daarom bracht hij De Wielewaal onder in een trust, die ontvreemding of opsplitsing van het landgoed onmogelijk maakt tot het jaar 2175.
In één opzicht verschilt Brouwers van de oude Frits Philips: hij maakte een einde aan de privileges van de vogelaars en de liefhebbers van rododendrons die het landgoed regelmatig mochten bezoeken. Ook legde hij het verzoek van de wethouder Ruimtelijke Ordening naast zich neer om een fietspad dwars over het landgoed aan te mogen leggen om de stad te verbinden met de Oirschotse Heide, het huidige buitengebied van Eindhoven. Brouwers: ‘Dit wordt een museum, maar dan zonder mensen.’
Zoals De Wielewaal, om het voorzichtig uit te drukken, niet maatgevend is voor het Eindhovense woningbestand, zo is de uit Oisterwijk afkomstige Marc Brouwers geen gemiddelde immigrant. Al is het maar omdat de meeste welgestelden die op zoek zijn naar ruimte en groen niet naar de stad trekken maar die juist verlaten. Vooral de aanpalende dorpen zijn al decennia in trek: Son, Nuenen, Geldrop, Waalre. In dit laatste dorp is het gemiddeld inkomen per huishouden daardoor een kwart hoger dan in de stad Eindhoven.
De vlucht van de bovenlaag is niet typisch voor Eindhoven: alle grote steden kampen ermee en alle steden proberen het tij te keren. Maar waar andere steden alleen zichzelf promoten, weet Eindhoven dat het bij het aantrekken van hoogopgeleide mensen van over de hele wereld afhankelijk is van haar ommeland. En de behoefte aan hen is volgens de Brainport Agenda van eind 2007 groot. De komende vier jaar moeten er achtduizend kenniswerkers bijkomen en in de ‘steeds fellere Europese en mondiale concurrentiestrijd’ kun je niet meer volstaan met ‘eigen kweek’. En dus is Eindhoven verwikkeld in een ‘battle for talent’ met technologieregio’s als het Finse Etelä-Suomi, het Engelse Oxfordshire en het Duitse Oberbayern, de streek rond München. Volgens de nota is het niet alleen nodig om de verplichte inburgering af te schaffen en de ‘administratieve rompslomp’ te verminderen, ook het woon- en leefklimaat moet beter.
Het aantrekken van hoogopgeleiden is niet nieuw voor de stad. Ook al is het overheersende beeld dat Philips laagopgeleide arbeiders naar de stad haalde – eerst arme boeren en hun kroostrijke gezinnen uit de Peel en uit Drenthe, later gastarbeiders van het platteland van Spanje en, nog weer later, uit Turkije –, het bedrijf heeft ook altijd vakkrachten en hoogopgeleid kader ‘geïmporteerd’. Zo trok Philips in de jaren twintig van de vorige eeuw op grote schaal Tsjechische glasblazers aan, het hoger personeel kwam vooral uit ‘het westen’, zoals de Randstad in die tijd genoemd werd.
Philips nam niet alleen de huisvesting van zijn werknemers op zich, maar ook de gezondheidszorg, de culturele ontwikkeling en de sportieve vorming. Tegenwoordig staat de gemeente alleen voor de taak om hooggeschoolden te verleiden. En daarbij is de regio onontbeerlijk, want er is zowel een tekort aan echt stedelijk wonen in appartementen als aan wonen in het groen. Tegelijk raken de uitgestrekte naoorlogse wijken met rijtjeshuizen – die iets meer dan de helft van de Eindhovense woningvoorraad bepalen – volgens het onderzoek Woonmilieus in Eindhoven uit de gratie.
De transformatie van de voormalige fabrieksterreinen Strijp S moet zorgen voor het nu nog goeddeels ontbrekende ‘centrumstedelijk-plus’-wonen. Hier woon je urban, creatief en cool tegelijk. Volgens het woononderzoek zijn de geplande drieduizend woningen niet eens voldoende om aan de vraag te voldoen. Maar klopt deze voorspelling, die gebaseerd is op tweeduizend enquêtes, wel? Waarom zouden oude en nieuwe Eindhovenaren nu ineens wel in appartementen willen wonen, terwijl die in heel Nederland, met uitzondering van Amsterdam, zo weinig populair zijn? En de aan te trekken bètacreatievelingen, willen die eigenlijk wel grootstedelijk wonen?
