Voor de avondklok ingaat, rijdt er nog een sporadische auto over de Nieuwe Amsterdamseweg in Abcoude, maar om negen uur valt het verkeer stil. In de verte hoor ik het ruisen van de snelweg, een vliegtuig komt sonoor brommend over. Het is moeilijk voorstelbaar dat hier over zes minuten daadwerkelijk een bus zal opduiken.
Ook tijdens de avondklok moet het openbaar vervoer blijven rijden, besloot het kabinet – passagiers of geen passagiers. Maar kun je, als er niemand wordt vervoerd, nog wel van openbaar vervoer spreken? Met die vraag reis ik dwars door Amsterdam, van Abcoude aan de zuidkant naar Zaanstad in het noorden.
Bus 120
Tien over negen: ik vrees dat mijn verkenning sneeft voor ze goed en wel begonnen is. Stoplicht springt op rood, stoplicht springt op groen, in Abcoude is altijd wat te doen. Het is dertien over als de koplampen van bus 120, die tussen Utrecht en Amsterdam pendelt, alsnog opdoemen.
Hij heeft geen idee waarom hij te laat is, zegt de Surinaamse chauffeur, hij is op tijd vertrokken en dat er veel verkeer is kun je ook niet zeggen. „De tijden zijn te krap afgesteld, op het laatste stuk loop ik dat altijd vanzelf in.” Hij heeft nog dienst tot half een. Hoeveel passagiers hij verwacht? „Gisteravond had ik er drie. Lekker rustig.”
Metro 50
Als hij me afzet bij metrostation Holendrecht stuiven twee ziekenwagens voorbij. De weg is verder leeg, toch voeren ze blauwe zwaailichten en jankende sirenes. Samen met twee mannen en een vrouw stap ik op metro 50. Ja, ze werken bij het AMC, direct om de hoek, en ja, ze zijn op de metro aangewezen om thuis te komen. Helden van de zorg dus. Bij het volgende station, Bullewijk, stapt weer een groepje van drie in, meisjes van de salesafdeling van Ikea – vanwege de software die ze gebruiken moeten ze naar kantoor.
Door de coronacrisis daalde het aantal ov-passagiers met driekwart, de invoering van de avondklok verminderde de resterende groep vervolgens met nog eens twee derde. Van de zestigduizend mensen die normaal tussen negen uur ’s avonds en een uur ’s nachts door Amsterdam reizen, zijn er nog maar vijfduizend over.
Bus 44
Op station Bijlmer Arena stap ik over op de bus, het is daar druk, nou ja, drukker dan gedacht. Terwijl treinen en metro’s hoog over onze hoofden zoeven, wachten op de bankjes tussen de betonnen kolommen zes mensen, ze overtreffen net het aantal bussen dat klaarstaat. Ik word opgeschrikt door een zachte toeter, het is bus 120 die hier keert om terug te gaan naar Utrecht, mijn chauffeur zwaait vrolijk.
„In Zuidoost zijn we afhankelijk van het ov”, zegt Brian, een goedlachse zwarte buschauffeur die in Gein woont, „mensen moeten naar hun werk, naar Schiphol, naar de bloemenveiling, maar ook naar de supermarkten.” We zijn met bus 44 onderweg naar Diemen, na twee passagiers te hebben afgezet in de D-wijk, een Engelssprekend meisje dat bij Albert Heijn werkt en een strak zwijgende jongen. Uitzonderlijk, de meeste mensen in de bus zijn toegankelijk, soms ronduit spraakzaam, alsof het lot van de kou en de nacht ons verbindt. Want ook al is het nog voor tienen, het voelt als diepe nacht – vreemd alleen dat de vensters van de meeste huizen nog verlicht zijn.
Nachtbussen rijden er veel minder sinds het netwerk vanwege corona werd ingekrompen, vertelt Brian, maar voor de Bijlmer is een uitzondering gemaakt: „Als Zuidoost stil staat, dan staat de stad stil.” Op doordeweekse dagen, en dat zijn bij het GVB zondag tot en met woensdag, want op donderdag begint het stappen [of anders: uitgaan], blijken nog maar drie van de tien nachtlijnen in bedrijf te zijn, alle drie van en naar de Bijlmer.
Tram 19
Bij halte Diemerbrug zet hij me af, ik hoef maar een paar minuten te wachten, want tram 19 rijdt ’s avonds nog steeds elke tien minuten. Als ik instap lijkt de tram verlaten, een conducteur ontbreekt, de bestuurder is nauwelijks te zien in zijn hokje van donkergetint glas. Zo rijden we, allebei alleen, door de nacht – wat een verschil met de bus.