Volgens de – niet wetenschappelijk onderbouwde, maar wel erg rake – analyse van de ontwerpbureaus Urban Affairs en –Scape houden deze mensen helemaal niet van een dynamische hoogstedelijke omgeving maar willen ze juist ‘een rustig, veilig en groen woon- en werkmilieu’. Ook houden ze van ‘een relatief prikkelarme omgeving’, en prefereren ze ‘een lange boswandeling boven een bezoek aan het theater en gaan ze liever sporten dan stappen.’
Deze visie sluit naadloos aan bij de doelgroep die projectontwikkelaar Amvest koos voor Strijp R, het oude fabrieksterrein van Philips net buiten de rondweg. Hier komen 850 woningen voor de ‘technologiegroep’, een ‘casual groep mensen die elkaars eigenheid respecteren’. Ze zijn ‘niet flamboyant, niet van show of status, maar ontspannen en to the point.’ Daarom laten de eerste schetsen van Strijp R een wijk zien ‘met een heldere structuur, zodat je weet waar je bent, transparant en met duidelijke verwijzingen.’
Natuurlijk vermijdt een projectontwikkelaar angstvallig negatieve typeringen, maar als je tussen de regels leest – ‘geen gemeenschapsbouwers van nature’, ‘werken onder gecontroleerde omstandigheden’ – doemt het beeld op van een licht-autistische groep. En dat is zo vreemd nog niet als je bedenkt dat bij autisten de rechterhersenhelft – waar onder andere wiskundige vermogens en creativiteit zetelen – meer ontwikkeld is dan gemiddeld.
Zowel Newton als Einstein waren volgens de Engelse hoogleraar Simon Baron-Cohen autisten. Deze vooraanstaande Cambridge-onderzoeker gaat in Eindhoven de correlatie tussen autisme en technologie in kaart brengen. Hij schat het aantal autisten op scholen in en rond Eindhoven vijfmaal hoger dan normaal en daar heeft hij wel een verklaring voor: ‘Philips is meer dan honderd jaar oud. Dat betekent dat de trek van technische mensen naar Eindhoven al een eeuw gaande is.’ Deze lange historie maakt Eindhoven voor hem interessanter dan Silicon Valley, dat pas dertig jaar meeloopt, en München, dat een gemengdere economie heeft.
Over ‘de provincie’ wordt altijd enigszins laatdunkend gesproken, een lot dat Eindhoven met andere technologische regio’s deelt. Maar er zijn meer parallellen, vooral die tussen en Eindhoven en München springen in het oog.
Beide steden zijn dankzij hun technologische expertise de economische succesnummers van hun land en beide beschikken ze over een voetbalclub die bijna tot vervelens toe landskampioen wordt. Ook zijn zowel Brabant als Beieren van oorsprong agrarische katholieke regio’s in een overwegend protestants land en dat heeft bij beide geleid tot een sterke regionale verbondenheid en samenwerking. Tegelijk voelen beide streken zich door hun nationale culturele elite niet altijd serieus genomen, maar schudden ze hun minderwaardigheidscomplex in toenemende mate van zich af.
Terecht, want de provincie biedt ook in cultureel opzicht voordelen. Volgens Charles Esche, directeur van het Van Abbemuseum, vind je juist in de luwte de mogelijkheid om grote projecten te ontwikkelen zonder dat je onmiddellijk aan iedereen verantwoording hoeft af te leggen: ‘In de tijd van Rudi Fuchs of Jan Leering was dit al de plaats waar de experimenten in de Nederlandse museumwereld werden gedaan.’ Door die vrijheid kon het Van Abbe uitgroeien tot een internationaal toonaangevend museum van moderne kunst, ook al was dat aanvankelijk tot ongenoegen van de Brabantse kunstenaars, die zich gepasseerd voelden. Ook Esche maakt niet alleen vrienden met zijn grote manifestatie Be(com)ing Dutch, die de hedendaagse identiteit en nationaliteit onderzoekt. Voor hem is een museum geen plaats voor autonome kunst maar een actieve, publieke ruimte en dat is voor velen een museale doodzonde.