Zijn er in Diemen nog overal lichtjes, als we onder de A10 door duiken wordt het steeds donkerder, vooral ter hoogte van de Oosterbegraafplaats en de voetbalvelden. Pas na de Ringvaart veert de stad weer op: etalages, reclames en fraai beschenen gebouwen verlichten niet alleen de straten, maar ook het gemoed. Oorlog, was steeds de associatie bij de invoering van de avondklok, maar de stad lijkt meer een shopping mall die wacht op bezoekers.
Metro 53
Bij de Weesperstraat pak ik opnieuw de metro, de hiphop die uit de boxen stroomt is zoetgevooisd, maar dat maakt het ondergrondse station niet minder unheimisch. Nu de wagons bijna leeg zijn, zie je pas goed hoe lang een metro is, ruim honderd meter. Capaciteit: 960 personen. Op Amsterdam Centraal stappen vijf bruine mannen uit en een blonde vrouw die op haar fiets over het lange perron naar de uitgang rijdt. Die verhouding man-vrouw en zwart-wit gaat grofweg op voor de hele avond.
In de centrale ondergrondse stationshal houdt Vladimir samen met Hussein en Niels toezicht. Het is lekker droog en warm, vertelt hij, en rustig: ’s avonds laat reist niemand meer naar Amsterdam-Zuid, een paar mensen gaan naar Noord, alleen de Bijlmer-lijnen zijn redelijk bezet. Een dronken donkere man zonder mondkapje komt aanwaggelen, hij moet naar „Germany”, hij haalt een ticket uit zijn afgezakte kontzak: „Köln”. Bedaard wijst Vladimir hem de weg.
Veer F3
Het is een verademing om weer bovengronds te zijn, ik kijk uit over het IJ met de ponten, op de achtergrond de stralende A’DAM Toren, daarachter de rode lichtjes van bouwkranen. Vijf fietsers maken de oversteek naar Noord en verdwijnen in de nacht, te voet gaat ook de toezichthouder van het GVB naar huis, het is elf uur, zijn dienst zit erop.
Bus 38
De bushalte ligt er verlaten bij tot de bus naar Buiksloterham komt aanrijden, leeg, en zo vertrekt hij ook weer. Om stipt 23.26 uur komt bus 38 eraan, de chauffeur is blij dat er iemand staat te wachten. We rijden door lege straten en langs lege pleinen. „Ik vind er geen zak aan. Ik rijd doodrustig en loop een beetje met jou te ouwenelen, en dan moet ik nóg afremmen om niet te vroeg te komen.” Wat hem betreft zou de frequentie omlaag moeten: „Aan het begin van de avond wat winkelmeisjes van de Dirk aan de Meeuwenweg, terug een paar van de Jumbo aan het Buikslotermeerplein. Daarna niks meer.”
Op station Noord stap ik uit, er is weer wat volk omdat ook de metro hier eindigt en een waaier buslijnen vanaf hier verder Noord-Holland in gaat. Ik wacht binnen tot lijn 392 naar Zaandam vertrekt en wordt meteen beleefd aangesproken door een Arabisch ogende zwerver. Tot mijn verbazing is hij aangenaam verrast dat ik Nederlands spreek: „Hebt u misschien wat kleingeld, dan kan ik ook naar huis.” Meteen daarna duikt zijn maat op, die me ook wat munten aftroggelt. Waar dat huis is, blijft in het vage.
Bus 392
Het is inmiddels zes over twaalf, mijn laatste rit vertrekt. Aan boord verder nog een vrouw die bij halte Kadoelen wordt afgehaald door haar man, en een handhaver uit Oostzaan die avonddienst had in het centrum – „Honderd procent van de mensen heeft zijn avondklokpapieren bij zich.”
Als we ook hem hebben afgezet rijdt de bus verder door de nacht, het lange lintdorp uit, onder de snelweg door en dan duiken ineens weer hoge flats op, alsof de stad opnieuw begint. Dit is de Zaanse wijk Poelenburg, vertelt Džemal, een aimabele chauffeur met een snor en een twinkel in zijn ogen. Zes passagiers had hij vanavond en dat stemt hem treurig en trots tegelijk: „Weet u wat het is, mijnheer, wij chauffeurs zijn belangrijk, want de bussen rijden altijd. Afgelopen week zag je wel dat je dat van de trams en treinen niet kunt zeggen.”