Ondanks hoogtepunten als het Van Abbe en het Designhuis is Eindhoven op cultureel gebied nog altijd schaars bedeeld. Juist op dit terrein zou de stad haar ambities sterker moeten koesteren en een uitgelezen kans daartoe biedt het jaar 2018. Over tien jaar is Nederland namelijk, samen met Malta, aan de beurt om de Europese culturele hoofdstad te leveren. Op Malta is de keuze niet moeilijk, je hebt eigenlijk alleen de hoofdstad Valetta, maar in Nederland is een felle competitie uitgebroken om de kandidatuur: drie oude steden zijn in de race – Utrecht, Maastricht en Den Haag – en een nieuwe – Almere. Maar de verrassendste kandidaat is geen stad, maar een regio: BrabantStad, het samenwerkingsverband van Breda, Den Bosch, Tilburg, Helmond en Eindhoven.
Het zal nog zes jaar duren voordat het Europese Parlement een beslissing neemt, maar BrabantStad maakt een goede kans doordat het in plaats van een klassieke stad een regio naar voren schuift. Dat Europa daarvoor te porren is blijkt uit de keuze van de Europese Hoofdstad van 2012: het Ruhrgebied.
Eindhoven versmelt meer en meer met haar regio: de stad presenteert zich als onderdeel van BrabantStad, ze manifesteert zich als deel van de grensoverschrijdende ELAt-regio – de kennisdriehoek Eindhoven-Leuven-Aachen –, ze roemt zich als hart van Zuidoost-Nederland en, om de verwarring compleet te maken: de officiële naam van het werkgebied van Brainport Eindhoven luidt Zuidoost-Brabant.
De bescheiden opstelling van Eindhoven doet recht aan de feitelijke verwevenheid van stad en regio en markeert het einde van de stad als autonome eenheid. Langzaam wordt Zuidoost-Brabant een uitgestrekte, dunbevolkte stad, of omgekeerd, een groot dichtbevolkt dorp met stedelijke trekken.
Binnen de regio wordt de stad steeds meer een commodity: een zorgvuldig vormgegeven goed dat aan de man moet worden gebracht. Stedelijk wonen betekent niet langer dat je in een grote stad woont, maar dat je in een omgeving woont die beantwoordt aan het ideaalbeeld van een grote stad: een loft in een oude fabriek maar wel van alle moderne gemakken voorzien, een appartement in een wolkenkrabber maar wel met een park onder handbereik en een terras om de hoek. Want als dat niet voorhanden is, dan wijkt de doelgroep net zo makkelijk uit naar een andere stad. Of naar een dorp, want met de auto ben je zo in de stad.
Op deze ideaalbeelden is niets tegen, maar als een stad gebouwd wordt op basis van lifestyle treedt onherroepelijk vervlakking en uniformering op. Projectontwikkelaars en architecten lezen dezelfde bladen en gebruiken dezelfde referentiebeelden. Als je de stad benadert als een consumptieartikel dan moet lelijkheid bovendien worden bestreden en elke onregelmatigheid uitgebannen.
Eindhoven staat niet alleen in deze ontwikkeling, maar niet gehinderd door een overmaat aan beschermde stadsgezichten of door groot respect voor historisch gegroeide structuren gaat het er wel sneller dan elders en daarmee loopt Eindhoven het risico haar karakter te verliezen. Bij de essentie van deze stad hoort in ieder geval ook het chaotische en lelijke, niet voor niets bezingt Eric van Dijsseldonk haar in zijn aanstekelijke liefdesverklaring als ‘misschien wel de lillikste stad van het land’. Eindhoven moet oppassen dat het niet te mooi wordt.
Uit: Eindhoven Hoofdstad